45

Op zaterdagmiddag belde Françoise om te zeggen dat ze op zolder nog twintig aantekenschriften had gevonden, en Elizabeth ging ze meteen ophalen. Ze had die avond niets te doen, dus was ze van plan een uitvoerig bad te nemen, het avondeten over te slaan, en de schriften te bestuderen, om te zien of zij vorderingen kon maken waar Bob was gestrand.

Ze stak de haard in de zitkamer aan, zodat de kamer warm zou worden terwijl zij in het bad zat. Ze vroeg zich af of er een of andere wet was die zou voorkomen dat het gasbedrijf in staking ging. Vrijwel alle anderen hadden dat tijdens de winter gedaan, ze stonden te dringen om aan de beurt te komen. Als het gas werd afgesloten, zou het leger dan de gasvoor-ziening overnemen? Ze kon altijd bij haar moeder gaan logeren, die had oliestook, alleen zou ze dan wel mevrouw Kyriades moeten meenemen, want die zou het geen dag uithouden in de kou…

Elizabeth liet die gedachten varen. Ze ging in kamerjas op de bank liggen en sloeg het eerste schrift open. Op het omslag stond een datum, 1915. Ze waren allemaal gedateerd, ontdekte ze, van 1915 tot 1917. Het schrift dat ze aan Bob had gegeven, was van 1918 geweest, dacht ze. In sommige stonden regels in het Engels. “Om tien uur terug op het HK in Coy. Nog geen bericht van Gray over aanval.” Elizabeth kreeg een schok van opwinding toen ze de naam ‘Gray’ las. Opnieuw had ze het verleden aangeraakt. Het was geen geschiedenis meer, het was veranderd in ervaring.

Ze bladerde willekeurig de schriften door. Het leek een vrijwel compleet verslag, al zag ze dat er na een lange notitie op 30 juni 1916 twee maanden lang niets was geschreven. Was er toen iets gebeurd?

Ze schoof haar leesbril recht en pakte een ander schrift. Er werd gebeld.

Ze liep nijdig de gang in om te vragen wie dat was. “Hallo?” zei ze kortaf.

De hoorn kraakte en ruiste. “Ik ben het.”

“Wie?”

“Stuart natuurlijk. Het is hier ijskoud.”

Elizabeth was met stomheid geslagen. Stuart. O God. Ze had hem uitgenodigd.

“Kom maar boven. Alleen zat ik…in het bad. Kom boven.” Ze drukte op de knop van de intercom en liet de deur van de flat openstaan, terwijl ze de slaapkamer in schoot. Ze rukte haar bril af, haalde de kammetjes uit haar haar en trok de kamerjas strakker om zich heen. Ze hoorde hem kloppen op de open deur. Hij moest de trappen op zijn gerend.

Ze stak hem haar wang toe. “Sorry, ik loop een beetje achter.”

“Hmm,” zei hij. “Ik dacht op de trap al dat ik geen verleidelijke aroma’s opving.”

“Kom binnen, kom binnen. Sorry dat het zo’n rommel is.” De schriften lagen opengeslagen over de vloer; haar koffiekopje van het ontbijt stond nog op tafel. Ze had nog net niet haar kleren voor het vuur te drogen gehangen, maar het was overduidelijk dat ze niemand verwacht had.

Het leek Stuart niet op te vallen. “Ik heb wat voor je meegebracht,” zei hij, en hij overhandigde haar een fles wijn. Ze pakte hem uit.

“Heerlijk,” zei ze. “Muscadet. Is dat iets bijzonders? Ik weet niets van wijn.”

“Je zult wel proeven dat het heel goede wijn is.”

“Je moet me even excuseren terwijl ik me aankleed. Sorry dat ik zo chaotisch doe. Schenk jezelf een drankje in, wil je.”

Elizabeth vloekte binnensmonds terwijl ze zich aankleedde. Ze trok een knielange marineblauwe wollen rok aan die ze net had gekocht, een wollen maillot en laarzen. Ze dacht na over wat ze daarbij kon dragen. Ze wilde er niet al te truttig uitzien, maar aan de andere kant zou ze de ijzige nacht in moeten om wat te eten te halen. Ze haalde een polotruitje uit de la, en een oud leren jasje uit de kast. Tijd voor make–up was er niet. Stuart moest haar maar au naturel accepteren. Een angstaanjagende gedachte, mompelde ze terwijl ze haastig haar haar borstelde. Lindsay dacht altijd dat zij zo evenwichtig was, die had zich nooit kunnen voorstellen dat haar zoiets zou overkomen. Ze deed snel een paar rode oorringen in terwijl ze naar de zitkamer liep.

“Ai, wat een transformatie. Prachtig. Je…”

“Moet je horen, het dringt net tot me door dat ik vergeten heb pasta te kopen. We eten pasta, en ik heb de pasta vergeten. Dat is toch niet te geloven? Ik ga dus even de deur uit. Is er iets dat je wilt hebben zolang ik nog hier ben? Sigaretten? Zet de televisie maar aan. Drink nog wat. Ik ben zó weer terug.”

Ze slaagde erin de voordeur uit te komen voordat Stuart kon protesteren. Ze holde naar de supermarkt aan Praed Street en zocht haastig alles bij elkaar wat ze nodig had voor een snelle maaltijd. Ze had thuis nog meer wijn als Stuarts fles niet genoeg was voor hen tweeën. Ze had rode wijn die Robert had meegebracht; ze wist niet of Stuart die zou goedkeuren, maar de boodschappentas zag er al verdacht vol uit.

“Ik heb nog maar een paar dingen gekocht toen ik toch in de winkel was,” zei ze tegen Stuart toen ze hijgend doorliep naar de keuken. Ze schonk zichzelf een glas gin in en begon te koken.

“Wat is dit?” zei Stuart. Hij stond in de deuropening en stak zijn hand naar haar uit. “Het lijkt wel een gesp van een koppel.”

Elizabeth nam het ding van hem over. “Gott mit uns,” las ze.

“God met ons,” vertaalde Stuart. “Dat lag op het vloerkleed.”

“O, dat heb ik bij een uitdragerij gevonden,” zei Elizabeth. Het moest uit een van de schriften zijn gevallen, maar ze had geen zin daarover te beginnen.

Toen het eten eenmaal op tafel stond begon Elizabeth zich te ontspannen. Stuart leek het niet erg te hebben gevonden dat ze zo chaotisch was in haar afspraken; het leek hem zelfs nauwelijks te zijn opgevallen. Hij maakte haar een compliment over het eten en verzorgde zelf de wijn, waarbij hij de glazen steeds gevuld hield.

“En, vertel me eens alles over jezelf, Elizabeth Benson,” zei hij, achter-overleunend.

“Ik geloof dat ik dat al heb gedaan. Vandaag en de vorige keer. Ik denk dat ik alle aspecten wel heb afgehandeld. Vertel jij me eens wat meer over je werk. Je zei toch dat je marketing consultant was?”

“Ja, dat klopt.”

“Wat houdt dat in?”

“Hoe lang is een eindje touw?”

“Je weet best wat ik bedoel. Komen mensen naar je toe om te vragen hoe ze hun producten aan de man moeten brengen? Gaat het zo?”

“Dat hoort er ook bij. Het is eigenlijk iets ingewikkelder.”

“Nou, toe dan. Vertel eens. Ik kan het vast wel volgen.”

“Wij handelen in vaardigheden. We zien onszelf graag als vriendelijke cipiers. Wij beschikken over sleutels voor alle gelegenheden. Die sleutels ontsluiten het potentieel van een bedrijf. We moeten de mensen leren hoe ze ze moeten gebruiken, welke sleutel past in welk slot. Maar bovenal moeten we ze leren hoe ze de juiste vragen moeten stellen.”

“Aha,” zei Elizabeth, met een lichte aarzeling. “Dus jij geeft advies en de omzet neemt toe en daar krijg jij een percentage van. Zit het zo in elkaar?”

“Het is meer een kwestie van begrijpen hoe elk onderdeel van een bedrijf contact kan houden met de andere onderdelen. Dus stel dat jij in de productie zit, en Bloggs zit in de verkoop, dan kunnen jullie elkaar tegenwerken, tenzij jullie de juiste vragen stellen. Ik zeg altijd dat ons hoofddoel is mensen te leren hoe ze zonder ons kunnen leven.”

“En hoe weet ik het, als ik jullie niet nodig heb?”

“Dat is een heel goeie vraag.”

“Is dat een van de vragen die je mij zou hebben geleerd?” Elizabeth voelde haar mondhoek trekken, maar ze probeerde haar glimlach in bedwang te houden.

“Zo simpel is het ook weer niet.”

“Daar was ik al bang voor. Maar goed. Ik dacht dat je musicus was.”

Stuart liet zijn hand door zijn haar glijden en zette zijn bril recht. “Ik bén ook musicus,” zei hij. “Alleen verdien ik daar mijn brood niet mee. Jij verdient je brood ook niet met koken, maar niettemin ben je kokkin, nietwaar? Kun je me volgen?”

“Ik geloof van wel. Je speelt in elk geval erg goed piano.”

“Dank je.”

“Ik vrees dat ik alleen ijs toe heb. Ik had iets anders willen maken, maar daar heb ik geen tijd voor gehad. Is dat oké?”

Terwijl Elizabeth in de keuken koffie zette en probeerde het stijf bevroren ijs uit de doos te scheppen zonder de steel van de lepel te breken, bedacht ze, niet voor de eerste keer, dat haar leven totaal onbelangrijk was.

Het bestond uit een massa haastige crises; uit onzekere inkomsten, kleine triomfen, af en toe wat seks en te veel sigaretten; uit gemiste tijdslimieten die achteraf niet belangrijk bleken,- uit ruzies, nieuwe kleren, spontaan altruïsme en oprechte voornemens om alleen belangrijke duigen te doen. Van al die ervaringen, en nog een heel stel andere, waaruit haar leven bestond, was het belangrijkste aspect dat ze ‘achteraf niet belangrijk bleken’. Hoewel ze heel tevreden was met wat ze geworden was, ergerde ze zich eigenlijk voortdurend aan dat aanhoudende gevoel dat wat ze deed zo gemakkelijk was, zo onwezenlijk. Ze dacht aan Tom Brennan, die alleen maar leven of dood had gekend, en vervolgens de levende dood. In haar generatie speelde intensiteit geen rol.

Ze bracht de koffie en het ijs naar de zitkamer. Stuart had een plaat opgezet, een pianoconcert van Beethoven, en zat met gesloten ogen te luisteren.

Elizabeth glimlachte toen ze zijn ijs voor hem neerzette. Ze wist niet goed wat ze van Stuart moest denken. Ze was onder de indruk van zijn pianospel, en gevleid door zijn aandacht, maar ergens vond ze hem niet overtuigend.

Na het eten gingen ze op de bank zitten, en hij legde haar uit, nog steeds met gesloten ogen, hoe de muziek in elkaar zat, en waar de solist het, volgens hem, verkeerd deed.

Toen de plaat uit was, maakte Elizabeth aanstalten om hem om te draaien, maar Stuart greep haar arm en trok haar terug.

“Ga zitten, Liz. Ik moet je wat vragen.”

“Wat dan?”

“Ik wil dat je goed naar me luistert. Ik weet niet wat je van me zult denken, en ik denk ook dat het er niet zo veel toe doet. Ik ga je een verhaal vertellen.”

Toen Elizabeth hem in de rede wilde vallen, stak hij een hand op om haar tot zwijgen te brengen.

“Er was eens een heel aantrekkelijk meisje. Ze had een heleboel vrienden en vriendinnen, een uitstekende baan, een flat in Londen, en iedereen was jaloers op haar. Maar in de loop der tijden trouwden haar vriendinnen en ze kregen baby’s en dat meisje veranderde in een heel aantrekkelijke vrouw. Maar trouwen deed ze niet. Hoe ouder ze werd, des te meer deed ze of het haar niets deed, maar ook verlangde ze des te meer naar kinderen en een echtgenoot. Het probleem was voor een deel: hoe meer ze deed alsof, des te meer schrikte ze mannen af. Want die arme wezentjes geloofden haar als ze zei dat ze gelukkig was.”

Elizabeth staarde naar de vloer. Een ongezonde nieuwsgierigheid worstelde tegen de gêne die in vlagen over haar rug liep. Stuart zelf vertoonde geen spoor van verlegenheid. Hij keek recht voor zich uit.

“En toen op een dag ontmoette ze een man die zich helemaal niet liet afschrikken. Hij was aardig tegen haar, en geestig en vriendelijk. En toen ze er echt over nadacht, wist ze diep in haar hart dat ze hier eigenlijk altijd naar had verlangd. En ze verhuisden naar buiten de stad en ze kregen een heleboel kinderen en ze leefden allemaal nog lang en gelukkig.”

Elizabeth slikte. “En?”

Stuart draaide zich om en keek haar aan. “Ik vraag of je met me wilt trouwen. Ik weet dat het niet conventioneel is. We zien elkaar vandaag pas voor de derde keer, en ik heb niet eens moeite gedaan om je te verleiden. Ik ben namelijk zo’n lieve ouderwetse kerel. Jij bent een heel ongewone vrouw. Ik denk dat je, als je mijn aanzoek aanneemt, zult ontdekken dat ik een al even ongewone man ben.”

Elizabeth stond op. Ze pakte een sigaret en moest hoesten toen ze inhaleerde. “Het is erg…aardig van je. Ik ben gevleid, maar ik vrees dat je het aan de verkeerde vraagt. Ik heb een vriend. Ik…”

“Die is getrouwd, nietwaar? Laat me eens raden. Je ziet hem eens per maand voor haastige seks en een afscheid in tranen. Hij zegt dat hij bij zijn vrouw zal weggaan, maar we weten allemaal dat hij dat nooit zal doen, nietwaar? Is dat je toekomst?”

Elizabeths stem kreeg een ijzige klank. “Je moet niet praten over mensen die je niet kent.”

Stuart stond op en spreidde zijn armen wijd. “Kom nou, we zijn allebei volwassen mensen, we weten hoe de wereld in elkaar zit. Het spijt me als ik een teer punt heb geraakt, maar dit is heel belangrijk. Ik heb geld. Had ik dat al gezegd? Of zit het hem in de seks? Wil je een voorproefje?”

“Wat zeg je?”

“Zeg, je kunt toch op zijn minst in me prijzen dat ik je niet heb verleid.”

“Waarom denk je in godsnaam dat je daartoe in staat was geweest?”

Stuart haalde veelbetekenend zijn schouders op. “Het spijt me, Liz. Ik ben te ver gegaan. Ik laat je nu alleen. Laten we zeggen dat ik een zaadje heb geplant. Doe jij me nou een genoegen en geef het van tijd tot tijd wat water. Denk erover na.”

Hij pakte zijn jas van de haak in de gang en kwam de kamer weer binnen. “Bedankt voor een heerlijke avond,” zei hij. “En jij geeft het water, dat zaadje?”

“Ik…zal het niet vergeten. Ik zal het zeer bepaald niet vergeten.”

“Goed zo.” Hij glimlachte en gaf haar een kus op haar voorhoofd, en deed toen zelf de deur open en vertrok.