17

Weer terug in zijn gebruikelijke inkwartiering in het dorp ging Michael Weir aan het tafeltje bij het raam zitten, kijkend naar de regen op de grijze, met populieren afgezette straat. Hij probeerde niet aan Stephen te denken. Hij wist dat hij was vervoerd naar een veldhospitaal, maar verder nieuws had hem niet bereikt. Hij dacht dat Stephen zou overleven omdat hij iets onaantastbaars had, alsof hij altijd geluk zou hebben. Hij blies zwaar zijn adem uit: dat was het stomme, bijgelovige denken van de infanterie.

Hij maakte een lijstje van de dingen die hij moest doen. Normaal genoot hij wel van die huishoudelijke bezigheden, wanneer hij kon ontsnappen aan de ergste beschietingen om zich aan praktische dingen te wijden.

Hij maakte zich zorgen over de borstwering van de loopgraaf waar ze werkten. De zandzakken waren te vaak van hun plaats geschoven door manschappen die terugkwamen van een patrouille en zich haastig naar binnen lieten glijden voordat een Duitse lichtkogel hen kon beschijnen. Op de plaatsen waar de zakken niet op de juiste manier werden terugge-legd, ontstond onvoldoende bescherming tegen vijandelijke sluipschutters, die zolang er daglicht was het oog op hen gevestigd hielden. De onverwachte kogel door het hoofd was een kalme, relatief schone dood, maar had een demoraliserend effect voor de zenuwen van de anderen.

Weir had geprobeerd kapitein Gray te overreden dat de infanterie beter op zichzelf moest passen, of althans de compagnies van de genie hiervoor moest inschakelen, maar het was hem gebleken dat hij, in ruil voor de bescherming van de infanterie in de tunnel, steeds meer corvee voor hen moest doen. Hij vroeg zich af of dat de prijs was die hij betaalde voor de gulheid waarmee Stephen hem van whisky had voorzien.

Boven aan zijn lijstje schreef hij ‘platen controleren’. De kijkgaten die de wachtposten gebruikten, werden gemaskeerd door ijzeren platen, maar een paar daarvan waren beschadigd door granaatvuur, of door de eindeloze beschieting met mitrailleurs en sluipschutters. Ook moest er prikkeldraad worden onderhouden, al was dat een karwei waarvan hij zijn manschappen tot dusver had weten te vrijwaren. De infanterie bevestigde lege blikjes aan het draad, bij wijze van alarmbel, maar de enigen die daarmee geluid maakten, waren ratten. Als het regende, droop het water van het prikkeldraad in de lege blikjes daaronder. Het verschillende tempo waarin ze vol water kwamen, was natuurlijk een reden tot gokken voor de infan-teristen, ze zetten hun blikjes tegen elkaar in; ook kenden ze een bijgelovige angst over de betekenis als iemands blikje als eerste vol raakte.

Weir hoorde iets anders in die geluiden. Toen het eens een tijdje rustig was, had hij op het banket gezeten, wachtend tot Stephen terugkwam van een inspectie, en luisterend naar de muziek van de blikjes. De lege hadden een diepe klank, naarmate ze voller werden, vormden ze een stijgende toonladder. Als ze geheel vol waren, produceerden ze alleen een zwaar ritme als van een trom, tenzij ze omvielen, zodat het neervallende water een luide variatie vormde. Binnen zijn gehoorsafstand waren tientallen blikjes in verschillende graden van volheid en klankvariatie. Toen had hij gehoord hoe de wind door het prikkeldraad bewoog. Dat vormde een kreunend achtergrondgeluid dat zich van tijd tot tijd naar de voorgrond drong en dan weer afzakte tot zuivere begeleiding. Hij had erg zijn best moeten doen om in die blikken muziek een melodie te onderscheiden, of zich die misschien in te beelden, maar in zijn oren klonk het beter dan het afschuwelijke lawaai van een beschieting.

Het was halverwege de middag, en Weir wilde slapen voordat hun nachtelijke activiteiten begonnen. Die nacht moesten ze de infanterie helpen met de aanvoer van munitie en het graven van nieuwe beerputten. Ook was er herstelwerk aan de traversen en wanden van de loopgraaf, en dat moest allemaal gebeuren naast hun ondergrondse arbeid.

Voordat hij ging liggen, bezocht hij een paar van zijn manschappen. Die zaten te roken en hun uitrusting te repareren. De kleding van de mineurs moest bijzonder vaak versteld worden, en hoewel de mannen allemaal een eigen manier van naaien hadden, waren ze stuk voor stuk heel handig geworden met naald en draad.

Na een paar opwekkende woorden ging Weir terug naar zijn kamer, waar hij ging liggen. Er was geen nieuws van Stephen geweest van het hoofdkwartier van het bataljon toen hij die ochtend was gaan vragen. Als hij in leven was, zou hij op de een of andere manier wel bericht hebben gestuurd, dacht Weir. Zelfs als zijn eigen meerderen geen officieel bericht hadden gekregen van de medische dienst, zou Stephen handig genoeg zijn geweest om zijn vriend in te lichten.

Weir sloot zijn ogen en probeerde te slapen. Hij zou een brief willen schrijven aan Stephens naaste familie, als die bestond. Bepaalde zinnetjes ontstonden in zijn hoofd. Hij was buitengewoon onbevreesd…hij was een inspiratie…hij was mijn beste vriend, mijn kracht en mijn schild. De holle frasen waarmee zoveel brieven naar Engeland vol stonden, leken ontoereikend ter beschrijving van de rol die Stephen in zijn leven had gespeeld. Weirs ogen kwamen vol tranen. Als Stephen dood was, zou hij het zelf niet kunnen volhouden. Hij zou de dood gaan zoeken, hij zou langs de borstwering gaan lopen, hij zou zijn mond opensperren voor de volgende wolk mosterdgas die op hen af kwam drijven, erom vragen dat het telegram werd bezorgd in de stille straat in Leamington Spa waar zijn ouders en hun vrienden hun leven leidden zonder zorgen, zonder een gedachte voor de wereld waarin hij en Stephen hadden geleefd.