5
Pendergast liep Riverside Drive weer op, zijn zwarte colbert open en achter hem aan fladderend in de Manhattan-nacht. Nora haastte zich achter hem aan. Haar gedachten keerden terug naar Smithback, die gevangen zat in een van deze spookhuizen. Ze probeerde het beeld uit haar gedachten te bannen, maar het kwam steeds weer terug, keer op keer. Ze was bijna misselijk van de zorgen over wat er gebeuren kon wat er misschien al gebeurd was. Ze vroeg zich af waarom ze zo woedend op hem was geweest. Natuurlijk was hij het grootste deel van de tijd volslagen onmogelijk altijd aan het intrigeren, impulsief, altijd op zoek naar een verhaal, altijd tot over zijn oren in de problemen. Maar de meeste van die negatieve kwaliteiten vormden meteen zijn meest vertederende kant. Ze dacht terug aan die keer dat hij haar verkleed als zwerver had geholpen om die oude jurk uit de opgraving te halen; hoe hij haar was komen waarschuwen toen Pendergast was neergestoken. Als het erom ging, was hij er. Ze was verschrikkelijk hard tegen hem geweest. Maar het was te laat om daar spijt van te hebben. Ze onderdrukte een snik van bittere wroeging.
Ze liepen langs landhuizen en stadsvilla's van vergane glorie, nu smerige crackhuizen en verzamelplaatsen voor junks. Pendergast keek onderzoekend naar de gebouwen maar wendde zich keer op keer hoofdschuddend af.
Nora's gedachten flitsten even naar Leng zelf. Het leek onmogelijk dat hij nog in leven kon zijn, verborgen in een van die afbrokkelende huizen. Ze keek weer naar de Drive. Ze moest zich concentreren, zijn huis vinden temidden van alle andere. Waar hij ook woonde, het moest een comfortabele woning zijn. Iemand die meer dan honderdvijftig jaar leefde, moest overdreven bekommerd zijn om zijn eigen welbevinden. Maar ongetwijfeld zou het er van buiten uitzien alsof het onbewoond was. En het zou zo goed als ondoordringbaar zijn Leng kon geen behoefte hebben aan onverwacht bezoek. Dit was de perfecte omgeving voor zo'n huis: verlaten, maar ooit chique. Vanbuiten vervallen, maar vanbinnen bewoonbaar; dichtgespijkerd, volslagen onzichtbaar.Het probleem was dat er zoveel gebouwen stonden die aan die criteria voldeden.
Maar niet ver van de hoek van 138th Street bleef Pendergast plotseling staan. Langzaam draaide hij zich om naar een zoveelste verlaten gebouw. Een groot, vervallen landhuis, een enorme schaduw van vervlogen gloriedagen, van de straat gescheiden door een smalle ventweg. Als bij zoveel andere waren ook hier de ramen op de begane grond dichtgespijkerd met metaal. Het zag er exact uit als een tiental andere gebouwen die ze zojuist gepasseerd waren. Maar hier stond Pendergast naar te staren met een concentratie die Nora nog nooit gezien had.
Zwijgend sloeg hij de hoek van 138th Street om. Nora volgde hem. De fbi-agent liep langzaam, zijn blik voornamelijk op de grond gericht, met heel af en toe een snelle blik op het gebouw. Ze liepen verder tot ze bij de hoek van Broadway kwamen. Zodra ze de hoek om waren, opende Pendergast zijn mond. 'Dat is het.' 'Hoe weet u dat?'
'Het familiewapen boven de deur. Drie medicijnballen boven een tak dollekervel.' Hij wuifde met zijn hand. 'Sorry, de uitleg komt later. Doe wat ik zeg. En doe heel, héél erg voorzichtig.' Hij liep verder rond het blok tot ze bij de hoek van Riverside Drive en 137th Street aan kwamen. Nora bekeek het huis met een mengeling van nieuwsgierigheid en vreselijke angst. Haar hart bonsde van bange verwachting. Het was een groot bouwsel van baksteen en natuursteen, drie verdiepingen hoog, en het besloeg het hele blok tussen twee zijstraten. De toegang werd versperd door een smeedijzeren hek, met klimop over de roestige punten heen. De tuin daarachter was allang niets meer, overwoekerd door onkruid, struiken en vuilnis. Een oprit liep naar de achterkant van het huis en kwam uit op 138th Street. Hoewel de vensters op de begane grond zorgvuldig waren dichtgetimmerd, waren de bovenverdiepingen vrij toegankelijk, hoewel er minstens één ruit op de eerste verdieping gebroken was. Ze staarde naar het wapen waar Pendergast het over had gehad. Daar waren die drie medicijnballen, het takje dollekervel. Met een Griekse inscriptie langs de rand. Een windvlaag liet de kale takken in de tuin ritselen; de weerspiegeling van de maan en de voortrazende wolken flikkerde in de ruiten van de hogere verdiepingen. Het zag er spookachtig uit. Pendergast schoot de oprit op, Nora vlak achter hem aan. De fbiman schopte met zijn schoen wat vuilnis opzij, keek snel om zich heen en liep naar een dikke, eiken deur in de diepe schaduw onderde luifel. Voor Nora zag het eruit alsof Pendergast alleen even over het slot aaide; toen zwaaide de deur onhoorbaar open over goed geoliede scharnieren.
Snel stapten ze naar binnen. Pendergast schoof de deur dicht en Nora hoorde het geluid van een dichtklikkend slot. Even stonden ze stokstijf stil in het pikkedonker te luisteren of er ergens geluid klonk. Het bleef doodstil in het oude huis. Na een minuut verscheen de gele streep van Pendergasts afgeschermde zaklantaarn, waarmee hij het vertrek bescheen.
Ze stonden in een kleine tochthal. De vloer was van gepolijst marmer, de wanden betengeld met dik fluweel. Alles was overdekt met een dikke laag stof. Pendergast stond stil en richtte zijn lichtbundel op een stel voetafdrukken sommige van schoenen, andere van kousenvoeten die door het stof op de vloer liepen. Hij keek er zo lang naar, met de aandacht van een kunsthistoriestudent voor het werk van een oude meester, dat Nora ongeduldig begon te worden. Uiteindelijk ging hij haar langzaam voor, het vertrek door en een korte gang in, die uitkwam in een hoge, lange hal. Hier waren de muren voorzien van een lambrisering van donker, glanzend hout. Het lage plafond vertoonde uitgebreide versieringen, een mengeling van een bizarre en eenvoudige stijl.
De hal stond vol met een eigenaardig assortiment zaken die Nora onbegrijpelijk voorkwamen: eigenaardige tafels, kasten, grote kisten, ijzeren kooien, vreemde apparaten. 'Het tovenaarsmagazijn,' mompelde Pendergast in antwoord op haar onuitgesproken vraag.
Ze liepen het vertrek door, kwamen onder een doorgang door en belandden in een enorme ontvangsthal. Weer bleef Pendergast staan om een paar stel voetafdrukken te bestuderen die heen en weer liepen over de parketvloer. 'Op blote voeten, intussen,' hoorde ze hem mompelen. 'En ditmaal rende hij.'
Snel scheen hij de immense ruimte door met zijn lantaarn. Nora zag een verbijsterend scala aan voorwerpen: gemonteerde skeletten, fossielen, glazen kasten vol wonderbaarlijke en angstaanjagende artefacten, edelstenen, schedels, meteorieten, iridiserende kevers. Alles werd even beschenen door de lantaarn. In de muffe lucht hing een zware geur van spinnenwebben, leer en oude boeken, maar daaronder lag een zwakkere, en veel onaangenamere, lucht. 'Wat is dat hier?' vroeg Nora.
'Lengs rariteitenkabinet.' Een tweekleurig pistool was in Pendergasts linkerhand verschenen. De stank was nu erger: misselijkmakend zoet,vettig. De geur hing in de lucht als natte mist en kleefde aan haar haar, haar ledematen, haar kleren. Hij liep behoedzaam verder en scheen met zijn lantaarn op de verschillende voorwerpen in het vertrek. Van sommige waren lakens afgetrokken, maar de meeste waren afgedekt. Langs de wanden stonden vitrinekasten en daar liep Pendergast heen, zijn lantaarn overspringend van de een naar de ander. Het glas schitterde als het licht erop viel: donkere schaduwen van de voorwerpen erin sprongen naar voren alsof ze leefden.
Plotseling bleef de lichtbundel hangen. Nora zag hoe Pendergasts bleke gezicht de weinige kleur verloor die het normaal nog had. Even stond hij roerloos te staren; het leek wel of hij zelfs geen adem haalde. Toen liep hij heel langzaam naar de vitrine toe. De lichtbundel van zijn lantaarn trilde even tijdens het lopen. Nora kwam achter hem aan, benieuwd wat er zo'n effect gehad kon hebben op de fbiman.
Dit was een ander soort vitrine. Er stond geen skelet in, geen opgezette trofee of gesneden beeld. In plaats daarvan stond achter de glazen deur de gestalte van een dode man, armen en benen met handboeien rechtop gebonden tussen ruwe ijzeren balken, overeind gehouden als een museumstuk. De man was gekleed in streng zwart, met een negentiende-eeuws jacquet en een zwarte pantalon. 'Wie...?' wist Nora uit te brengen.
Maar Pendergast stond als aan de grond genageld zonder iets te horen. Zijn gezicht was een masker. Zijn aandacht was geheel gericht op de tentoongestelde man. Het licht streek genadeloos over het lijk en bleef een hele tijd hangen op één bepaald detail: een bleke hand met uitgedroogd vlees, en een knokkel die door een scheur in het verrotte weefsel stak.
Nora staarde naar de blootgelegde knokkel, die rood en ivoorwit afstak tegen de perkamenten huid. Met een misselijkmakende beweging in haar maag besefte ze dat de hand geen enkele vingernagel had: het enige dat over was van de vingertoppen waren bloederige stompjes waar vingerbotjes uit staken.
Toen, langzaam en onverbiddelijk, begon het licht langs de voorkant van het lijk te kruipen. De lichtbundel rees op langs de knopen van de jas, langs het gesteven overhemd en stopte uiteindelijk bij het gezicht. Dat was gemummificeerd, gekrompen, gerimpeld. Maar het was verbazend goed bewaard gebleven; alle trekken gemodelleerd alsof ze uit steen waren gehouwen. De lippen, verdroogd en verschrompeld, waren teruggetrokken in een grijns van amusement, zodat er tweeschitterende rijen perfect witte tanden zichtbaar waren. Alleen de ogen waren weg: lege oogkassen als bodemloze putten die geen lamp ooit nog verlichten kon.
Er klonk een gedempt, hol geluid uit de binnenkant van de schedel. De tocht door het huis had Nora toch al verstijfd van afschuw. Maar nu klapte haar verstand dicht bij een nog veel ergere schok: de schok van de herkenning. Automatisch en sprakeloos draaide ze zich om naar Pendergast. Die stond roerloos met wijd open ogen te staren. Wat hij ook verwacht had, dit niet.
Ze richtte haar blik vol afgrijzen weer op het lijk. Zelfs dood kon er geen twijfel bestaan. Het lijk had dezelfde marmerkleurige huid, dezelfde fijne gelaatstrekken, dezelfde smalle lippen en adelaarsneus, hetzelfde hoge, gladde voorhoofd en de fijne kin, hetzelfde dunne, bleke haar als Pendergast zelf.