3
'Een perfecte middag voor een bezoekje aan het museum,' zei Pendergast, met een blik op de dreigende hemel.
Patrick Murphy O'Shaughnessy vroeg zich af of dit soms een grap moest voorstellen. Hij stond op de traptreden voor het politiebureau aan Elizabeth Street de leegte in te staren. Dit was allemaal één grote grap. De fbi-agent zag er eerder uit als een begrafenisondernemerdan als een agent, met dat zwarte pak, dat witblonde haar en dat accent dat eerder iets uit een film leek. Hij vroeg zich af hoe zoiets ooit de fbi-academie in Quantico had kunnen doorlopen. 'Het Metropolitan Museum of Art is een cultureel paradigma, brigadier. Een van de belangrijkste kunstmusea ter wereld. Maar dat wist u natuurlijk allang. Zullen we?'
O'Shaughnessy haalde zijn schouders op. Een museum, het maakte niet uit: hij mocht die gozer niet uit het oog verliezen. Wat een rotklus.
Toen ze de trap afdaalden, kwam er een lange, grijze auto aanglijden die eerder met stationair draaiende motor op de hoek had gestaan. Even kon O'Shaughnessy zijn ogen niet geloven. Een Rolls. Pendergast opende het portier. 'Drugvangst?' vroeg O'Shaughnessy. 'Nee. Eigen auto.'
Natuurlijk. New Orleans. Hij had het kunnen weten: die lui waren niet betrouwbaar. Nu wist hij in welk hokje hij zijn mannetje moest plaatsen. Waarschijnlijk hier vanwege de een of andere drugszaak. Misschien wilde Custer meedoen. Daarom had hij hem, van alle agenten die er rondliepen, aan die vent toegevoegd. Het werd met de minuut erger.
Pendergast hield nog steeds het portier open. 'Na u.' O'Shaughnessy schoof op de achterbank en zonk meteen weg in het roomwitte leer.
Pendergast dook achter hem aan. 'Naar het Metropolitan Museum,' zei hij tegen de chauffeur. Toen de Rolls wegreed, ving O'Shaughnessy een glimp op van hoofdinspecteur Custer die hen vanaf de trap stond na te staren. Hij onderdrukte de impuls om zijn middelvinger naar hem op te steken.
O'Shaughnessy draaide zich om naar Pendergast en bestudeerde hem uitgebreid. 'Op het succes, meneer de fbi-agent.' Hij wendde zich af en keek door het raampje. Aan de andere kant bleef het stil.
'Mijn naam is Pendergast,' klonk na enige tijd de zachte stem. 'Wat je wilt.'
O'Shaughnessy bleef uit het raam staren. Hij liet een minuut voorbijgaan en vroeg toen: 'En wat is er in dat museum? Een stel dooie mummies?'
'Ik heb nog nooit een levende mummie gezien, brigadier. Maar we gaan niet naar de afdeling Egyptologie.'
Eigenwijze kerel. Hij vroeg zich af hoeveel van dit soort klussen hij nog zou krijgen. Alleen omdat hij vijf jaar geleden een fout had ge-maakt, dachten ze allemaal dat hij wel gemist kon worden. Telkens wanneer er iets raars aan de hand was, was het van: we zitten met een probleempje, O'Shaughnessy, en jij bent precies degene die dat kan oplossen. Maar meestal was het kruimelwerk. Die vent in die Rolls zag er echter belangrijk uit. Dit was iets anders. Dit leek wel iets illegaals. O'Shaughnessy dacht aan zijn jaren geleden gestorven vader, en voelde de schaamte prikken. Goddank kon de man hem nu niet zien. Vijf generaties O'Shaughnessy's bij de politie, en nu was alles naar de klote. Hij vroeg zich af of hij die elf jaar kon uitzitten die nodig waren voordat een vervroegde uittreding mogelijk was. 'Wat is er aan de hand?' vroeg O'Shaughnessy. Geen gezanik meer: hij zou ditmaal zijn ogen open en zijn hoofd geheven houden. Hij had geen zin in stront als hij even niet oplette. 'Brigadier?' 'Wat.'
'Er is niets aan de hand.'
'Nee, dat zal best.' O'Shaughnessy snoof even. 'Dat is er nooit.' Hij besefte dat de fbi-man strak naar hem zat te kijken. Hij bleef door het raam staren.
'Ik zie dat hier een misverstand heerst, brigadier,' klonk de lijzige stem. 'Dat moeten we meteen even rechtzetten. Ziet u, ik begrijp hoe u tot die overhaaste conclusie komt. Vijf jaar geleden bent u via een bewakingsvideo betrapt toen u tweehonderd dollar aannam van een hoertje, in ruil voor haar vrijlating. Klopt dat?' O'Shaughnessy voelde een soort verdoving opkomen, gevolgd door een trage woede. Daar had je het weer. Hij zei niets. Wat kon hij zeggen? Ze hadden hem beter meteen de laan uit kunnen sturen. 'Die band is naar Interne Zaken gestuurd. Interne Zaken is met u komen praten. Maar er waren verschillende lezingen van het gebeurde. Niets viel te bewijzen. Helaas was het kwaad al geschied en sinds die tijd, hoe zal ik het zeggen, stagneert uw loopbaan.' O'Shaughnessy bleef naar buiten kijken, naar de voorbijrazende gebouwen. Stagneert... leidt tot niets, bedoel je.
'En u hebt sinds die tijd aan de lopende band vage opdrachten en dubieuze klussen gekregen. En u beschouwt dit ongetwijfeld als een zoveelste dubieuze klus.'
O'Shaughnessy zei, met bewust vermoeide stem, tegen het raam: 'Pendergast, ik weet niet wat voor spelletje u speelt, maar ik heb hier geen behoefte aan. Echt niet.' 'Ik heb die band gezien,' zei Pendergast. 'Fijn voor u.'
'Ik heb bijvoorbeeld dat hoertje horen smeken om haar te laten gaan.Ik hoorde dat ze zei dat haar pooier haar verrot zou slaan als u haar niet vrijliet. Daarna hoorde ik hoe ze erop stond dat u die tweehonderd dollar aannam omdat haar pooier haar anders zou betichten van verraad. Maar als u dat geld aannam, zou hij denken dat ze steekgeld had betaald om vrij te komen, en dan zou hij haar sparen. Zo was het toch? Daarom hebt u dat geld aangenomen.' O'Shaughnessy had die band in zijn eigen hoofd wel duizendmaal afgedraaid. Wat maakte het nog uit? Hij had het geld niet hoeven aannemen. Hij had het niet aan een goed doel gegeven. Iedere dag werden er hoeren geslagen door hun pooiers. Hij had haar aan haar lot moeten overlaten.
'En nu bent u cynisch geworden. U bent het zat. U beseft dat het hele idee van beschermen en dienen een farce is, vooral op straat, waar geen goed en kwaad lijken te bestaan, waar niemand de moeite van het beschermen of dienen waard is.' Het bleef stil.
'Zijn we klaar met de karakteranalyse?' vroeg O'Shaughnessy. 'Voorlopig wel, ja. Ik wil hier alleen aan toevoegen dat dit inderdaad een dubieuze klus is. Maar niet om de reden die u denkt.' De volgende stilte duurde minutenlang.
Ze bleven staan bij een stoplicht en O'Shaughnessy maakte van de gelegenheid gebruik om een verstolen blik op Pendergast te werpen. Die keek hem aan, alsof hij wist dat die blik zou komen, en bleef hem aankijken. O'Shaughnessy veerde bijna op, zo snel wendde hij zijn blik af.
'Hebt u toevallig vorig jaar die tentoonstelling over kostuumgeschiedenis gezien?' vroeg Pendergast, zijn stem nu licht en vriendelijk. 'Wat?'
'Dat vat ik maar op als een nee. Dan hebt u iets schitterends gemist. Een prachtige collectie historische kleding, die terugging tot de vroege Middeleeuwen. Het meeste ervan ligt eigenlijk altijd in het magazijn. Maar vorig jaar hebben ze een tentoonstelling ingericht over de ontwikkeling van kleding in de afgelopen zes eeuwen. Fascinerend, ik kan niet anders zeggen. Wist u dat de vrouwen aan het hof van Lodewijk de Veertiende in Versailles een taille van maximaal vijfendertig centimeter mochten hebben? En dat de jurken die ze droegen, vijftien a twintig kilo wogen?'
O'Shaughnessy besefte dat hij geen idee had wat hij hierop moest antwoorden. Het gesprek had zo'n onverwachte en vreemde wending genomen dat hij even met zijn mond vol tanden zat. 'Verder was het bijzonder interessant om te zien dat een mannenbroek in de vijftiende eeuw...'Gelukkig werd dit stuk informatie voortijdig afgebroken doordat de Rolls met piepende remmen moest uitwijken toen een taxi met één manoeuvre drie banen verkeer tegelijk sneed. 'Barbaren, die noorderlingen,' zei Pendergast op milde toon. 'Maar waar waren we? O ja, die mannenbroek...'
De Rolls zat nu midden in het stadsverkeer, en O'Shaughnessy vroeg zich af hoe lang deze rit nog ging duren.
De Grote Zaal van het Metropolitan Museum had wanden van beaux-arts-marmer, was versierd met gigantische bloemstukken en bijna ondraaglijk vol. O'Shaughnessy hield zich op de achtergrond terwijl de eigenaardige FBi-agent ging praten met een van de gestresste vrijwilligers bij de informatiebalie. Ze pakte een telefoon, belde iemand en hing met een bijzonder geïrriteerd gezicht weer op. O'Shaughnessy vroeg zich af wat Pendergast van plan was. Tijdens de hele, eindeloze rit naar het centrum had hij niets gezegd over enig plan de campagne.
Hij keek om zich heen. Het was hier wel een chique bedoening: dames keurig gekapt en gekleed, hier en daar klikkende hoge hakken, welgemanierde schoolkinderen in uniform netjes in de rij, een paar wetenschappelijk ogende types in tweed die met bedachtzame gezichten ronddoolden. Enkele mensen staarden hem afkeurend aan, alsof het van slechte smaak getuigde om met een politie-uniform aan in het Met te staan. Hij voelde een golf van misantropie opkomen. Stelletje hypocrieten.
Pendergast wenkte hem, en ze gingen het museum in, spitsroeden lopend temidden van kaartjescontroleurs, langs een vitrine vol Romeins goud, tot ze uiteindelijk een verwarrende doolhof van zalen vol beelden, vazen, schilderijen, mummies en allerhande kunst in doken. Pendergast klepte aan één stuk door, maar het was zo druk en de aanwezigen spraken zo luid dat O'Shaughnessy maar enkele woorden opving.
Ze kwamen door een stel rustiger zalen vol Aziatische kunst en arriveerden na enige tijd bij een deur van glanzend, grijs metaal. Pendergast ging naar binnen zonder te kloppen, en toen stonden ze in een kleine receptie. Een beeldschone receptioniste zat achter een balie van goudkleurig hout. Even sperde ze haar ogen open bij de aanblik van zijn uniform. O'Shaughnessy wierp haar een dreigende blik toe. 'Kan ik u helpen?' Ze sprak tegen Pendergast, maar haar ogen bleven bezorgd naar hem kijken.
'Brigadier O'Shaughnessy en Special Agent Pendergast voor dr. Wellesley.''Hebt u een afspraak?' 'Helaas niet, nee.'
De receptioniste aarzelde. 'Het spijt me. Special Agent...?' 'Pendergast. Federal Bureau of Investigation.' Bij die woorden kleurde ze dieprood. 'Momentje, graag.' Ze pakte de telefoon. O'Shaughnessy hoorde een toestel rinkelen in een kantoor vlak achter de receptie.
'Dr. Wellesley,' zei de secretaresse, 'ik heb hier een Special Agent Pendergast van de fbi en een politieman voor u.' De stem die vanuit het kantoor echode, was ook zonder telefoon duidelijk hoorbaar. Het was een heldere no-nonsensestem, vrouwelijk maar ijskoud en zo puur en onversneden Engels dat O'Shaughnessy's Ierse haar ervan overeind ging staan.
'Zolang ze niet hier zijn om mij te arresteren, Hester, kunnen de heren net als iedereen een afspraak maken. Ik ben bezig.' Al even onmiskenbaar was de klap waarmee ze de telefoon weer op de haak keilde.
De receptioniste keek nerveus naar hen op. 'Dr. Wellesley...' Maar Pendergast liep al naar het kantoor waaruit de stem had geklonken. Dat lijkt er meer op, dacht O'Shaughnessy toen Pendergast de deur opengooide en vierkant in de opening ging staan. Hij mocht dan wat overdreven overkomen, maar het was kennelijk geen watje. Hij wist hoe hij door die bullshit heen moest breken. De onzichtbare stem sneed vol sarcasme door de lucht. 'Ach, daar hebben we de spreekwoordelijke agent met zijn voet tussen de deur. Jammer dat hij niet op slot zat, dan had u hem met uw knuppel kunnen openrammen.'
Het leek alsof Pendergast niets gehoord had. Zijn diepe, honingzoete stem vulde het kantoor met charme en warmte. 'Dr. Wellesley, ik ben naar u toe gekomen omdat u de beroemdste expert ter wereld bent op het gebied van kledinggeschiedenis. En ik hoop dat u mij wilt toestaan te zeggen dat ik persoonlijk uw identificatie van de Griekse peplos van Vergina bijzonder inspirerend vond. Ik interesseer me al geruime tijd voor het onderwerp.'
Even bleef het stil. 'Met vleierij, meneer Pendergast, komt u in ieder geval mijn kantoor binnen.'
O'Shaughnessy volgde de agent een klein, maar fraai ingericht kantoortje in. Het meubilair zag eruit alsof het rechtstreeks uit de museumcollectie kwam, en aan de wanden hing een serie achttiende-eeuwse aquarellen van operakostuums. O'Shaughnessy dacht dat deze personages Figaro, Rosina en graaf Almaviva moesten zijn uit De barbier van Sevilla. Opera was zijn enige, en geheime, liefhebberij.Hij ging zitten, sloeg zijn ene been over het andere en plaatste ze weer recht naast elkaar, en probeerde ontspannen te gaan zitten in de akelig ongemakkelijke stoel. Wat hij ook deed, hij leek te veel ruimte in te nemen. Het blauw van zijn uniform zag er ondraaglijk armoedig uit temidden van het elegante meubilair. Hij keek weer naar de aquarellen en liet een paar maten van een opera door zijn hoofd gaan.
Wellesley was een aantrekkelijke vrouw, ergens in de veertig, prachtig gekleed. 'Ik zie dat u mijn wandversiering bewondert,' zei ze tegen O'Shaughnessy, terwijl ze hem een sluwe blik toewierp. 'Jazeker,' zei O'Shaughnessy, 'als je ervan houdt om rond te dansen met een pruik, hoge hakken en een dwangbuis.' Wellesley wendde zich tot Pendergast. 'Uw collega heeft een nogal bizar gevoel voor humor.' 'Inderdaad.'
'Wat kan ik voor u doen, heren?'
Pendergast haalde een bundeltje uit zijn pak, los ingepakt in papier. 'Ik zou graag willen dat u eens naar deze jurk kijkt,' zei hij, terwijl hij het pakketje ontrolde op het bureau van de curator. Ze deinsde even vol afschuw achteruit toen duidelijk werd hoe verschrikkelijk smerig de inhoud ervan was.
O'Shaughnessy meende een eigenaardige lucht te ontwaren. Bijzonder eigenaardig. Heel even kwam de mogelijkheid bij hem op dat Pendergast misschien geen oplichter was dat dit misschien serieus was. 'Grote goedheid. Alstublieft,' zei ze, terwijl ze nog een stap achteruit deed en een hand voor haar gezicht sloeg. 'Ik doe geen politiewerk. Haal dat walgelijke ding in godsnaam weg.' 'Dit walgelijke ding, dr. Wellesley, is ooit eigendom geweest van een negentienjarig meisje dat meer dan honderd jaar geleden is vermoord, in stukken gehakt en in een tunnel in Manhattan is ingemetseld. In de voering van haar jurk zat een briefje dat het meisje met haar eigen bloed had geschreven. Daarop stonden haar naam, leeftijd en adres. Verder niets: dat soort inkt nodigt niet uit tot breedsprakigheid. Het was het briefje van een meisje dat weet dat ze binnenkort moet sterven. Ze wist dat niemand haar zou helpen, dat niemand haar zou redden. Haar enige verlangen was dat haar lichaam zou worden geïdentificeerd dat ze niet vergeten zou worden. Tóén kon ik haar niet helpen, maar ik probeer het nu. Daarom ben ik hier.' De jurk leek even te bewegen, en met een schok besefte O'Shaughnessy dat de hand van de fbi-man trilde van emotie. Althans, zo kwam het op hem over. Dat een wetsdienaar zich werkelijk iets kon aantrekken van dit soort zaken, was een hele ontdekking.Er volgde een diepe stilte op Pendergasts verklaring. Zonder een woord te zeggen boog Wellesley zich over de jurk, betastte de stof, draaide de voering naar buiten en rekte de stof voorzichtig in alle richtingen. Ze haalde een enorm vergrootglas uit haar bureaula en begon de steken en de stof zelf te bestuderen. Er verstreken enkele minuten. Toen ging ze met een zucht weer zitten. 'Dit is een typische werkhuisjurk,' zei ze. 'Standaardmateriaal in de tweede helft van de negentiende eeuw. Goedkope wollen stof voor de buitenkant, kriebelig en grof maar bijzonder warm, met een voering van ongebleekte katoen. Aan het patroon en de steekvoering zie je dat het meisje hem waarschijnlijk zelf gemaakt heeft, met stof die ze van het werkhuis had gekregen. Die stoffen bestonden in verschillende basiskleuren: groen, blauw, grijs en zwart.' 'Enig idee welk werkhuis?'
'Onmogelijk te zeggen. Er waren er heel wat in het Manhattan van de negentiende eeuw. "Nijverheidshuizen" werden ze genoemd. Daar werden straatkinderen, wezen en weggelopen kinderen opgevangen. Vreselijke, keiharde ondernemingen, gerund door de zogeheten religieuzen.' Frederick Busch
'Kunt u me een exactere datum geven voor de jurk?' 'Niet met enige accuratesse. Het lijkt me een wat zielige imitatie van een stijl die in het begin van de jaren 1880 populair was, een Maude Makin. Meisjes in de werkhuizen probeerden meestal de jurken na te maken uit populaire tijdschriften en advertentiebladen.' Dr. Wellesley zuchtte en haalde haar schouders op. 'Meer kan ik niet voor u doen, vrees ik.'
'Als u nog iets te binnen schiet, kunt u mij bereiken via brigadier O'Shaughnessy.'
Dr. Wellesley wierp een blik op O'Shaughnessy's naambordje en knikte.
'Dank u voor uw tijd.' De FBi-agent begon de jurk weer op te rollen. 'Dat was trouwens een schitterende tentoonstelling die u vorig jaar had ingericht.' Dr. Wellesley knikte nogmaals.
'In tegenstelling tot de meeste tentoonstellingen in musea getuigde deze van gevoel voor humor. Zoals die afdeling met hoepelrokken. Die vond ik bijzonder amusant.'
Nu de jurk weer weggestopt zat in zijn verpakking, leek hij minder afschuwwekkend. Het duistere gevoel dat over het kantoor was neergedaald, begon op te trekken. O'Shaughnessy merkte dat hij zich net als Custer afvroeg wat een FBi-agent moest met een zaak die honderdtwintig jaar oud was.'Ik ben blij dat u is opgevallen wat geen van de recensenten opviel,' antwoordde de vrouw. 'Ja, ik had het ook leuk bedoeld. Als je eenmaal tot dat inzicht komt, is menselijke kleding, afgezien dan van wat nodig is voor warmte en betamelijkheid, vaak ontzettend absurd.'
Pendergast stond op. 'Dr. Wellesley, uw expertise was van onschatbare waarde.'
Ook dr. Wellesley stond op. 'Zegt u maar Sophia.' O'Shaughnessy zag haar met hernieuwde belangstelling naar Pendergast kijken. Pendergast boog en glimlachte voordat hij zich omdraaide naar de deur. De curator liep om haar bureau heen om hem door de wachtkamer te begeleiden. Bij de buitendeur bleef Sophia Wellesley staan en zei blozend: 'Ik hoop u nog eens te zien, meneer Pendergast. Misschien spoedig. Misschien voor een etentje.' Het bleef even stil. Pendergast zei niets.
'Welnu,' zei de curator op vastberaden toon, 'u weet waar u mij bereiken kunt.'
Ze liepen terug door de eivolle zalen vol schatten, langs de Khmerdevatars, langs de reliekschrijnen vol edelstenen, langs de Griekse beelden en de rode Attische vazen, de hoge, drukke trap naar Fifth Avenue af. O'Shaughnessy floot, met een kennelijke bijbedoeling, een snijdend refreintje uit Sades 'Smooth Operator'. Als Pendergast het al hoorde, liet hij niets merken.
Even later gleed O'Shaughnessy de witleren cocon van de Rolls weer binnen. Toen het portier met een solide, geruststellende klonk dichtsloeg, keerde er een gezegende stilte terug. Hij wist nog steeds niet wat hij nu van Pendergast denken moest. Misschien was hij dus toch eerlijk, ondanks zijn dure smaak. Het enige wat hij bijzonder zeker wist was dat hij zijn ogen en oren wijd open zou moeten houden. 'Door het park naar het Museum voor Natuurlijke Historie, graag,' zei Pendergast tegen de chauffeur. Toen de auto het verkeer inreed, wendde de agent zich tot O'Shaughnessy. 'Hoe komt het dat een Ierse politieman van Italiaanse opera houdt?'
O'Shaughnessy veerde op van schrik. Wanneer had hij het over opera gehad?
'Uw gedachten zijn slecht verhuld, brigadier. Toen u naar die aquarellen van De barbier van Sevilla keek, zag ik uw rechterwijsvinger onwillekeurig het ritme tikken van Rosina's aria TJna voce poco fa.' O'Shaughnessy staarde Pendergast aan. 'U houdt zich zeker voor een hele Sherlock Holmes?'
'Er zijn niet veel politiemannen die van opera houden.''En uzelf? Houdt u van opera?' O'Shaughnessy ketste de vraag meteen terug.
'Ik vind het iets vreselijks. Opera was de televisie van de negentiende eeuw: luidruchtig, vulgair en veel te kleurig, met een plot die niet anders dan infantiel genoemd kan worden.'
Voor het eerst glimlachte O'Shaughnessy. Hij schudde zijn hoofd. 'Pendergast, ik kan alleen maar zeggen dat uw observatievermogen lang niet zo indrukwekkend is als u zelf meent. Jezus, wat een Filistijn.'
Zijn glimlach werd nog breder toen hij heel even een blik van irritatie over het gezicht van de fbi-agent zag strijken. Eindelijk had hij hem dan uit zijn evenwicht weten te brengen.