3
Nora keek van de schedel naar het gezicht van de bezoeker. 'Wie bent u?' Nu ze beter naar hem keek, zag ze hoe bleek zijn blauwe ogen waren, hoe fijn zijn gelaatstrekken. Met zijn bleke huid en dieklassieke trekken zag hij eruit alsof hij uit marmer gehouwen was. Hij maakte een sierlijk gebaar, iets tussen een hoofdknik en een buiging in. 'Special Agent Pendergast, Federal Bureau of Investigation.' Nora voelde de moed in haar schoenen zinken. Was dit een zoveelste herinnering aan die expeditie naar Utah, die toch al zoveel problemen had opgeleverd? Daar had ze nu net behoefte aan. 'Hebt u een badge?' vroeg ze vermoeid. 'Of een ander soort persoonsbewijs?' De man glimlachte geduldig en haalde een portefeuille uit zijn binnenzak. Hij klapte hem open en Nora leunde naar hem over om de badge te bestuderen. Hij zag er echt uit en ze had er de afgelopen anderhalf jaar genoeg gezien om dat te kunnen beoordelen. 'Oké, oké, ik geloof u. Special Agent...' Ze aarzelde. Hoe heette hij ook weer? Ze keek omlaag, maar de badge was alweer op weg naar de binnenzak van zijn pak.
'Pendergast,' vulde hij aan. Toen voegde hij daaraan toe, bijna alsof hij haar gedachten had gelezen: 'Dit heeft overigens niets te maken met wat er in Utah is gebeurd. Dit is een heel andere zaak.' Ze keek nogmaals naar hem. Deze verzorgde studie in zwart-wit leek amper op de binken die ze in Utah had gezien. Hij kwam nogal ongewoon, zeg maar excentriek, op haar over. Dat onbewogen gezicht had bijna iets aantrekkelijks. Toen keek ze weer naar de schedel. 'Ik ben geen fysisch antropoloog,' zei ze snel. 'Botten zijn niet mijn sterkste punt.'
Als enige antwoord stak Pendergast haar de schedel toe.
Ze stak haar hand uit, onwillekeurig nieuwsgierig, en draaide de schedel voorzichtig om en om.
'Maar heeft de fbi dan zelf geen forensische experts die kunnen helpen bij dit soort zaken?'
De fbi-agent glimlachte zonder te antwoorden, en liep naar de deur die hij dichtduwde en op slot deed. Hij schoof naar haar bureau, nam de telefoon van de haak en legde die zachtjes opzij. 'Kunnen we even ongestoord praten?'
'Natuurlijk. U gaat uw gang maar.' Nora wist dat ze geagiteerd klonk en werd boos op zichzelf. Ze had nog nooit iemand met zo'n uitstraling van zelfvertrouwen ontmoet.
De man ging zitten op een houten stoel tegenover haar bureau en sloeg een slank been over het andere. 'Ongeacht uw vakgebied wil ik graag uw mening horen over deze schedel.' Ze zuchtte. Moest ze eigenlijk wel praten met deze kerel? Wat zou het museum daarvan vinden? Ze zouden waarschijnlijk blij zijn dat een van hun mensen werd geraadpleegd door de fbi. Misschien was dit exact het soort 'publiciteit' dat Brisbane wenste.Ze bestudeerde de schedel nogmaals. 'Nou, om te beginnen zou ik zeggen dat dit kind beslist geen gemakkelijk leven heeft geleid.' Pendergast zette zijn vingers schuin tegen elkaar en trok één wenkbrauw op in een onuitgesproken vraag.
'De botten zijn nog niet aaneengegroeid. Dat wil zeggen dat het een jonge tiener moet zijn geweest. De tweede kies is nog maar net door. Een jaar of dertien dus, misschien wat meer of minder. Ik zou zeggen een meisje, te zien aan die elegante wenkbrauwbogen. Een heel slecht gebit, trouwens, en geen spoor van tandheelkundige zorg. Dat duidt op verwaarlozing, in het beste geval. En die twee ringen in het glazuur zijn een teken van verminderde groei, waarschijnlijk als gevolg van twee perioden van ernstige honger of ziekte. Het is duidelijk een oude schedel, hoewel de toestand van de tanden eerder duidt op een historische dan op een prehistorische datering. Dit soort tandbederf zie je niet bij prehistorische mensen, en sowieso lijkt dit me een blanke schedel, geen indiaanse. Ik zou zeggen, zo'n vijfenzeventig a honderd jaar oud. Maar dat is natuurlijk allemaal speculatie. Het zou de moeite waard kunnen zijn om een c-14-datering te maken.' Bij die onaangename herinnering aan de bespreking van een kwartiertje geleden hield ze onwillekeurig op. Pendergast wachtte. Nora kreeg sterk de indruk dat hij meer verwachtte. Terwijl haar irritatie terugkeerde, liep ze naar het raam om de schedel te bestuderen in het volle ochtendlicht. En toen, terwijl ze daar stond te staren, voelde ze een golf van misselijkheid opkomen.
'Wat is er?' vroeg Pendergast op scherpe toon, zich meteen bewust van haar veranderde stemming, zijn magere gestalte al overeind met de intensiteit van een springveer.
'Die vage krassen onder aan het occipitale bot...' Ze stak haar hand uit naar de loep die altijd om haar nek hing, en klemde hem voor haar oog. Ze draaide de schedel ondersteboven en bestudeerde hem nogmaals. 'Ja?'
'Die zijn gemaakt met een mes. Het lijkt wel of iemand een stuk weefsel heeft weggehaald.' 'Wat voor weefsel?'
Met enorme opluchting besefte ze plotseling wat het was. 'Dit zijn de lijnen die je kunt verwachten bij gebruik van een scalpel, tijdens een autopsie. Er is een autopsie uitgevoerd op dit kind. De lijnen zijn gemaakt toen het bovenste deel van het ruggenmerg werd blootgelegd, of misschien de medulla oblongata.' Ze legde de schedel op tafel. 'Maar ik ben archeoloog, meneer Pen-dergast. U kunt beter iemand anders vragen. We hebben een fysisch antropoloog in huis, dr. Weidenreich.'
Pendergast pakte de schedel en borg hem weg in een plastic ritszak. Hij verdween spoorloos in de plooien van zijn pak, als een goochelaarstruc. 'Wat ik nodig heb, is nu juist uw archeologische kennis. En nu,' vervolgde hij energiek, terwijl hij de telefoon weer op de haak legde en met snelle en economische gebaren de deur van het slot deed, 'nu zou ik graag willen dat u met me mee gaat, de stad in.'
'De stad in? U bedoelt, naar uw hoofdkantoor?' Pendergast schudde zijn hoofd.
Nora aarzelde. 'Ik kan niet zomaar weg. Ik heb nog van alles te doen.'
'Het duurt niet lang, dr. Kelly. Tijd is van cruciaal belang.' 'Waar hebt u het over?'
Maar hij was haar kantoor al uit en beende met snelle, onhoorbare passen de lange gang door. Ze volgde hem, niet in staat iets anders te verzinnen. Pendergast ging haar voor, een reeks trappen af en via een ingewikkelde route langs de Vogels van de Wereld, Afrika en Zoogdieren uit het Pleistoceen, tot ze uiteindelijk in de grote entree belandden.
'U kent het museum behoorlijk goed,' zei ze, terwijl ze haar best deed om hem bij te houden.
'Ja.'
Toen waren ze de bronzen deuren uit en liepen ze de enorme, marmeren trappen af naar Museum Drive. Beneden aangekomen bleef agent Pendergast staan. Hij draaide zich naar haar om in het heldere najaarslicht. Zijn ogen waren nu wit, met niet meer dan een zweem van kleur. Toen hij zich bewoog, kreeg ze plotseling de indruk van een enorme fysieke kracht onder dat smalle pak. 'Bent u bekend met de wet ter bescherming van archeologische vondsten?' vroeg hij. 'Uiteraard.' Dat was de wet die voorkwam dat men doorging met graven of bouwen als er iets van archeologische waarde was ontdekt, totdat de vondst kon worden opgegraven en gedocumenteerd. 'Er is in Manhattan een tamelijk interessante site ontdekt. U wordt de toezichthoudend archeoloog.'
'Ik? Maar ik heb noch de nodige kennis, noch het gezag om...'
'Wees niet bang, dr. Kelly. Ik ben bang dat uw aanstelling maar van zeer korte duur zal zijn.'
Ze schudde haar hoofd. 'Maar waarom ik?'
'U hebt ervaring met dit soort, eh, site.'
'En wat voor soort site is dat dan wel?''Een knekelhuis.' Ze staarde hem aan.
'En nu,' zei hij met een gebaar naar een Rolls-Royce, een schitterende Silver Wraith uit 1959, 'moeten we ervandoor. Na u, dr. Kelly.'