6
Pendergast stond op de brede stoep. Onder een arm had hij een klein, bruin pakje. In gedachten verzonken keek hij op naar de stenen leeuwen die de ingang van de openbare bibliotheek van New York bewaakten. Er was een korte hoosbui over de stad getrokken, en het licht van de koplampen van bussen en taxi's glinsterde in de talloze waterplassen. Pendergast hief zijn ogen op van de leeuwen naar de gevel daarachter, lang en hoog, met zware korinthische zuilen die oprezen naar een enorme architraaf. Het was na negen uur 's avonds en de bibliotheek was allang dicht: de vloedgolven van studenten, onderzoekers, toeristen, ongepubliceerde dichters en geleerden dieoverdag rond de ingang spoelden, hadden zich al uren geleden teruggetrokken.
Hij keek nog een keer om zich heen en liet zijn blik over het plein en het trottoir daarachter strijken. Toen schoof hij het pakketje steviger onder zijn arm en begon langzaam de brede trap op te lopen. Aan een zijkant van de enorme ingang was een kleinere deur in de granieten gevel van de bibliotheek aangebracht. Die zwenkte bijna meteen open. Achter de deur stond een bibliotheekbewaker, een bijzonder lange man met kort, blond haar en indrukwekkende spieren. In een van zijn kolenschoppen van handen hield hij een exemplaar van Orlando Furioso.
'Goedenavond, agent Pendergast,' zei de bewaker. 'Hoe maakt u het?' 'Niet slecht, Frances, dank je,' antwoordde Pendergast. Hij knikte naar het boek. 'Hoe vind je Ariosto?' 'Heel goed. Dank u voor de tip.' 'Ik had je toch de Bacon-vertaling aangeraden?' 'Nesmith van de microfiche-afdeling heeft er een. De andere zijn uitgeleend.' 'Help me herinneren dat ik je een exemplaar opstuur.' 'Graag, meneer. Dat doe ik.'
Pendergast knikte nogmaals en liep verder, door de lobby en de marmeren trap op. Het enige geluid waren zijn eigen voetstappen. Bij de deur van zaal 315, de Grote Leeszaal, bleef hij opnieuw staan. Binnen stonden rijen lange houten tafels in gele lichtkringen. Pendergast ging naar binnen en schoof naar een enorme constructie van donker hout die de leeszaal doormidden deelde. Overdag was dit de balie waar bibliotheekmedewerkers boekverzoeken van bezoekers innamen en via de buizenpost naar de ondergrondse magazijnen stuurden. Nu de nacht inviel was de balie stil en verlaten. Pendergast opende een deur in de zijkant van de balie, stapte naar binnen en ging op weg naar een kleine deur in een kozijn naast een lange rij goederenliften. Hij opende de deur en liep de trap daarachter af.
Onder de Grote Leeszaal lag een magazijn van zeven verdiepingen. De eerste zes waren gigantische steden van boekenplanken in exacte rasters die eindeloos doorliepen, rij na rij, stapel na stapel. De plafonds waren er laag en de hoge boekenplanken werkten claustrofobisch. En toch, terwijl hij daar in het schemerlicht door de eerste verdieping liep, met zijn geur van stof en schimmel en ontbindend papier, voelde Pendergast zich zeldzaam vredig. De pijn van zijn steekwond en de zware last van het onderhavige onderzoek leken afte nemen. Bij iedere bocht, bij ieder kruispunt, leek zijn geheugen zich te vullen met herinneringen aan eerdere speurtochten: ontdekkingsreizen, literaire expedities die vaak waren geëindigd in het niets, abrupt opgeloste zaken.
Maar er was nu geen tijd voor herinneringen, en Pendergast liep verder. Toen hij bij een smalle, nog steilere trap aankwam, daalde hij dieper het magazijn in.
Uiteindelijk kwam Pendergast via de benauwde trap uit op de zevende verdieping. In tegenstelling tot de keurig geordende verdiepingen daarboven, was dit een eindeloos rattennest van mysterieuze paadjes en steegjes die maar zelden bezocht werden, ondanks de verbluffende collecties die hier begraven waren. Het was er muf en warm, alsof de lucht, net als de omringende boeken, al in geen tientallen jaren in beweging was gekomen. Vanaf het trappenhuis liep een aantal gangen met aan weerszijden boekenkasten. De paden kruisten elkaar onder vreemde hoeken.
Pendergast bleef even staan. In de stilte ving zijn superieure gehoor een heel licht geruis op: hele stammen boekenwurmen die zich een weg baanden door een eindeloze voorraad papier. En er klonk ook een ander geluid, luider en scherper: knip. Pendergast liep in de richting van het geluid en traceerde het tussen de stapels boeken door, eerst de ene kant uit, toen de andere. Het geluid klonk nu dichterbij. Knip. Knip.
Een eindje verderop zag Pendergast een lichtplek. Toen hij een laatste hoek omkwam, zag hij een grote, houten tafel staan, fel verlicht door een ringvormige tandartsenlamp. Langs een rand van de tafel lag een aantal voorwerpen: een naald, een spoel zwaar garen, een stel witte katoenen handschoenen, een boekbindersmes, een lijmpen. Daarnaast lag een stapel naslagwerken: Blades' Boekvijanden, Ebelings Stedelijke entomologie, Clapps Curatoriale zorg voor papieren kunstwerken. Op een boekkarretje naast de tafel lag een hoge stapel oude boeken in verschillende stadia van ontbinding, met gerafelde omslagen, gebroken scharnieren en gescheurde ruggen. Aan tafel zat een gebogen gestalte met zijn rug naar Pendergast gekeerd. Een massa lang, dicht en wit haar stroomde van de schedel naar de gekromde schouders. Knip.
Pendergast leunde tegen de dichtstbijzijnde stapel en klopte even, op beleefde afstand, met zijn knokkels tegen het metaal. 'Ik hoor iemand kloppen,' zei de gestalte met hoge maar onmiskenbaar mannelijke stem. Hij draaide zijn hoofd niet om. Knip. Pendergast klopte nogmaals.'Voorwaarts, voorwaarts!' antwoordde de man. Knip.
Pendergast klopte een derde maal, dringender nu. Met een geïrriteerde zucht rechtte de man zijn schouders. 'U wekt de doden met uw geklop!' riep hij uit. 'Dat ware te mooi voor woorden.' Toen legde hij een bibliotheekschaar en het oude boek dat hij had zitten binden opzij en draaide zich om.
Hij had smalle, witte wenkbrauwen in de kleur van zijn wilde haardos en gele irissen, zodat zijn blik iets van een leeuw had, bijna wild. Zodra hij Pendergast zag, brak er een glimlach door op zijn verweerde gezicht. Toen bemerkte hij het pakketje onder Pendergasts arm, en zijn grijns werd nog breder.
'Als dat niet Special Agent Pendergast is!' riep hij uit. 'De extra-speciale Special Agent Pendergast!' Pendergast neeg even het hoofd. 'Hoe is het, Wren?' 'Goed, goed, mijn nederige dank.' De man gebaarde met een benige hand naar het boekenwagentje, naar de stapel boeken die lagen te wachten op herstel. 'Maar ik heb zo weinig tijd, en zoveel geschonden kinderen.'
De openbare bibliotheek van New York herbergde heel wat eigenaardige types, maar de allervreemdste verschijning was het spook dat Wren werd genoemd. Niemand leek iets over hem te weten: of Wren zijn voorof zijn achternaam was, of überhaupt zijn naam. Niemand scheen te weten waar hij vandaan kwam en of hij officieel in dienst van de bibliotheek was. Niemand wist waar of wat hij at er werd gefluisterd dat hij van boeklijm leefde. Het enige dat over hem bekend was, was dat niemand hem ooit de bibliotheek had zien verlaten en dat hij een padvindersinstinct had voor de verloren schatten op de zevende verdieping.
Wren nam zijn gast kritisch op, de wilde gele ogen scherp en fel als een haviksblik. 'U ziet er vandaag niet helemaal normaal uit,' zei hij. 'Ongetwijfeld.' Daar liet Pendergast het bij, en Wren leek niet meer te verwachten. 'Eens even kijken. Hebt u nog iets gehad aan... wat was het ook weer... o ja, dat oude onderzoek naar het oude waterbedrijf van Broadway en die plakboeken over Five Points?' 'Bijzonder nuttig.'
Wren gebaarde naar het pakketje. 'En wat leent u mij vandaag, hypocrite lecteur?
Pendergast liep weg van de boekenkast en haalde het pakje onder zijn arm vandaan. 'Een manuscript van Iphigenea te Aulis, uit het Oud-Grieks vertaald in het vulgaat.'Wren luisterde. Zijn gezicht verried geen enkele emotie. 'Het manuscript is rond het einde van de veertiende eeuw verlucht in het oude klooster van Sainte-Chapelle. Een van de laatste werken die daar geproduceerd zijn voor de vreselijke brand van 1397.' Er glansde een vonk van belangstelling op in de gele ogen van de oude man.
'Het boek ving de aandacht van paus Pius m, die verklaarde dat het heiligschennis was en beval dat alle exemplaren op de brandstapel moesten. Verder is het bekend om de aantekeningen en schetsjes van de hand van de monniken in de marges van het manuscript. Er wordt gezegd dat die de verloren tekst weergeven van Chaucers fragmentarische werk "Koksvertelling".' Plotseling brandde de vonk van belangstelling feller. Wren stak zijn handen uit. Pendergast hield het pakketje net buiten zijn bereik. 'Maar in ruil wil ik om een gunst vragen.' Wren trok zijn handen terug. 'Natuurlijk.' 'Hebt u weieens gehoord van de Wheelwright-erfenis?'
Wren fronste zijn wenkbrauwen en schudde zijn hoofd. Zijn witte lokken vlogen van links naar rechts. 'Wheelwright was van 1866 tot 1894 de directeur van het New Yorkse kadaster. Een vreselijke verzamelaar die uiteindelijk een groot aantal geschriften uit zijn periode schonk aan de bibliotheek.' 'Vandaar dat ik er nooit van gehoord heb,' antwoordde Wren. 'Zo te horen kan dat niet van grote waarde zijn geweest.' 'Bij die nalatenschap hoorde ook een groot bedrag aan geld.' 'Daarom is de erfenis dus nog steeds bekend.' Pendergast knikte.
'Maar hij moet welhaast naar de zevende verdieping zijn verhuisd.' Weer knikte Pendergast.
'Vanwaar die belangstelling, bypocrite lecteur? 'Volgens de overlijdensberichten werkte Wheelwright vlak voor zijn dood aan een geleerde geschiedenis van rijke landeigenaren in New York. In het kader van zijn onderzoek had hij kopieën bewaard van alle overdrachtsaktes in Manhattan van meer dan duizend dollar. En die heb ik nodig.'
Wren kneep zijn ogen even samen. 'Maar dat soort informatie is toch veel gemakkelijker te verkrijgen bij het historisch genootschap voor New York.'
'Inderdaad, ja. Maar sommige van de aktes ontbreken om mysterieuze redenen: een aantal huizen aan Riverside Drive, om precies te zijn. Ik heb iemand van het genootschap laten zoeken, maar tever-geefs. Hij was ontsteld dat ze er niet waren.' 'En nu komt u dus naar mij.'
Ten antwoord hield Pendergast hem het pakje voor. Begerig nam Wren het aan. Hij draaide het eerbiedig om in zijn handen en sneed met zijn mes het pakpapier open. Hij legde het pakket op tafel en begon voorzichtig het bobbeltjesplastic weg te pellen. Plotseling leek hij Pendergast vergeten te zijn. 'Ik kom over achtenveertig uur terug om de nalatenschap te bekijken en mijn verluchte manuscript op te halen,' zei Pendergast. 'Misschien duurt het langer,' zei Wren, met zijn rug naar Pendergast toe. 'Misschien bestaat die nalatenschap niet eens meer.' 'Ik heb groot vertrouwen in uw kundigheid.'
Wren mompelde iets onverstaanbaars. Hij trok de handschoenen aan, maakte voorzichtig de cloisonné-sloten los en staarde hongerig naar de handgeschreven pagina's. 'En Wren?' In Pendergasts stem lag iets waardoor de oude man over zijn schouder keek.
'Mag ik voorstellen dat je éérst op zoek gaat naar die spullen en later pas naar het manuscript kijkt? Vergeet niet wat er twee jaar geleden gebeurd is.' Wrens gezicht kreeg een geschrokken blik. 'Agent Pendergast, u weet dat ik altijd eerst aan u denk.'
Pendergast keek naar het sluwe oude gezicht, dat nu verdrietig en geschrokken stond. 'Ja, dat weet ik.' En plotseling verdween hij weer in de schaduwen. Wren knipperde met zijn gele ogen en richtte zijn aandacht weer op het verluchte manuscript. Hij wist precies waar de nalatenschap lag die kon hij binnen een kwartier op tafel hebben. Dat gaf hem dus zevenenveertig uur en drie kwartier om het manuscript te bestuderen. Snel keerde de stilte terug. Het leek wel of Pendergasts komst niet meer dan een droom was geweest.