13
Aesahaettr
Toen de maan opkwam, begonnen de heksen met hun betovering om Wills wond te genezen.
Ze maakten hem wakker en vroegen hem het mes
op de grond te leggen, daar waar er sterrenlicht in weerkaatste.
Lyra zat vlakbij kruiden te roeren in een pot kokend water die
boven een vuur hing, en terwijl haar medeheksen ritmisch in hun
handen klapten, op de grond stampten en uitroepen slaakten, boog
Serafina zich over het mes en zong met een hoge, felle
stem:
Klein mes! Ze hebben je ijzer
uit de ingewanden van moeder aarde getrokken,
een vuur gemaakt en het erts verhit,
het laten wenen en bloeden en stromen,
het gesmeed en gehard,
in ijskoud water gedompeld,
verhit in de oven
tot je lemmet bloedrood, gloeiend was!
Toen lieten ze je het water verwonden
nog eens, en nog eens,
tot de stoom kokende mist was
en het water om genade riep.
En toen je één enkele schaduw
in dertigduizend schaduwen sneed,
wisten ze dat je klaar was,
toen noemden ze je het listige mes.
Maar klein mes, wat heb je gedaan?
Bloedpoorten geopend, ze open laten staan!
Klein mes, je moeder roept je,
vanuit de ingewanden der aarde,
vanuit haar diepste mijnen en grotten,
vanuit haar geheime ijzeren schoot.
Luister!
En Serafina stampte weer op de grond en klapte in haar handen met de andere heksen, en ze gooiden hun hoofden achterover om een woest huilend geluid te maken, dat de lucht verscheurde als klauwen. Will, die midden tussen hen in zat, voelde een koude rilling over zijn ruggengraat lopen.
Toen richtte Serafina Pekkala zich tot Will
zelf en nam zijn gewonde hand in haar beide handen. Toen ze weer
ging zingen, maakte hij bijna een schrikbeweging, zo fel was haar
hoge stem, zo schitterden haar ogen. Maar hij bleef roerloos zitten
en liet de betovering verdergaan.
Bloed! Gehoorzaam mij! Draai je om,
wees een meer en niet een rivier.
Als je de buitenlucht bereikt,
stop dan! En bouw een dichte muur,
maak hem sterk, om de vloed te stuiten.
Bloed, je hemel is de schedelkoepel,
je zon is het open oog,
je wind de adem in de longen,
bloed, je wereld is begrensd. Blijf daar!
Will meende te voelen hoe alle atomen van zijn lichaam reageerden op haar bevel, en hij ging meedoen: dwong zijn lekkende bloed te luisteren en te gehoorzamen.
Ze legde zijn hand neer en draaide zich om naar de kleine ijzeren pot boven het vuur. Een bittere wasem steeg eruit op, en Will hoorde het vocht hevig borrelen.
Serafina zong:
Eikenbast, spinnenzijde,
grondmos, zoutkruid...
trek samen, bind stevig,
houd vast, sluit,
barricadeer de deur, doe de poort op slot,
laat de bloedmuur stijf worden,
laat de bloedvloed opdrogen.
Toen spleet de heks met haar eigen mes een jong elzenboompje over de volle lengte. De witte wond glansde in het maanlicht. Ze depte wat dampend vocht in de spleet, en deed het hout dicht door het van onder tot boven zacht tegen elkaar te drukken. En het jonge elzenboompje was weer heel.
Will hoorde Lyra een kreetje slaken, en toen hij zich omdraaide zag hij dat een andere heks een spartelende, tegenstribbelende haas in haar sterke handen hield. Het dier hijgde, keek verwilderd uit zijn ogen en trappelde als een razende, maar de handen van de heks kenden geen genade. Met haar ene hand hield ze de voorpoten vast en met de andere greep ze de achterpoten, en toen trok ze de doodsbange haas recht, de hijgende buik naar boven.
Het mes van Serafina gleed eroverheen. Will voelde zich duizelig worden en Lyra hield Pantalaimon tegen, die, in hazengedaante uit medegevoel, in haar armen trappelde en heen en weer sprong. De echte haas viel stil. Zijn ogen puilden uit, zijn borst ging hijgend op en neer, zijn ingewanden glinsterden.
Maar Serafina nam nog wat van het brouwsel en druppelde het in de gapende wond, die ze vervolgens sloot met haar vingers. Ze streek de natte vacht eroverheen, tot er helemaal geen wond meer was.
De heks die het dier vasthield liet haar greep verslappen en zette het voorzichtig op de grond. Hij schudde zich, draaide zich om om zijn flank te likken, flapte met zijn oren en knabbelde een grasspriet op alsof hij helemaal alleen was. Plotseling leek hij te beseffen dat hij midden in een kring mensen stond en hij vloog als een pijl uit de boog weg, weer helemaal gezond, snel wegspringend in het donker.
Lyra, die Pantalaimon kalmeerde, wierp een blik op Will en zag dat hij wist wat het betekende: de medicijn was klaar. Hij stak zijn hand uit, en terwijl Serafina de bloedende vingerstompjes met het dampende brouwsel depte, keek hij een andere kant op en haalde een paar keer vlug adem, maar hij bleef stil zitten.
Toen de open wond helemaal doordrenkt was, drukte de heks er wat doorweekte kruiden op en bond ze er stevig omheen met een reep zijde.
En dat was dat; de betovering was geschied.
De rest van de nacht sliep Will vast. Het was koud, maar de heksen stapelden bladeren op hem, en Lyra sliep dicht tegen zijn rug aan gedrukt. ’s Morgens verbond Serafina zijn wond opnieuw, en aan haar uitdrukking probeerde hij te zien of die aan het genezen was, maar haar gezicht stond kalm en onaandoenlijk.
Toen ze gegeten hadden, vertelde Serafina de kinderen wat de heksen hadden besloten. Nu ze naar deze wereld waren gekomen om Lyra te zoeken en haar te beschermen, zouden ze haar helpen bij haar taak: namelijk om Will naar zijn vader te leiden.
Dus gingen ze op weg, en voor het grootste deel was het een rustige tocht. Lyra raadpleegde om te beginnen voorzichtigjes de alethiometer, en kwam te weten dat ze in de richting moesten van de bergen, die ze aan de overkant van de grote baai in de verte zagen. Ze waren nooit zo hoog boven de stad geweest en wisten dus niet dat de kust zo bochtig was; en de bergen hadden achter de horizon gelegen. Maar nu konden ze, wanneer er niet te veel bomen stonden of ze op een heuvel waren, uitkijken over de lege blauwe zee tot aan de hoge blauwe bergen daarachter, waar ze heen moesten. Het leek een heel eind.
Ze zeiden niet veel. Lyra werd helemaal in beslag genomen door al het gedierte in het bos: van spechten tot eekhoorns tot kleine groene mosslangen met ruitjespatronen op hun rug, en Will had al zijn energie nodig om op de been te blijven. Lyra en Pantalaimon praatten eindeloos over hem.
‘We zóuden natuurlijk op de alethiometer kunnen kijken,’ zei Pantalaimon op een gegeven moment, toen ze langzamer waren gaan lopen om te zien hoe dicht ze bij een grazend reekalf konden komen voordat het hen zag. ‘We hebben nooit beloofd dat we het niet zouden doen. En we zouden van alles voor hem kunnen uitvinden. We zouden het voor hem doen, niet voor onszelf.’
‘Doe niet zo dom,’ zei Lyra. ‘We zouden het wél voor onszelf doen, want hij zou het nooit vragen. Je bent gewoon inhalig en nieuwsgierig, Pan.’
‘Dat is dan weer eens iets anders. Gewoonlijk ben jij degene die inhalig en nieuwsgierig is, en moet ik je voor van alles waarschuwen. Zoals in de rooksalon in het Jordan. Daar wilde ik helemaal niet naar binnen.’
‘Als we het niet hadden gedaan, Pan, zou dit dan allemaal zijn gebeurd?’
‘Nee. Want dan zou de rector Lord Asriel hebben vergiftigd, en daarmee zou het dan afgelopen zijn geweest.’
‘Tja, dat zal wel... Maar wie denk je dat Wills vader is? En waarom is hij belangrijk?’
‘Dat bedoel ik nou! Dat zouden we zo kunnen uitvinden!’
Ze keek weemoedig. ‘Vroeger zou ik dat misschien hebben gedaan, maar ik geloof dat ik aan het veranderen ben, Pan.’
‘Nee, dat ben je niet.’
‘Jíj verandert misschien niet... Hé, Pan, als ik verander, verander jij niet meer. Wat word je uiteindelijk?’
‘Een vlo, hoop ik.’
‘Even serieus: heb je daar hélemaal geen gevoel over?’
‘Nee. En dat wil ik ook niet hebben.’
‘Je bent knorrig omdat je je zin niet krijgt.’
Hij veranderde in een varken en knorde en krijste en snoof tot ze tegen hem lachte, en toen veranderde hij in een eekhoorn en sprong naast haar door de takken.
‘Wie denk jíj dat zijn vader is?’ vroeg Pantalaimon. ‘Denk je dat het iemand is die we kennen?’
‘Zou kunnen. Maar hij moet belangrijk zijn, bijna zo belangrijk als Lord Asriel. Dat moet gewoon. We weten tenslotte dat wat wíj doen, belangrijk is.’
‘Dat weten we niet,’ merkte Pantalaimon op. ‘We denken het, maar we weten het niet. We hebben alleen besloten om naar Stof te zoeken omdat Roger dood is gegaan.’
‘We wéten dat het belangrijk is!’ zei Lyra heftig, en ze stampte zelfs op de grond. ‘En de heksen ook. Ze zijn helemaal hierheen gekomen om ons te zoeken, alleen om me te beschermen en te helpen! En we moeten Will helpen om zijn vader te vinden. Dát is belangrijk. Dat weet jij ook, anders zou je hem niet hebben gelikt toen hij gewond was geraakt. Waarom deed je dat trouwens? Je had helemaal niet gevraagd of het mocht. Ik wist niet wat ik meemaakte.’
‘Ik heb het gedaan omdat hij geen dæmon had en er een nodig had. En als je half zo goed was in het observeren als je denkt, zou je het hebben geweten.’
‘Ik wist het ook eigenlijk wel,’ zei ze.
Toen hielden ze op met praten, want ze hadden Will ingehaald, die aan de kant van het pad op een steen zat. Pantalaimon werd een vliegenvanger, en terwijl hij tussen de takken vloog, zei Lyra: ‘Will, wat gaan die kinderen nu doen denk je?’
‘Ze komen ons niet achterna. Ze zijn te bang voor de heksen. Wie weet gaan ze gewoon weer rondzwerven.’
‘Ja, waarschijnlijk... Maar ze willen het mes misschien gebruiken. Wie weet komen ze daarop af.’
‘Laat ze. Ze krijgen het niet, nu niet meer. Eerst wilde ik er niets mee te maken hebben. Maar als het de Spoken kan doden...’
‘Ik heb Angelica nooit vertrouwd, vanaf het begin al niet,’ zei Lyra uit de grond van haar hart.
‘Jawel, dat deed je wel,’ zei hij.
‘Ja. Eigenlijk wel... Ik haatte die stad op het laatst.’
‘Toen ik hem ontdekte dacht ik dat het de hemel was. Ik kon me niets beters voorstellen. En de hele tijd zat het er vol Spoken, en dat wisten we niet...’
‘Nou, ik vertrouw kinderen niet meer,’ zei Lyra. ‘Toen in Bolvangar dacht ik dat grote mensen wel heel slechte dingen konden doen, maar dat kinderen anders waren. Dat ze nooit zo wreed zouden zijn. Maar nu weet ik het niet zo zeker. Ik heb nog nooit zulke kinderen meegemaakt, dat moet ik zeggen.’
‘Ik wel,’ zei Will.
‘Wanneer? In jouw wereld?’
‘Ja,’ zei hij verlegen. Lyra wachtte af en hield zich stil, en even later ging hij door: ‘Het gebeurde toen mijn moeder een van haar slechte perioden had. Zij en ik, we hadden alleen elkaar, snap je, omdat mijn vader er niet was. En eens in de zo veel tijd begon ze zich dingen in te beelden die niet waar waren. En dan moest ze van zichzelf dingen doen die geen zin hadden, in mijn ogen tenminste niet. Ik bedoel: ze moest het doen, want anders raakte ze zo overstuur dat ze overal bang voor was, en dan hielp ik haar maar. Zoals alle hekken in het park aanraken, of de bladeren aan een struik tellen, dat soort dingen. Na een poosje knapte ze altijd weer op. Maar ik was bang dat iemand erachter zou komen dat ze zo was, omdat ik dacht dat ze haar dan weg zouden halen, dus zorgde ik voor haar en hield het geheim. Ik heb het nooit aan iemand verteld.
En op een keer kreeg ze een angstaanval toen ik er niet was om haar te helpen. Ik zat op school. En ze liep naar buiten en ze had niet veel aan, maar dat wist ze niet. En een paar jongens van mijn school vonden haar, en ze begonnen...’
Will had een vuurrood gezicht. Hij kon er niets aan doen, maar hij moest gaan ijsberen en een andere kant uit kijken, want zijn stem was onvast en zijn ogen werden vochtig. Hij ging door: ‘Ze pestten haar, net zoals de kinderen bij de toren de kat pestten... Ze dachten dat ze gek was en ze wilden haar pijn doen, misschien wel doodmaken, dat zou me niets verbazen. Ze haatten haar omdat ze anders was. Hoe dan ook: ik vond haar en nam haar mee naar huis. En de volgende dag vocht ik het op school uit met de jongen die de aanvoerder was. Ik vocht met hem en brak zijn arm en ik brak geloof ik ook een paar van zijn tanden, ik weet niet. En ik wilde met de rest ook vechten, maar ik kwam in moeilijkheden en realiseerde me dat ik er beter mee kon ophouden, omdat ze er anders achter zouden komen. De onderwijzers en de autoriteiten, bedoel ik, die zouden naar mijn moeder gaan om over me te klagen en dan zouden ze erachter komen hoe ze was en haar weghalen. Dus deed ik gewoon of ik er spijt van had en zei tegen de onderwijzers dat ik het niet meer zou doen, en ik kreeg straf omdat ik had gevochten, en ik zei nog steeds niets. Maar ik had haar beschermd, snap je. Niemand wist het, behalve die jongens, en die wisten wat ik zou doen als ze het verklapten; ze wisten dat ik ze dan een keer zou vermoorden. Niet alleen maar toetakelen. En een tijdje daarna werd ze weer beter. Niemand heeft het ooit geweten.
Maar na die tijd vertrouwde ik kinderen net zomin als grote mensen. Ze zijn er net zo goed op uit om slechte dingen te doen. Daarom was ik niet verbaasd over die kinderen in Ci’gazze.
Maar ik was blij dat de heksen kwamen.’
Hij ging weer zitten met zijn rug naar Lyra toe en veegde met zijn hand over zijn ogen. Ze deed net of ze niets zag.
‘Will,’ zei ze, ‘wat je over je moeder vertelde... En Tullio, toen de Spoken hem te pakken namen... En toen je gisteren zei dat je dacht dat de Spoken uit jouw wereld kwamen...’
‘Ja. Omdat het niet logisch was, wat er met haar gebeurde. Ze is niet gek. Die kinderen mochten dan denken dat ze gek was en haar uitlachen en proberen haar pijn te doen, maar ze hadden geen gelijk; ze was niet gek. Behalve dat ze bang was voor dingen die ik niet zag. En dat ze dingen moest doen die idioot leken, waar ik het nut niet van kon inzien, maar zij blijkbaar wel. Zoals toen ze alle bladeren telde, of zoals Tullio eergisteren alle stenen van de muur telde. Misschien was dat een manier om de Spoken op afstand te houden. Als ze iets waar ze bang voor waren maar de rug toekeerden en probeerden zich echt te interesseren voor de stenen en hoe ze in elkaar pasten, of voor de bladeren aan de struik, als ze dat maar echt belangrijk konden vinden, dan waren ze veilig. Zoiets... Ik weet niet. Zoiets moet het zijn. Ze had ook echte dingen om bang voor te zijn, zoals de mannen die ons kwamen beroven, maar er was ook nog iets anders. Dus misschien hebben we in mijn wereld inderdaad Spoken, en zien we ze alleen niet en hebben we er geen naam voor, en blijven ze proberen mijn moeder aan te vallen. Dus daarom was ik gisteren zo blij toen de alethiometer zei dat het goed met haar ging.’
Hij haalde snel adem en met zijn rechterhand omklemde hij het mes in zijn schede. Lyra zei niets, en Pantalaimon hield zich muisstil.
‘Wanneer wist je dat je je vader moest gaan zoeken?’ vroeg ze na een poos.
‘Een hele tijd geleden,’ zei hij. ‘Ik speelde altijd dat hij gevangenzat en dan hielp ik hem om te ontsnappen. Zo deed ik eindeloos spelletjes met mezelf, het ging dagen door. Of hij zat op een onbewoond eiland en ik voer erheen en bracht hem thuis. En hij wist precies hoe hij alles moest oplossen, vooral met mijn moeder, en ze werd beter en hij zorgde voor haar en mij en ik kon gewoon naar school en vriendjes hebben en ik had ook een vader en moeder. Dus zei ik altijd tegen mezelf dat ik mijn vader zou gaan zoeken als ik groot was... En mijn moeder zei altijd tegen me dat ik de mantel van mijn vader zou opnemen. Dat zei ze om me een prettig gevoel te geven. Ik wist niet wat het betekende, maar het klonk belangrijk.’
‘Had je geen vriendjes?’
‘Hoe had ik die kunnen hebben?’ vroeg hij, gewoon verbaasd. ‘Vriendjes... die komen bij je thuis en die kennen je ouders en... Soms nodigde een jongen me bij hem thuis uit, en ik ging wel eens, maar ik kon hem nooit terugvragen. Dus had ik eigenlijk nooit vriendjes. Ik had wel graag... Ik had mijn kat,’ ging hij door. ‘Ik hoop dat het goed met haar gaat. Ik hoop dat iemand voor haar zorgt...’
‘Hoe zit het met de man die je hebt doodgemaakt?’ vroeg Lyra met bonzend hart. ‘Wie was het?’
‘Ik weet het niet. Als ik hem heb gedood, kan het me niet schelen. Hij verdiende het. Ze waren met z’n tweeën. Ze kwamen steeds naar ons huis en vielen mijn moeder lastig tot ze weer bang werd, en erger dan ooit. Ze wilden alles over mijn vader weten, en ze lieten haar niet met rust. Ik weet niet of ze van de politie waren of wat. Eerst dacht ik dat ze bij een bende hoorden of zoiets, en dat ze dachten dat mijn vader een bankroof had gepleegd en het geld had verstopt. Maar ze wilden geen geld, ze wilden papieren. Ze wilden een paar brieven die mijn vader had gestuurd. Op een dag braken ze in het huis in en toen begreep ik wel dat het veiliger zou zijn als mijn moeder ergens anders was. Ik kon de politie niet om hulp vragen, snap je, want dan zouden ze mijn moeder weghalen. Ik wist niet wat ik moest doen.
Dus uiteindelijk heb ik het aan de oude dame gevraagd die mij vroeger pianoles gaf. Ze was de enige die ik kon bedenken. Ik ben met mijn moeder naar haar toe gegaan en heb haar gevraagd of ze bij haar kon logeren. Ik denk dat ze goed voor haar zal zorgen. Hoe dan ook, ik ben weer naar huis gegaan om die brieven te zoeken, omdat ik wist waar ze ze in bewaarde, en ik heb ze gevonden en toen braken de mannen weer in. Het was ’s nachts, of vroeg in de morgen. En ik zat boven aan de trap verstopt en Moxie, mijn kat Moxie, kwam de slaapkamer uit, en ik zag haar niet, en de man zag haar ook niet, en toen ik tegen hem aan knalde, struikelde hij over haar en viel de trap af, helemaal naar beneden...
En ik ben weggelopen. Dat is er gebeurd. Het was dus niet mijn bedoeling om hem te doden, maar als ik het heb gedaan kan het me niet schelen. Ik ben weggelopen en naar Oxford gegaan en toen vond ik dat raam. En dat gebeurde alleen omdat ik die andere kat zag en stil bleef staan om naar haar te kijken, en zij ontdekte het raam het eerst. Als ik haar niet had gezien... Of als Moxie niet op dat moment de slaapkamer uit was gekomen...’
‘Ja,’ zei Lyra, ‘daar heb je geluk mee gehad. Pan en ik hadden het er net over: stel dat we niet in de kast waren gekropen in de rooksalon in het Jordan en niet hadden gezien dat de rector vergif in de wijn deed. Dan zou dit allemaal ook niet gebeurd zijn...’
Ze zaten zwijgend naast elkaar op de bemoste steen, in het zonlicht dat schuin door de oude dennenbomen viel, en dachten erover na hoeveel kleine toevallige gebeurtenissen hadden samengewerkt om hen naar deze plek te brengen. Elk van die gebeurtenissen had anders kunnen uitpakken. Misschien had in een andere wereld een andere Will het raam in Sunderland Avenue niet gezien, en was hij moe en eenzaam verder gedwaald naar de Midlands tot hij werd opgepakt. En misschien had in een andere wereld een andere Pantalaimon een andere Lyra overgehaald om niet in de rooksalon te blijven, en was een andere Lord Asriel vergiftigd, en was een andere Roger blijven leven om eeuwig met die andere Lyra te spelen op de daken en in de stegen van een ander onveranderlijk Oxford.
Een tijdje later was Will voldoende uitgerust om verder te gaan, en ze liepen samen over het pad, terwijl in het grote bos om hen heen rust heerste.
Ze bleven de hele dag onderweg, rustend, lopend, weer rustend, terwijl het bos minder dicht werd en de grond rotsachtiger. Lyra raadpleegde de alethiometer: doorgaan, zei hij; dit is de goede richting. Om twaalf uur ’s middags kwamen ze bij een dorp dat niet geplaagd werd door Spoken. Geiten graasden op de heuvels, een bosje citroenbomen wierp schaduw op de rotsachtige grond, en kinderen die in de beek speelden slaakten verschrikte uitroepen en renden naar hun moeders toen ze hen zagen aankomen: het haveloos geklede meisje, de bleke jongen met de felle ogen in zijn met bloed besmeurde T-shirt en de elegante hazewindhond die naast hen liep.
De volwassenen waren niet toeschietelijk, maar wel bereid wat brood, kaas en fruit te verkopen voor een gouden munt van Lyra. De heksen hielden zich op een afstand, maar de kinderen wisten dat ze er in een seconde zouden zijn als er gevaar dreigde. Na nog een rondje loven en bieden kocht Lyra van een oude vrouw twee waterzakken van geitenvel en een fijnlinnen hemd. Will gooide opgelucht zijn smerige T-shirt weg, waste zich in de ijskoude beek en ging daarna in de hete zon liggen drogen.
Opgefrist liepen ze door. Het terrein was nu ruiger; om schaduw te krijgen moesten ze uitrusten in de beschutting van rotsen, niet onder bomen met brede kruinen, en de grond trok warm op door de zolen van hun schoenen. De zon blikkerde in hun ogen. Hoe hoger ze klommen, hoe langzamer ze vooruitkwamen, en toen de zon bijna achter de bergen was verdwenen en ze beneden een kleine vallei zagen liggen, besloten ze niet verder te gaan.
Ze klauterden de helling af, gleden meer dan eens bijna uit, en moesten zich ten slotte een weg banen door bossen dwergrododendrons, donkere glanzende bladeren en vuurrode bloemtrossen waar bijen in zoemden, voor ze in de avondschemering uitkwamen op een verwilderde wei aan een beek. Het gras was kniehoog en stond boordevol korenbloemen, gentianen en vijfvingerkruid.
Will dronk dorstig uit de beek en ging toen liggen. Hij kon niet wakker blijven en hij kon ook niet slapen; zijn hoofd tolde, over alles hing een waas van gekheid, en zijn hand deed pijn en klopte.
En wat erger was: hij was weer gaan bloeden.
Serafina keek ernaar, deed nieuwe kruiden op de wond en wikkelde de zijde er steviger dan ooit omheen, maar deze keer keek ze bezorgd. Hij wilde haar niets vragen, want wat had dat voor zin? Voor hem was het duidelijk dat de betovering niet had gewerkt, en hij zag dat zij het ook wist.
Toen het donker werd, kwam Lyra dicht bij hem liggen, en even later hoorde hij een zacht gespin. Haar dæmon, in kattengedaante, lag een halve meter van hem vandaan met gevouwen poten te doezelen, en Will fluisterde: ‘Pantalaimon?’
De dæmon deed zijn ogen open. Lyra bewoog niet. Pantalaimon fluisterde: ‘Ja?’
‘Pan, ga ik dood?’
‘De heksen zullen je niet dood laten gaan. En Lyra ook niet.’
‘Maar de betovering heeft niet gewerkt. Ik blijf bloed verliezen. Ik heb vast niet veel meer over. En mijn hand bloedt weer, het houdt niet op. Ik ben bang...’
‘Lyra vindt van niet.’
‘Nee?’
‘Ze vindt je de dapperste vechter die ze ooit heeft gezien, net zo dapper als Iorek Byrnison.’
‘Dan kan ik maar beter proberen geen bange indruk te maken,’ zei Will. Hij zweeg een minuut en zei toen: ‘Ik vind dat Lyra dapperder is dan ik. Ze is het beste vriendje dat ik ooit heb gehad.’
‘Zo denkt ze ook over jou,’ fluisterde de dæmon.
Even later vielen Wills ogen dicht.
Lyra lag roerloos naast hem, maar ze had haar ogen wijdopen en haar hart bonsde.
Toen Will zich weer bewust werd van zijn omgeving was het helemaal donker, en zijn hand deed meer pijn dan ooit. Hij ging voorzichtig rechtop zitten en zag niet ver weg een vuur branden, waar Lyra probeerde brood te roosteren aan een gevorkte tak. Er hingen ook een paar vogels aan een spit te braden, en toen Will bij het vuur kwam zitten, vloog Serafina Pekkala naar beneden.
‘Will,’ zei ze, ‘eet deze blaadjes voor je iets anders eet.’
Ze gaf hem een handvol zachte, bitter smakende blaadjes, zoiets als salie, en hij kauwde er zwijgend op en dwong zich ze door te slikken. Ze werkten samentrekkend, maar hij voelde zich nu meer wakker en minder koud, gewoon wat beter.
Ze aten de gebraden vogels op, gekruid met citroensap, en een andere heks bracht wat bosbessen die ze onder aan de helling had gevonden, en toen verzamelden de heksen zich rond het vuur. Ze praatten zacht; een paar heksen waren heel hoog de lucht in gegaan om de omgeving te verkennen en een van hen had boven zee een ballon gezien. Lyra schoot overeind.
‘De ballon van meneer Scoresby?’ vroeg ze.
‘Er zaten twee mannen in, maar de ballon was te ver weg om te zien wie het waren. Achter hen stak een storm op.’
Lyra klapte in haar handen. ‘Als meneer Scoresby eraan komt, kunnen we vliegen, Will!’ zei ze. ‘O, ik hoop dat hij het is! Ik heb niet eens afscheid van hem genomen, en hij is zo aardig geweest... Ik wou dat ik hem weer zag, wat zou ik dat graag willen...’
De heks Juta Kamainen luisterde mee, terwijl haar roodborstdæmon met heldere ogen op haar schouder zat, want nu er over Lee Scoresby werd gepraat, moest ze weer denken aan de queeste die hij had ondernomen. Zij was de heks die van Stanislaus Grumman had gehouden en wier liefde door hem niet was beantwoord, de heks die door Serafina Pekkala was meegenomen naar deze wereld om te voorkomen dat ze hem in hun eigen wereld zou doden.
Serafina zou het misschien gemerkt hebben als er niet iets anders was gebeurd: ze stak haar hand op en hief haar hoofd, wat alle andere heksen ook deden. Will en Lyra hoorden uit het noorden heel flauw de kreet van een nachtvogel komen. Maar het was geen vogel: de heksen wisten meteen dat het een dæmon was. Serafina Pekkala stond op en keek gespannen omhoog.
‘Ik denk dat het Ruta Skadi is,’ zei ze.
Ze zwegen, hielden hun hoofden schuin in de wijde stilte, spanden zich in om iets te horen.
Er kwam nog een kreet, al dichterbij, en toen een derde. En op dat ogenblik pakten alle heksen hun takken en sprongen de lucht in. Allemaal, op twee na, die met pijlen in hun gespannen bogen dicht bij Will en Lyra gingen staan om hen te bewaken.
Ergens boven in het donker was een gevecht gaande. En maar een paar seconden later, zo leek het, hoorden ze vluchtgeruis, het gefluit van pijlen, en luide grommende en schreeuwende stemmen, waar pijn, woede of een bevel in doorklonk.
En toen viel er een schepsel uit de lucht bij hun voeten neer met zo’n plotselinge klap, dat ze niet meer weg konden springen... een beest met leerachtige huid en doffe vacht, waarin Lyra een klifgeest, of iets dergelijks, herkende.
Hij had van alles gebroken door de val, en er stak een pijl uit zijn zij, maar toch kwam hij overeind en sprong met klapwiekende boosaardigheid op Lyra af. De heksen konden niet schieten, want Lyra zat in de vuurlijn, maar Will posteerde zich vóór haar en gaf een zijwaartse houw met het mes. Het hoofd van het schepsel viel op de grond, waar het een paar keer omrolde. De lucht werd met een gorgelende zucht uit zijn longen geperst en de geest zakte dood in elkaar.
Ze keken weer naar boven, want er werd nu op minder grote hoogte gevochten, en in het licht van het vuur waren ruisende wervelingen van zwarte zijde, bleke ledematen, groene dennennaalden, grijsbruin schurftig leer te zien. Hoe de heksen hun evenwicht konden bewaren wanneer ze plotseling zwenkten, stilhielden of voorwaarts schoten, laat staan konden richten en schieten, ging Wills verstand te boven.
Een tweede klifgeest viel in de beek of op de rotsen daar vlakbij, en toen een derde, morsdood. En toen vluchtte de rest snerpend en snaterend het donker in naar het noorden.
Even later landde Serafina Pekkala met haar heksen en nog iemand anders: een prachtige heks met schitterogen, zwarte haren en rode wangen van woede en opwinding.
De nieuwe heks zag de onthoofde klifgeest en spuugde ernaar.
‘Niet uit onze wereld,’ zei ze, ‘en ook niet uit deze. Smerige wangedrochten. Er zijn er duizenden, ze planten zich als konijnen voort... Wie is dit? Is dit het kind Lyra? En wie is die jongen?’
Lyra beantwoordde haar blik onverstoorbaar, hoewel ze haar hart sneller voelde kloppen, want Ruta Skadi straalde zo’n vitaliteit uit dat iedereen in haar buurt erdoor aangestoken werd.
Vervolgens wendde de heks zich tot Will, en hij voelde dezelfde trilling van intensiteit door zich heen gaan, maar net als Lyra hield hij zijn gezicht in bedwang. Hij had het mes nog in zijn hand, en ze zag wat hij ermee had gedaan, en glimlachte. Hij stak het in de grond om het bloed van het walgelijke wezen eraf te halen en spoelde het toen af in de beek.
Ruta Skadi zei: ‘Serafina Pekkala, ik leer zo veel; alle oude dingen zijn aan het veranderen of dood aan het gaan of zonder inhoud. Ik heb honger...’
Ze at als een beest: ze rukte de overblijfselen van de gebraden vogels uit elkaar, propte handenvol brood in haar mond en spoelde alles weg met grote slokken water uit de beek. Terwijl ze aan het eten was, brachten een paar heksen de dode klifgeest weg, stookten het vuur op en regelden de wacht.
De rest kwam bij Ruta Skadi zitten om te horen wat ze te vertellen had. Ze vertelde wat er gebeurd was toen ze omhoog was gevlogen om met de engelen te praten, en vervolgens deed ze verslag van haar reis naar de vesting van Lord Asriel.
‘Zusters, het is het grootste kasteel dat u zich voor kunt stellen... Basalten borstweringen die tot in de hemel oprijzen, brede wegen die er uit alle richtingen heen lopen, en daarop vrachten buskruit, voedsel, pantserplaat. Hoe heeft hij het voor elkaar gekregen? Hij moet dit heel lang hebben voorbereid, eeuwenlang. Hij was dit al aan het voorbereiden toen wij nog niet geboren waren, zusters, hoewel hij veel jonger is... Maar hoe kan dat? Ik weet het niet. Ik begrijp er niets van. Ik denk dat hij de tijd beheerst, dat hij die zo snel of langzaam kan laten verlopen als hij wil.
En er komen alle soorten krijgers naar zijn vesting toe, uit alle werelden. Mannen en vrouwen, ja, en ook vechtgeesten, en gewapende schepsels zoals ik nog nooit heb gezien... Hagedissen en apen, grote vogels met giftige klauwen, schepsels die me zo vreemd voorkomen dat ik hun naam niet eens kan raden. En in andere werelden bestaan ook heksen, zusters, wist u dat? Ik heb gesproken met heksen uit een wereld die op de onze lijkt, maar totaal anders is, want die heksen leven niet langer dan onze kortlevens, en er zijn ook mannen bij, manheksen, die net zo vliegen als wij...’
De heksen van Serafina Pekkala’s stam luisterden met ontzag, angst en ongeloof naar haar verhaal. Maar Serafina geloofde haar en wilde meer horen.
‘Hebt u Lord Asriel gesproken, Ruta Skadi? Hebt u hem gevonden?’
‘Ja, dat heb ik, en het viel niet mee, want er gaat daar zo veel om, en hij heeft overal de leiding. Maar ik heb mezelf onzichtbaar gemaakt en ben naar zijn geheimste vertrek gegaan, toen hij zich klaarmaakte om te gaan slapen.’
Iedere heks die daar bij het vuur zat wist wat er toen gebeurde, en Will en Lyra dachten er in de verste verte niet aan. Dus hoefde Ruta Skadi het niet te vertellen, en ze ging door: ‘En toen vroeg ik hem waarom hij al die troepen aan het samentrekken was, en of het waar was wat ik had gehoord over zijn uitdaging van de Autoriteit, en hij lachte.
“Praten ze er dan in Siberië over?” vroeg hij, en ik zei ja, en ook op Svalbard en in alle gebieden van het noorden... ons noorden; en ik vertelde hem dat wij een verdrag hadden gesloten en dat ik onze wereld had verlaten om hem te zoeken en om erachter te komen wat er gaande was.
En hij nodigde ons uit ons bij hem aan te sluiten, zusters. Om ons aan te sluiten bij zijn leger dat de Autoriteit gaat aanvallen. Ik wenste met heel mijn hart dat ik hem op dat moment meteen onze steun had kunnen toezeggen. Ik zou me met vreugde met mijn stam bij zijn leger hebben aangesloten. Hij maakte me duidelijk dat het goed en rechtvaardig was om in opstand te komen, als je bedacht wat de vertegenwoordigers van de Autoriteit in Zijn naam hebben gedaan... En ik dacht aan de kinderen in Bolvangar, en aan de andere verschrikkelijke verminkingen die ik in onze eigen zuidelijke landen heb gezien. Hij vertelde me over nog veel meer gruwelijke wreedheden die begaan zijn in naam van de Autoriteit... Over hoe ze in sommige werelden heksen gevangennemen en levend verbranden, zusters, ja zeker, heksen als wij...
Hij heeft mijn ogen geopend. Hij liet me dingen zien waar ik geen weet van had: wreedheden en gruweldaden, bedreven in naam van de Autoriteit, allemaal ontworpen om de vreugden en mooie dingen van het leven te vernietigen.
O zusters, hoe graag had ik mezelf met mijn hele stam onmiddellijk bij die opstand aangesloten!
Maar ik wist dat ik eerst met u moest overleggen, en dan terug moest vliegen naar onze wereld om met Ieva Kasku en Reina Miti en de andere heksenkoninginnen te praten.
Dus verliet ik onzichtbaar zijn vertrek, pakte mijn wolk-den en vloog weg. Maar ik had nog niet ver gevlogen of er stak een storm op die me hoog de bergen in zwiepte, en ik moest schuilen op de top van een klif. Omdat ik wist wat voor schepsels er op kliffen leven, maakte ik mezelf weer onzichtbaar, en in het donker hoorde ik stemmen.
Blijkbaar was ik toevallig beland bij het hol van de oudste klifgeest. Hij was blind, en ze hadden hem voedsel gebracht: een stinkend kadaver van ergens helemaal beneden. En ze vroegen hem raad.
“Grootvader,” zeiden ze, “hoe ver gaat uw herinnering terug?”
“Heel, heel ver. Tot ver voor de mensen er waren,” zei hij, en hij had een zachte, gebarsten, tere stem.
“Is het waar dat binnenkort het grootste gevecht plaatsvindt dat er ooit is geweest, grootvader?”
“Ja, kinderen,” zei hij. “Een groter gevecht zelfs dan het laatste. We zullen ons allemaal te goed kunnen doen. Het zullen voor alle geesten in alle werelden dagen van vreugde en overvloed zijn.”
“En wie gaat winnen, grootvader? Zal Lord Asriel de Autoriteit verslaan?”
“Het leger van Lord Asriel telt miljoenen,” zei de oude klifgeest, “bijeengebracht uit alle werelden. Dit leger is groter dan het leger dat destijds tegen de Autoriteit is opgetrokken, en het wordt beter geleid. En wat betreft de troepenmacht van de Autoriteit: nou, die is honderd keer zo groot. Maar de Autoriteit is oeroud, zelfs veel ouder dan ik, kinderen, en Zijn troepen zijn bang, en als ze niet bang zijn, zijn ze onverschillig. Het zou erom spannen, maar Lord Asriel zou winnen, omdat hij hartstochtelijk en vermetel is en gelooft dat zijn doel rechtvaardig is. Maar er is één probleem, kinderen. Hij heeft Aesahaettr niet. Zonder Aesahaettr zullen hij en al zijn troepen worden verslagen. En dan zullen we ons jaren te goed doen, kinderen van mij!”
En hij lachte en knauwde op het stinkende oude bot dat ze hem hadden gebracht, en alle anderen krijsten van pret.
U kunt zich voorstellen hoe ik me inspande om meer over die Aesahaettr te horen, maar alles wat ik boven het gebulder van de storm uit verstond, was de vraag van een jonge geest: “Als Lord Asriel Aesahaettr nodig heeft, waarom roept hij hem dan niet?”
En de oude geest zei: “Omdat Lord Asriel even weinig over Aesahaettr weet als jij, kind! Dat is de grap! Het is lachen geblazen...”
Maar toen ik probeerde dichter bij die walgelijke wezens te komen, lieten mijn krachten me in de steek, zusters: ik kon mezelf niet langer onzichtbaar houden. De jonge geesten zagen me en gilden het uit, en ik moest vluchten, terug naar deze wereld door de onzichtbare poort in de lucht. Er kwam een hele vlucht achter me aan, en dat zijn de laatste, die daar dood liggen.
Maar het is duidelijk dat Lord Asriel ons nodig heeft, zusters. Wie die Aesahaettr ook is, Lord Asriel heeft ons nodig! Ik wou dat ik meteen naar hem terug kon gaan om hem te zeggen: maak u niet ongerust... we komen eraan... wij, de heksen van het noorden, en we zullen u helpen te winnen... Laten we het er nu over eens worden, Serafina Pekkala, en een grote vergadering van alle heksen, van alle stammen bijeenroepen, en ten oorlog trekken!’
Serafina Pekkala keek naar Will, en hij kreeg de indruk dat ze hem verlof vroeg voor iets. Maar hij kon haar niet helpen, en ze wendde zich weer tot Ruta Skadi.
‘Wij doen niet mee,’ zei ze. ‘Het is onze taak Lyra te helpen, en het is haar taak Will naar zijn vader te leiden. U moet terugvliegen, dat ben ik met u eens, maar wij moeten bij Lyra blijven.’
Ruta Skadi schudde ongeduldig haar hoofd.
‘Nou, als dat beslist moet,’ zei ze.
Will ging liggen, want zijn wond deed pijn... veel erger dan in het begin. Zijn hele hand was opgezwollen. Lyra ging ook liggen, met Pantalaimon opgekruld bij haar hals. Ze keek naar het vuur door half gesloten ogen en luisterde slaperig naar het zachte gepraat van de heksen.
Ruta Skadi liep een eindje langs de beek op, en Serafina Pekkala ging met haar mee.
‘Ach, Serafina Pekkala, u zou Lord Asriel moeten zien,’ zei de Letlandse koningin zacht. ‘Hij is de grootste aanvoerder die ooit heeft bestaan. Hij heeft elk detail van zijn troepenmacht duidelijk in zijn hoofd. Stel u eens voor hoe gewaagd: oorlog voeren tegen een schepper! Maar wie denkt u dat die Aesahaettr kan zijn? Hoe komt het dat we nooit over hem gehoord hebben? En hoe kunnen we hem zover krijgen dat hij zich bij Lord Asriel aansluit?’
‘Misschien is het geen “hij”, zuster. We weten er even weinig van als de jonge klifgeest. Misschien lachte de oude grootvader om zijn onwetendheid. Het woord klinkt alsof het “godverdelger” betekent. Wist u dat?’
‘Dan worden wij er misschien uiteindelijk mee bedoeld, Serafina Pekkala! En als dat zo is, hoeveel sterker zal zijn troepenmacht dan zijn als we ons bij hem aansluiten. O, ik verlang ernaar die duivels van Bolvangar, van alle Bolvangars van alle werelden, met mijn pijlen te doden! Zuster, waarom doen ze het? In alle werelden offeren de vertegenwoordigers van de Autoriteit kinderen aan hun wrede god! Waarom? Waarom?’
‘Ze zijn bang voor Stof,’ zei Serafina Pekkala, ‘maar wat dat is, weet ik niet.’
‘En de jongen die u hebt gevonden. Wie is hij? Uit welke wereld komt hij?’
Serafina Pekkala vertelde haar alles wat ze over Will wist. ‘Ik weet niet waarom hij belangrijk is,’ besloot ze haar verhaal, ‘maar wij dienen Lyra. En haar instrument zegt haar dat het haar taak is hem te helpen. En zuster, we hebben geprobeerd zijn wond te genezen, maar het is niet gelukt. We hebben de stollingsbetovering geprobeerd, maar die werkte niet. Misschien zijn de kruiden in deze wereld minder geneeskrachtig dan die in de onze. Bloedmos groeit hier niet, daar is het te warm voor...’
‘Het is een vreemde jongen,’ zei Ruta Skadi. ‘Hij is uit hetzelfde hout gesneden als Lord Asriel. Hebt u in zijn ogen gekeken?’
‘Om u de waarheid te zeggen durfde ik dat niet,’ bekende Serafina Pekkala.
De twee koninginnen zaten zwijgend bij de beek. De tijd verstreek; sterren gingen onder en andere sterren kwamen op; er klonk een kreetje onder de slapende mensen, maar het was Lyra, die droomde. De heksen hoorden het gerommel van een onweersbui en zagen de bliksemschichten over de zee en de uitlopers van het gebergte spelen, maar het was ver weg.
Wat later zei Ruta Skadi: ‘Het meisje, Lyra. Hoe zit het met de rol die ze moest vervullen? Is dit het? Is ze belangrijk omdat ze de jongen bij zijn vader kan brengen? Het was toch meer dan dat?’
‘Nu moet ze de jongen bij zijn vader brengen. Maar later, ja, dan moet ze nog veel meer doen. Wat wij heksen over het kind hebben gezegd is dat ze een eind zou maken aan het noodlot. Welnu, we kennen de naam die haar betekenisvol zou maken voor mevrouw Coulter, en we weten dat die vrouw hem niet kent. De heks die ze op het schip in de buurt van Svalbard heeft gemarteld, heeft de naam bijna verraden, maar Yambe-Akka was op tijd bij haar.
Maar ik begin nu te denken dat Lyra misschien degene is over wie u de klifgeesten hebt horen praten, die Aesahaettr. Niet de heksen, niet die engelenwezens, maar dat slapende kind: het doorslaggevende wapen in de oorlog tegen de Autoriteit. Waarom zou mevrouw Coulter er anders zo op gebrand zijn om haar te vinden?’
‘Mevrouw Coulter heeft een verhouding gehad met Lord Asriel,’ zei Ruta Skadi. ‘Natuurlijk, en Lyra is hun dochter... Serafina Pekkala, als ik dit kind ter wereld had gebracht, wat een heks zou ze zijn geweest! Een koningin der koninginnen!’
‘Stil, zuster,’ zei Serafina. ‘Luister... en wat is dat voor licht?’
Ze stonden op, bang dat er iets langs hun wacht was geglipt, en zagen licht glanzen uit de richting van het kampement. Maar het was geen licht van het vuur, daar leek het in de verste verte niet op.
Ze renden terug zonder geluid te maken, hun pijlen al in hun gespannen bogen, en bleven toen plotseling staan.
Alle heksen lagen op het gras te slapen, en Will en Lyra ook. Maar er stonden tien of meer engelen om de twee kinderen heen en keken op hen neer.
En toen kreeg Serafina inzicht in iets waarvoor de heksen geen woord hadden: in het begrip bedevaart. Ze begreep dat deze schepsels duizenden jaren wilden wachten en immense afstanden wilden afleggen om dicht bij iets belangrijks te zijn, en dat ze zich verder altijd anders zouden voelen omdat ze even in die tegenwoordigheid hadden verkeerd. Zo zagen deze schepsels er nu uit, die prachtige pelgrims van ijl licht, die in een kring stonden om het meisje met het vuile gezicht en de geruite rok en de jongen met de gewonde hand die fronste in zijn slaap.
Er bewoog iets bij Lyra’s hals. Pantalaimon, een sneeuwwitte hermelijn, deed slaperig zijn zwarte ogen open en keek onbevreesd in het rond. Lyra zou het zich later als een droom herinneren. Pantalaimon scheen aan te nemen dat Lyra recht had op de aandacht, en even later krulde hij zich weer op en sloot zijn ogen.
Ten slotte spreidde een van de schepsels zijn vleugels wijd uit. Hoewel ze dicht bij elkaar stonden deden de andere dat ook, en hun vleugels vermengden zich zonder enige weerstand, drongen door elkaar heen als licht door licht, tot ze een stralende cirkel vormden om de kinderen die op het gras lagen te slapen.
Toen stegen de wachters de een na de ander op. Ze vlogen als vlammen de lucht in en werden almaar groter, tot ze reusachtig waren; maar toen waren ze al ver weg, als vallende sterren naar het noorden schietend.
Serafina en Ruta Skadi sprongen op hun wolkdennentakken en volgden hen naar boven, maar ze bleven ver achter.
‘Waren dat net zulke schepsels als u hebt gezien, Ruta Skadi?’ vroeg Serafina, terwijl ze op betrekkelijk kleine hoogte vaart minderden en de helle lichten steeds kleiner zagen worden.
‘Groter, geloof ik, maar hetzelfde soort. Ze hebben geen vlees, zag u dat? Ze zijn helemaal van licht. Hun zintuigen moeten wel heel anders zijn dan de onze... Serafina Pekkala, ik vertrek, om alle heksen van ons noorden bij elkaar te roepen. Wanneer we elkaar weer ontmoeten, zal het oorlog zijn. Het ga u goed, m’n beste...’
Ze omhelsden elkaar midden in de lucht, en Ruta Skadi draaide zich om en spoedde zich naar het zuiden.
Serafina keek haar na en toen ze zich omdraaide zag ze de laatste glanzende engelen heel in de verte verdwijnen. Ze voelde alleen maar medelijden met die grootse wachters. Wat moesten ze het missen om nooit de aarde onder hun voeten te voelen, of de wind in hun haren, of het geprikkel van sterrenlicht op hun blote huid! Ze brak een twijgje van de wolkdennentak waarop ze vloog, en snoof de scherpe harsgeur met innig welbehagen op, voor ze langzaam naar beneden vloog om zich bij de slapers op het gras te voegen.