5
De cocktailparty
Gedurende de dagen hierna vergezelde Lyra mevrouw Coulter haast alsof ze zelf een dæmon was. Mevrouw Coulter kende zeer veel mensen die ze op de meest uiteenlopende plaatsen ontmoette. ’s Ochtends was er bijvoorbeeld een bijeenkomst van geografen in het Koninklijk Arctisch Instituut en Lyra zat daar dan als toehoorder bij en na afloop ontmoette mevrouw Coulter een politicus of een vertegenwoordiger van de kerk tijdens de lunch in een chic restaurant. Zij deden hun best om Lyra op haar gemak te stellen, bestelden speciale gerechten voor haar en Lyra leerde hoe je asperges moest eten en ontdekte hoe zwezerik smaakte. ’s Middags werd er gewinkeld, want mevrouw Coulter moest haar expeditie voorbereiden en niet alleen bontmantels, oliejassen en waterdichte laarzen aanschaffen, maar ook slaapzakken, messen en tekengerei. Dat laatste viel bij Lyra zeer in de smaak. Daarna dronken ze thee in het gezelschap van andere dames, die even fraai gekleed waren als mevrouw Coulter, maar die geen van allen zo mooi of volmaakt waren. Deze vrouwen waren zo anders dan de vrouwelijke geleerden, de moeders aan boord van de zigeuzenboten of het vrouwelijk personeel aan de colleges, dat het haast leek alsof ze tot een nieuw, zelfstandig geslacht behoorden, dat over gevaarlijke vermogens en eigenschappen beschikte in de vorm van elegantie, charme en gratie. Bij die gelegenheden droeg Lyra haar mooie kleren en de vrouwen verwenden haar en betrokken haar bij hun onderhoudende gesprekken, die altijd over andere mensen gingen: over een bepaalde kunstenaar of politicus, of over een verliefd paar.
En zodra het avond werd, nam mevrouw Coulter Lyra mee naar bijvoorbeeld de schouwburg en ook hier waren er veel interessante mensen om mee te praten en die haar bewonderden, want het leek wel alsof mevrouw Coulter iedereen in Londen kende die belangrijk was.
Tussen de bedrijven door bracht mevrouw Coulter Lyra de grondbeginselen van de geografie en de wiskunde bij. Lyra’s kennis bevatte veel gaten, als een wereldkaart waar de muizen hevig aan hadden geknabbeld, want aan het Jordan hadden ze haar willekeurig en zonder enig systeem les gegeven: een aspirant-geleerde kreeg bijvoorbeeld de opdracht haar een bepaald vak te onderwijzen, en zij volgde de les een week lang met tegenzin, tot ze, tot opluchting van de geleerde, ‘vergat’ om op te komen dagen. Het kwam ook voor dat de geleerde vergat wat hij haar moest onderwijzen en uitvoerig over het onderwerp van zijn onderzoek sprak, wat dat dan ook was. Het was dan ook geen wonder dat haar kennis gaten vertoonde. Ze wist alles van atomen en elementaire deeltjes, anbaromagnetische lading en de vier elementaire krachten en nog het een en ander van de experimentele theologie, maar niets over het zonnestelsel. Toen mevrouw Coulter dit merkte en haar uitlegde dat de aarde en de andere vijf planeten rond de zon draaiden, moest Lyra daar hard om lachen, alsof het een grap was.
Aan de andere kant liet ze graag blijken dat ze bepaalde dingen wél wist en toen mevrouw Coulter haar een keer over elektronen vertelde, zei ze deskundig: ‘Ja, dat zijn negatief geladen deeltjes. Zoiets als Stof, alleen heeft Stof geen lading.’
Zodra ze dat zei, hief de dæmon van mevrouw Coulter met een ruk zijn kop op en keek haar aan, en alle gouden haren op zijn lijfje stonden overeind, alsof ook zijn vacht geladen was. Mevrouw Coulter legde haar hand op zijn rug.
‘Stof?’ vroeg ze.
‘Ja, u weet wel, uit de ruimte. Dat Stof.’
‘Wat weet jij van Stof af, Lyra?’
‘O, dat het uit de ruimte komt en mensen laat oplichten als je een speciaal soort camera hebt om het zichtbaar te maken. Behalve bij kinderen. Op kinderen heeft het geen invloed.’
‘Van wie heb je dat geleerd?’
Lyra was zich inmiddels bewust geworden van de gespannen sfeer in het vertrek, want Pantalaimon was als een hermelijn op haar schoot gekropen en trilde hevig.
‘Van iemand aan het Jordan,’ zei Lyra vaag. ‘Ik weet niet meer wie. Ik denk een van de geleerden.’
‘Heb je het tijdens de les gehoord?’
‘Ja, dat zou best kunnen. Of anders heb ik het in het voorbijgaan opgevangen. Ik geloof dat het zo was. Een geleerde, ik denk dat hij uit Nieuw-Denemarken kwam, sprak met de kapelaan over Stof en ik kwam toevallig voorbij en het klonk zo interessant dat ik gewoon even bleef staan luisteren. Dat zal het geweest zijn.’
‘Ja, ja,’ zei mevrouw Coulter.
‘Klopt het wat hij me heeft verteld? Heb ik het verkeerd begrepen?’
‘Dat weet ik niet. Ik weet zeker dat jij er meer van afweet dan ik. Maar we hadden het over elektronen...’
Later zei Pantalaimon: ‘Zag je hoe de vacht van haar dæmon overeind stond? Nou, ik zat toen achter hem en ze kneep zo hard in zijn vacht dat haar knokkels er wit van werden. Jij kon het niet zien. En het duurde heel lang tot zijn vacht weer ging liggen. Ik dacht even dat hij je aan wilde vliegen.’
Dit was inderdaad heel vreemd, maar ze wisten geen van tweeën wat ze ervan moesten denken.
Verder waren er ook nog andere lessen die zo voorzichtig en subtiel werden gegeven, dat ze helemaal niet op echte lessen leken. Hoe je zelf je haar waste, hoe je kon bepalen welke kleur je stond, hoe je zonder iemand te beledigen, op een charmante manier nee kon zeggen, hoe je lippenstift, poeder en parfum moest aanbrengen. Mevrouw Coulter onderwees Lyra weliswaar niet rechtstreeks in deze laatstgenoemde kunst, maar ze wist dat Lyra toekeek als ze zich opmaakte en ze zorgde ervoor dat Lyra zag waar ze haar cosmetica bewaarde, en dat ze af en toe de gelegenheid had om er zelf mee te experimenteren.
De tijd verstreek en de herfst ging over in de winter. Lyra dacht nog weleens aan het Jordan-college, maar het leek zo klein en gezapig, vergeleken met haar drukke leven hier. Zo nu en dan dacht ze ook aan Roger en ze voelde zich dan ongelukkig, maar altijd was er wel een opera waar ze heen moest, een nieuwe jurk die ze moest passen of een bezoek aan het Koninklijk Arctisch Instituut dat op het programma stond, en dan vergat ze hem weer.
Lyra woonde ongeveer zes weken bij mevrouw Coulter toen het plan voor een cocktailparty ter sprake kwam. Lyra kreeg de indruk dat er iets te vieren viel, maar mevrouw Coulter vertelde haar niet wat het was. Ze bestelde bloemen, sprak met de traiteur over de hapjes en de drank en overlegde een hele avond lang met Lyra wie ze zou uitnodigen.
‘De aartsbisschop móet. Ik kan het me niet veroorloven hem niet uit te nodigen, ook al is hij een akelige, vervelende oude snob. Lord Boreal is in het land: het is leuk om hem erbij te hebben. En prinses Postnikova. Wat dacht je van Erik Andersson? Misschien is het zo langzamerhand tijd om hem vooruit te helpen...’
Erik Andersson was een danser die de laatste tijd zeer geliefd was. Lyra had geen idee wat ‘vooruithelpen’ betekende, maar ze genoot er niettemin van haar mening te geven. Ze schreef plichtsgetrouw alle namen op die mevrouw Coulter voorstelde, spelde ze op een afschuwelijke manier en streepte ze door als mevrouw Coulter uiteindelijk besloot hen toch niet uit te nodigen.
Toen Lyra naar bed ging, fluisterde Pantalaimon, die op het kussen lag: ‘Ze gaat nooit van z’n leven naar het Noorden! Ze wil ons hier voor altijd houden. Wanneer lopen we weg?’
‘Ze gaat wel,’ fluisterde Lyra. ‘Jij mag haar gewoon niet. Nou, dat is dan jammer. Ik vind haar aardig. En waarom zou ze ons alles over navigatie leren en zo, als ze niet van plan was ons mee naar het Noorden te nemen?’
‘Om te voorkomen dat je ongeduldig wordt, daarom. Jij wil toch helemaal niet als een braaf en zoet meisje op zo’n cocktailparty rondhangen. Ze behandelt je als haar troeteldiertje.’
Lyra draaide hem de rug toe en sloot haar ogen. Maar het was waar wat Pantalaimon zei. Ze voelde zich opgesloten en verkrampt door dit beschaafde bestaan, hoe luxueus het ook was. Ze zou er alles voor over hebben om een dag met haar maatjes in Oxford door te brengen, met een vechtpartij in de leemputten en een roeiwedstrijd op het kanaal. Alleen de kwellende hoop dat ze naar het Noorden zou gaan, zorgde ervoor dat ze beleefd en attent bleef tegenover mevrouw Coulter. Misschien zouden ze daar Lord Asriel ontmoeten. Misschien zouden hij en mevrouw Coulter verliefd op elkaar worden en zouden ze trouwen en Lyra adopteren en zouden ze samen Roger gaan bevrijden uit de handen van de lokkers.
Op de middag die aan de cocktailparty voorafging, nam mevrouw Coulter Lyra mee naar een modieuze kapper, waar haar stugge donkerblonde haar een spoeling kreeg en werd gewatergolfd en waar haar nagels werden gevijld en gelakt. Ze brachten zelfs een beetje make-up aan rond haar ogen en op haar lippen, om haar te laten zien hoe dat moest. Daarna haalden ze de nieuwe jurk af die mevrouw Coulter voor haar had besteld en kochten een paar nieuwe lakschoenen, en toen was het tijd om weer terug te keren naar het appartement om de bloemen te verzorgen en zich aan te kleden.
‘Niet die schoudertas, liefje,’ zei mevrouw Coulter toen Lyra met een verguld gezicht uit haar slaapkamer te voorschijn kwam, omdat ze wist hoe mooi ze eruitzag.
Lyra had zich aangewend een wit leren schoudertasje overal mee naar toe te nemen, om de alethiometer altijd bij zich te hebben. Mevrouw Coulter was bezig de rozen te schikken, die in een starre bos in de vaas waren gezet. Ze zag dat Lyra geen aanstalten maakte en keek gebiedend naar de deur.
‘O, alstublieft, ik ben dol op dit tasje.’
‘Niet in huis, Lyra. Het ziet er bespottelijk uit om in je eigen huis met een schoudertas rond te lopen. Doe dat ding onmiddellijk weg en help me met de glazen...’
Niet zozeer haar snibbige toon, maar de woorden ‘in je eigen huis’ zorgden ervoor dat Lyra koppig bleef volharden. Pantalaimon liet zich op de grond vallen en veranderde ogenblikkelijk in een poolkat, die zijn opgezette rug langs haar witte sokjes streek. Daardoor aangemoedigd zei Lyra: ‘Dat tasje zit niemand in de weg. Het is het enige wat ik echt graag draag. Ik vind het goed passen...’
Ze kon haar zin niet meer afmaken, want de dæmon van mevrouw Coulter sprong als een waas van goud bont van de bank en drukte Pantalaimon voordat hij weg kon springen tegen het vloerkleed. Lyra schreeuwde van schrik en daarna van angst en pijn, terwijl Pantalaimon krijsend en grommend alle kanten op kronkelde, in een vertwijfelde poging om aan de greep van de aap te ontkomen. Een paar seconden later had de aap hem overmeesterd: met een stevige zwarte klauw om zijn keel en met de achterpoten van de poolkat in zijn andere klauwen, trok hij met zijn vrije poot aan een van de oren van Pantalaimon, alsof hij het eraf wilde rukken. Niet uit woede, maar met een kille, eigenaardige kracht die afschuwelijk was om te zien en nog erger om te moeten voelen.
Lyra snikte van ontsteltenis.
‘Niet doen! Alsjeblieft! Doe ons geen pijn!’
Mevrouw Coulter keek op van haar bloemen.
‘Doe dan wat ik je zeg,’ zei ze.
‘Ik beloof het.’
De gouden aap deed een stap terug en liet Pantalaimon los alsof het hem plotseling verveelde. Pantalaimon vluchtte meteen naar Lyra en ze tilde hem op tot bij haar gezicht om hem te kussen en te troosten.
‘Komt er nog wat van, Lyra,’ zei mevrouw Coulter.
Lyra draaide zich abrupt om en liep stampvoetend naar haar slaapkamer, maar ze had de deur nog nauwelijks met een klap achter zich dichtgeslagen, of deze werd alweer geopend. Mevrouw Coulter stond vlak voor haar.
‘Lyra, als jij van plan bent je op zo’n grove en vulgaire manier te gedragen, dan krijgen we ruzie, en ik verzeker je dat ik zal winnen. Doe onmiddellijk dat tasje af. Kijk niet zo onvriendelijk. Sla nooit meer met deuren waar ik het kan horen en ook niet als ik er niet bij ben. De eerste gasten kunnen elk ogenblik komen en ze zullen een welopgevoed meisje aantreffen. Een meisje dat lief, onschuldig, attent en in ieder opzicht charmant is. Daar sta ik op, heb je dat begrepen, Lyra?’
‘Ja, mevrouw Coulter.’
‘Geef me dan een kus.’
Ze boog lichtjes voorover om haar wang aan te bieden. Lyra moest op haar tenen staan om haar te kussen. Ze merkte hoe zacht die wang was en huiverde even toen ze de geur van mevrouw Coulters huid opsnoof: geparfumeerd, maar toch metaalachtig. Ze trok haar hoofd terug en legde het schoudertasje op de commode en volgde daarna mevrouw Coulter naar de salon.
‘Wat vind jij van de bloemen, liefje?’ zei mevrouw Coulter poeslief, alsof er niets was voorgevallen. ‘Volgens mij zit je met rozen nooit verkeerd, maar ook het goede kan te veel zijn... Heeft de traiteur genoeg ijs gebracht? Zou je zo goed willen zijn om het even te vragen. Lauwe drankjes zijn een grúwel...’
Lyra merkte dat het haar weinig moeite kostte om net te doen alsof ze aardig was en er niets aan de hand was, hoewel ze zich de hele tijd bewust was van Pantalaimons misprijzende blik en van zijn afschuw voor de gouden aap. Er werd aangebeld en weldra vulde de kamer zich met modieus geklede dames en knappe of deftige heren. Lyra laveerde tussen hen door en bood canapés aan of ze glimlachte lief en gaf vriendelijk antwoord als ze werd aangesproken. Ze voelde zich als een braaf troeteldiertje en zodra deze gedachte haar bekroop, strekte Pantalaimon in de gedaante van een distelvink zijn vleugels en kwetterde luid.
Ze merkte hoe vrolijk hij was nu hij gelijk had gekregen en gedroeg zich een beetje gereserveerder.
‘En naar welke school ga jij, meisje?’ zei een oudere dame die Lyra door haar lorgnet bestudeerde.
‘Ik ga niet naar school,’ zei Lyra tegen haar.
‘Is dat zo? Ik had gedacht dat jouw moeder je wel op haar vroegere school zou hebben gedaan. Een héél goede school...’
Heel even was Lyra in de war gebracht, tot het misverstand van de oude vrouw tot haar doordrong.
‘O! Maar zij is mijn moeder niet. Ik help haar alleen. Ik ben haar privé-assistente,’ zei ze gewichtig.
‘Ach. Maar van wie bén jij er dan een?’
Opnieuw moest Lyra even nadenken over wat de vrouw bedoelde voor ze antwoord gaf.
‘Mijn ouders waren een graaf en een gravin,’ zei ze. ‘Ze zijn om het leven gekomen bij een aëronautisch ongeval in het Noorden.’
‘Welke graaf?’
‘Graaf Belacqua. Hij was de broer van Lord Asriel.’
De dæmon van de oude dame, een rode ara, wipte geïrriteerd van zijn ene poot op de ander. De oude dame keek haar nu ongelovig en nieuwsgierig aan en Lyra glimlachte haar lief toe en liep toen door.
Ze kwam langs een groepje mannen en een jonge vrouw bij de grote bank toen ze het woord ‘Stof’ hoorde. Ze had inmiddels voldoende van de wereld gezien om te begrijpen wanneer mannen en vrouwen met elkaar flirtten, en ze sloeg dat verschijnsel geboeid gade, maar het onderwerp van het gesprek boeide haar nog meer en dus bleef ze in de buurt van het groepje staan luisteren. De mannen waren vermoedelijk geleerden en uit de manier waarop de jonge vrouw haar vragen stelde, maakte ze op dat zij een soort studente was.
‘Het is ontdekt door een Moskoviet – onderbreek me gerust als u dit al weet...’ zei een man van middelbare leeftijd, terwijl de jonge vrouw hem vol bewondering aanstaarde – ‘een zekere Rusakov, en daarom worden ze meestal Rusakovdeeltjes genoemd. Elementaire deeltjes die op geen enkele manier met andere deeltjes in wisselwerking treden. Ze zijn heel moeilijk te ontdekken, maar het buitengewone van de zaak is, dat ze door mensen aangetrokken lijken te worden.’
‘Echt waar?’ zei de jonge vrouw met opengesperde ogen.
‘En wat nog veel buitengewoner is,’ vervolgde hij, ‘is dat sommige mensen ze meer aantrekken dan anderen. Volwassenen trekken ze aan, maar kinderen niet. Althans niet in grote mate, en niet voor de puberteit. Dat is in feite de reden...’ Hij fluisterde nu en schoof dichter naar de jonge vrouw toe, terwijl hij vertrouwelijk een hand op haar schouder legde... ‘Dát is de reden waarom het Oblatiecomité is opgericht. Zoals onze goede gastvrouw u zal kunnen vertellen.’
‘Echt? Heeft zij met het Oblatiecomité te maken?’
‘Lieve deugd, zij ís het Oblatiecomité. Het is helemaal haar project...’
De man stond op het punt haar nog meer te vertellen toen hij Lyra zag. Ze staarde hem zonder een krimp te geven aan en misschien had hij al iets te veel gedronken of wilde hij indruk maken op de jonge vrouw, want hij zei:
‘Deze jongedame weet er beslist alles van. Jij verkeert in veiligheid voor het Oblatiecomité, nietwaar, meisje?’
‘O ja,’ zei Lyra. ‘Ik ben hier veilig voor alles. Waar ik eerst woonde, in Oxford, daar was het hartstikke gevaarlijk. Daar waren zigeuzen – die nemen kinderen mee om ze als slaven aan de Turken te verkopen. En op Port Meadow is er bij volle maan een weerwolf die uit het oude nonnenklooster van Godstow komt. Ik heb hem een keer horen huilen. En dan zijn er nog de lokkers...’
‘Dat bedoel ik,’ zei de man. ‘Want zo noemen ze het Oblatiecomité toch, nietwaar?’
Lyra voelde Pantalaimon plotseling trillen, maar hij hield zich goed. De dæmonen van de twee volwassenen, een kat en een vlinder, leken het niet te merken.
‘Lokkers?’ zei de jonge vrouw. ‘Wat een vreemde naam! Waarom worden ze lokkers genoemd?’
Lyra wilde al een van haar bloedstollende verhalen vertellen die ze had bedacht om de kinderen in Oxford de stuipen op het lijf te jagen, maar de man was haar voor.
‘Het is afgeleid van de beginletters, begrijpt u? Landelijk Oblatiecomité, LOC. Dat is trouwens een heel oud idee. In de middeleeuwen stonden ouders hun kinderen af aan de Kerk om ze monniken of nonnen te laten worden. En die ongelukkige schepsels werden oblaten genoemd. Het betekent zoiets als een offer. En dat idee werd weer van stal gehaald toen ze zich met die Stofkwestie gingen bezighouden... zoals onze jonge vriendin waarschijnlijk wel weet. Waarom ga je niet even met Lord Boreal praten?’ zei hij nu tegen Lyra. ‘Ik weet zeker dat hij mevrouw Coulters protégee graag zal willen ontmoeten... Daar staat hij, die man met het grijze haar en een slang als dæmon.’
Lyra begreep meteen dat hij van haar af wilde, zodat hij alleen met de jonge vrouw kon spreken. Maar de vrouw leek nog wel belangstelling voor Lyra te hebben en ze stapte bij de man vandaan om haar aan te spreken.
‘Hé, wacht even... Hoe heet jij?’
‘Lyra.’
‘Ik ben Adèle Starminster. Ik ben journaliste. Kunnen we even ergens rustig praten?’
Lyra vond het de gewoonste zaak van de wereld dat mensen haar wilden spreken en zei eenvoudig: ‘Ja.’
De vlinderdæmon van de vrouw vloog op, keek links en rechts om zich heen en streek toen weer fladderend neer om iets te fluisteren, waarna Adèle Starminster zei: ‘Kom mee naar de vensterbank.’
Dit was Lyra’s lievelingsplekje. Van hieraf kon je over de rivier kijken en op dit uur van de avond glinsterden de lichtjes op de zuidelijke oever boven hun weerspiegeling in het zwarte water van de opkomende vloed. Een reeks schuiten achter een sleepboot gleed stroomopwaarts. Adèle Starminster ging zitten en schoof op de kussens van de vensterbank opzij om plaats te maken.
‘Klopt het dat professor Docker zei dat je iets met mevrouw Coulter te maken hebt?’
‘Ja.’
‘Maar hoe zit dat dan? Je bent toch niet haar dochter, of zo? Dat had ik wel geweten...’
‘Nee!’ zei Lyra. ‘Natuurlijk niet. Ik ben haar privé-assistente.’
‘Haar privé-assistente? Ben je daar niet een beetje te jong voor? Ik dacht dat je familie van haar was. Wat voor iemand is zij?’
‘Ze is erg slim,’ zei Lyra. Vóór deze avond zou ze veel meer hebben gezegd, maar alles was anders geworden.
‘Ja, maar persoonlijk,’ drong Adèle Starminster aan. ‘Ik bedoel, is ze vriendelijk of opvliegend of zo? Woon je hier bij haar? Hoe is ze om mee te leven?’
‘Ze is erg aardig,’ zei Lyra, die zich niet van de wijs liet brengen.
‘Wat doe je allemaal? Waarmee assisteer je haar?’
‘Ik voer allerlei berekeningen uit. Voor de navigatie.’
‘Ach ja, ik begrijp het... En waar kom jij vandaan? Hoe heette je ook alweer?’
‘Lyra. Ik kom uit Oxford.’
‘Waarom heeft mevrouw Coulter juist jou uitgekozen om...’
Ze zweeg plotseling, want mevrouw Coulter was naast hen komen staan. Uit de manier waarop Adèle Starminster naar haar opkeek en het opgewonden gefladder van haar dæmon rond haar hoofd, kon Lyra opmaken dat de jonge vrouw eigenlijk helemaal niet op de cocktailparty aanwezig hoorde te zijn.
‘Ik ken uw naam niet,’ zei mevrouw Coulter zeer bedaard, ‘maar daar kom ik binnen vijf minuten wel achter en dan zult u nooit meer werk vinden als journalist. Sta nu heel kalm op, zonder een scène te maken, en verdwijn. Ik hoef er niet aan toe te voegen dat ook degene die u hier binnen heeft gebracht het zal berouwen.’
Mevrouw Coulter leek geladen met een soort anbarische kracht. Ze rook zelfs anders: haar lichaam wasemde een hete geur uit, als van verhit metaal. Lyra had deze kracht al eerder ondervonden, maar nu zag ze hoe het op iemand anders was gericht en de arme Adèle Starminster bezat niet de macht om weerstand te bieden. Haar dæmon viel als verlamd op haar schouder en klapte nog een paar keer met zijn schitterende vleugels voor hij flauw viel, en de vrouw zelf leek er moeite mee te hebben rechtop te staan. Onhandig gebukt liep ze door de menigte van geanimeerd pratende gasten de deur van de salon uit. Eén hand hield ze aan haar schouder geklampt om de duizelende dæmon op zijn plaats te houden.
‘En?’ zei mevrouw Coulter tegen Lyra.
‘Ik heb haar niets belangrijks verteld,’ zei Lyra.
‘Wat vroeg ze dan?’
‘Naar wat ik hier doe en wie ik ben en zo.’
Terwijl ze dat zei, merkte Lyra dat mevrouw Coulter alleen was, zonder haar dæmon. Hoe kon dat nu? Maar een ogenblik later stond de gouden aap weer naast haar. Ze bukte, pakte zijn hand en hielp hem zwierig op haar schouder. Ze leek meteen weer op haar gemak.
‘Als je nog iemand tegenkomt die duidelijk niet is uitgenodigd, roep me dan even. Zul je dat doen, lieverd?’
De hete metaalachtige geur verdween. Misschien had Lyra het zich alleen ingebeeld. Ze kon mevrouw Coulters parfum weer ruiken en de rozen, de rook van cigarillo’s en de geur van andere vrouwen. Mevrouw Coulter glimlachte Lyra toe alsof ze wilde zeggen: ‘Jij en ik begrijpen dit soort dingen,’ en daarna liep ze weg om andere gasten te begroeten.
Pantalaimon fluisterde iets in Lyra’s oor.
‘Toen zij hier stond, kwam haar dæmon uit onze slaapkamer. Hij heeft gespioneerd. Hij heeft de alethiometer ontdekt!’
Lyra besefte dat dit vermoedelijk waar was, maar er viel niets aan te doen. Wat had die professor over de lokkers gezegd? Ze keek om zich heen om hem terug te vinden, maar juist toen ze hem zag, tikten de huismeester (die voor de gelegenheid als een bediende was gekleed) en een andere man de professor op zijn schouder en spraken hem zachtjes aan. Hij trok bleek weg en volgde hen naar buiten. Het had niet meer dan een paar seconden in beslag genomen en alles was zo discreet verlopen, dat het nauwelijks iemand was opgevallen. Maar Lyra voelde zich bang en onbeschermd.
Ze liep door de twee grote kamers waarin de party werd gehouden. Met een half oor luisterde ze naar de gesprekken om haar heen, en terwijl ze zich zonder echt groot enthousiasme afvroeg hoe de cocktails die zij niet mocht proeven zouden smaken, maakte ze zich in toenemende mate zorgen. Ze had niet in de gaten dat iemand naar haar keek, tot de huismeester naast haar kwam staan en tegen haar zei:
‘Juffrouw Lyra, die heer bij de haard zou u willen spreken. Zijn naam is trouwens Lord Boreal, voor het geval u dat niet wist.’
Lyra keek naar de andere kant van de kamer. De sterke man met het grijze haar keek haar aan en toen hun blikken elkaar kruisten, knikte hij en wenkte haar.
Met tegenzin, maar toch ook nieuwsgierig, liep ze naar hem toe.
‘Goedenavond, meisje,’ zei hij. Zijn stem klonk melodieus maar tegelijkertijd autoritair. De geschubde kop en de smaragdgroene ogen van zijn slangendæmon glinsterden in het licht van de glas-in-lood-lamp aan de muur.
‘Goedenavond,’ zei Lyra.
‘Hoe gaat het met mijn oude vriend, de rector van Jordan?’
‘Uitstekend, dank u wel.’
‘Ik neem aan dat ze het allemaal vervelend vonden dat je hen verliet.’
‘Ja, inderdaad.’
‘En, zorgt mevrouw Coulter ervoor dat je wat te doen hebt? Wat leert ze je?’
Omdat Lyra een opstandige bui had en zich niet helemaal op haar gemak voelde, beantwoordde ze deze neerbuigende vraag niet naar waarheid, of met een van haar gebruikelijke verzinsels. In plaats daarvan zei ze: ‘Ik leer alles over Rusakovdeeltjes en het Oblatiecomité.’
Ogenblikkelijk concentreerde hij zich op haar, ongeveer zoals je de lichtstraal van een anbarische lantaarn kon richten. Al zijn aandacht scheen in een felle bundel in haar richting.
‘Vertel me eens wat je ervan weet,’ zei hij.
‘Ze voeren experimenten uit in het Noorden,’ zei Lyra. Ze werd nu roekeloos. ‘Net als dr. Grumman.’
‘Ga door.’
‘Ze hebben een speciaal soort fotogram, waarmee je Stof zichtbaar kunt maken en als je een man ziet, dan stroomt er allemaal licht naar hem toe, maar bij een kind niet. Dat wil zeggen, niet zoveel.’
‘Heeft mevrouw Coulter je zo’n plaatje laten zien?’
Lyra aarzelde, want dit was geen liegen meer, maar iets anders, waar ze niet zo veel ervaring mee had.
‘Nee,’ zei ze na een korte pauze. ‘Ik heb het aan het Jordan-college gezien.’
‘Wie heeft jou dat laten zien?’
‘Hij heeft het eigenlijk niet aan míj laten zien,’ gaf Lyra toe. ‘Ik kwam toevallig voorbij en zag het toen. En mijn vriendje Roger is door het Oblatiecomité meegenomen. Maar...’
‘Wie heeft jou zo’n plaatje laten zien?’
‘Mijn oom Asriel.’
‘Wanneer?’
‘De afgelopen keer dat hij het Jordan-college bezocht.’
‘Zo, zo. En wat heb je nog meer geleerd? Hoorde ik het goed dat je over het Oblatiecomité sprak?’
‘Ja. Maar daar heeft hij me niets over verteld. Dat heb ik hier gehoord.’
Ze vond dat eigenlijk wel met de waarheid overeenkomen.
Hij keek haar met tot spleetjes toegeknepen ogen aan. Ze staarde zo onschuldig mogelijk terug. Ten slotte knikte hij.
‘Dan moet mevrouw Coulter hebben besloten dat je klaar bent om haar bij dat werk te assisteren. Interessant. Heb je er al aan deelgenomen?’
‘Nee,’ zei Lyra. Waar had hij het over? Pantalaimon was zo verstandig geweest zijn minst opvallende gedaante aan te nemen, die van een mot, zodat hij haar emoties niet kon verraden, en ze wist zeker dat ze zelf een onschuldig gezicht trok.
‘En heeft ze jou verteld wat er met de kinderen gebeurt?’
‘Nee, dat niet. Ik weet alleen dat het met Stof te maken heeft, en dat ze een soort offer zijn.’
Opnieuw dacht ze dat dit niet helemaal een leugen was. Ze had niet één keer beweerd dat mevrouw Coulter het haar zelf had verteld.
‘Het is een beetje overdreven om het een óffer te noemen. Wat er met hen gebeurt is voor hun eigen bestwil en wij zijn er allemaal bij gebaat. En uiteraard gaan ze vrijwillig met mevrouw Coulter mee. Daarom is zij van zo’n onschatbare waarde. Ze moeten zelf mee willen doen en welk kind zou haar kunnen weerstaan? En als ze jou ook inzet om ze te werven dan is dat een goede zaak. Het verheugt me zeer.’
Hij glimlachte haar toe zoals mevrouw Coulter dat had gedaan: alsof ze een geheimpje deelden. Ze glimlachte beleefd terug, waarna hij zich omdraaide en met iemand anders begon te spreken.
Zij en Pantalaimon bespeurden elkaars ontzetting. Ze wilde met hem alleen zijn om met hem te praten, ze wilde het appartement verlaten, ze wilde terug naar het Jordan-college en naar haar onooglijke slaapkamertje boven aan de Twaalfde Trap. Ze wilde Lord Asriel vinden...
En alsof deze laatste wens werd verhoord, viel plotseling zijn naam in een gesprek dat dichtbij haar werd gevoerd. Onder het voorwendsel dat ze een canapé van de schaal op tafel wilde pakken, ging ze dichter bij het groepje staan. Een man die was gekleed in het paars van een bisschop, zei:
‘... Nee, van Lord Asriel zullen we geruime tijd geen last meer hebben.’
‘Waar zei u dat hij wordt vastgehouden?’
‘In het fort van Svalbard, heb ik me laten vertellen. Bewaakt door panserbjørne, u weet wel, gepantserde beren. Fantastische beesten! Hij zal in nog geen duizend jaar ontsnappen. Ik denk werkelijk dat de weg vrij is, zo goed als vrij...’
‘De jongste experimenten hebben bevestigd wat ik altijd al heb vermoed, namelijk dat Stof regelrecht voortvloeit uit het principe van het kwade en dat...’
‘Hoor ik daar Zoroastrische ketterij?’
‘Wat vroeger ketterij was...’
‘En als we het principe van het kwade kunnen isoleren...’
‘In Svalbard, zei u?’
‘Gepantserde beren...’
‘Het Oblatiecomité...’
‘Die kinderen hebben niets te lijden, dat weet ik zeker...’
‘Lord Asriel zit gevangen...’
Lyra had genoeg gehoord. Ze draaide zich om en bewoog zich even onopvallend als de mot Pantalaimon. Ze ging naar haar slaapkamer en sloot de deur. Het gedruis van het feest klonk meteen gedempt.
‘Nou?’ fluisterde ze en hij werd weer een distelvink op haar schouder.
‘Lopen we weg?’ fluisterde hij terug.
‘Natuurlijk. Als we het nu doen terwijl al die mensen er zijn, duurt het misschien een tijdje voor ze het merkt.’
‘Maar híj zal het wel merken.’
Pantalaimon bedoelde de dæmon van mevrouw Coulter. Lyra werd misselijk van angst toen ze aan die lenige gouden gedaante dacht.
‘Deze keer vecht ik meteen terug,’ zei Pantalaimon dapper. ‘Ik kan mezelf veranderen en hij niet. Ik verander zo snel dat hij me niet meer vast kan houden. Je zult zien, deze keer win ik.’
Lyra knikte afwezig. Wat moest ze aantrekken? Hoe kon ze ongezien naar buiten komen?
‘Ga op de uitkijk staan,’ fluisterde ze. ‘Als de kust veilig is, gaan we er vandoor. Verander liever in een mot,’ voegde ze eraan toe. ‘Denk eraan, zodra niemand kijkt...’
Ze opende de deur op een kier en hij krabbelde naar buiten, als een donkere vlek tegen het roze schijnsel uit de gang.
In de tussentijd trok ze snel de warmste kleren aan die ze had en propte nog meer kleren in een van de draagtassen van steenkoolzijde die ze ’s middags in de modezaak had meegekregen. Mevrouw Coulter had haar altijd geld toegestopt, alsof het snoep was en hoewel Lyra het kwistig had uitgegeven, waren er nog enkele soevereinen over, die ze in de zak van haar donkere mantel van wolfspels stopte.
Op het laatst wikkelde ze de alethiometer in de zwarte fluwelen doek. Zou die onuitstaanbare aap hem gevonden hebben? Dat kon haast niet anders. Hij had het haar ongetwijfeld verteld. Ze had hem beter moeten verstoppen.
Op haar tenen liep ze naar de deur. Haar kamer bevond zich gelukkig in de gang naast de vestibule en de meeste gasten waren in de twee grote kamers verderop. De stemmen klonken nu luider, er werd gelachen, een toilet werd zachtjes doorgetrokken, glazen rinkelden. Toen sprak het ijle mottenstemmetje bij haar oor: ‘Nu! Snel!’
Ze glipte de deur van haar kamer uit naar de vestibule, en nog geen drie seconden later trok ze de voordeur van het appartement open. Het volgende ogenblik stond ze in de hal, sloot zachtjes de deur achter zich, en met Pantalaimon als een distelvink boven haar hoofd, rende ze naar de trap en vluchtte weg.