2

Onder heksen

De heks Serafina Pekkala, die Lyra en de andere kinderen uit het proefstation in Bolvangar had gered en met haar naar het eiland Svalbard was gevlogen, was buitengewoon bezorgd.

Tijdens de atmosferische storingen die volgden op Lord Asriels ontsnapping uit zijn ballingschap op Svalbard, waren haar medeheksen en zij ver van het eiland weggeblazen, vele kilometers de bevroren zee over. Sommigen hadden kans gezien bij de beschadigde ballon van Lee Scoresby, de aëronaut, te blijven, maar Serafina zelf was omhoog geworpen in de mistbanken die al snel kwamen aanrollen uit het gat dat door Lord Asriels experiment in de hemel was gescheurd.

Zodra ze haar vliegbewegingen weer onder controle had dacht ze aan Lyra; ze wist immers niets van het gevecht tussen de pseudoberenkoning en de echte, Iorek Byrnison, en ook niet wat er daarna met Lyra was gebeurd.

Dus ging ze, in gezelschap van haar dæmon Kaisa de grauwe gans, naar haar op zoek, vliegend op haar wolkdennentak door de bewolkte, goudgetinte lucht. Ze gingen terug naar Svalbard en nog iets zuidelijker, vlogen enkele uren onder een hemel waar vreemde lichten en schaduwen elkaar najoegen. Door de enerverende prikkeling van het licht op haar huid wist Serafina Pekkala dat het uit een andere wereld kwam.

Na een tijdje zei Kaisa: ‘Kijk! Een verdwaalde heksendæmon...’

Serafina Pekkala tuurde door de mistbanken en zag een visdiefje krijsend rondvliegen in de kloven van wazig licht. Ze zwenkten en vlogen naar hem toe. Toen hij ze zag aankomen, steeg hij geschrokken op, maar Serafina zond een vriendschappelijk signaal uit, en hij liet zich naast hen neervallen.

‘Van welke stam ben je?’ vroeg Serafina.

‘Taymyr,’ zei hij. ‘Mijn heks is gevangengenomen... Onze kameraden zijn verdreven! Ik ben verdwaald...’

‘Wie heeft je heks gevangengenomen?’

‘De vrouw met de aapdæmon, van Bolvangar... Help me! Help ons! Ik ben zo bang!’

‘Was je stam een bondgenoot van de kindersnijders?’

‘Ja, tot we erachter kwamen wat ze deden... Na het gevecht bij Bolvangar hebben ze ons weggejaagd, maar mijn heks is gevangengenomen... Ze houden haar vast op een schip... Wat moet ik doen? Ze roept me en ik kan haar niet vinden! O, help me alstublieft, help me!’

‘Stil,’ zei Kaisa de gansdæmon. ‘Luister daarbeneden.’

Ze zweefden aandachtig luisterend omlaag en algauw kon Serafina het gebonk van een gasmotor horen, dat gedempt klonk in de mist.

‘In zo’n mist kunnen ze een schip niet in de koers houden,’ zei Kaisa. ‘Wat zijn ze aan het doen?’

‘Dat is geen motor van een groot schip,’ zei Serafina Pekkala, en ze had het nog niet gezegd of er kwam een nieuw geluid uit een andere richting: een lage, rauwe, sidderende stoot, alsof een reusachtig zeeschepsel vanuit de diepte riep. Het gebrul hield een paar seconden aan en stopte toen abrupt.

‘De misthoorn van het schip,’ zei Serafina Pekkala.

Ze zwenkten laag over het water en zochten weer naar het geluid van de motor. Plotseling vonden ze het, want de mist bleek niet overal even dicht te zijn, en de heks schoot net op tijd omhoog en uit het zicht toen een grote sloep langzaam door de slierten vochtige lucht aan kwam ronken. Zij veroorzaakte een trage, olieachtige deining, alsof het water met tegenzin omhoogkwam.

Ze cirkelden erboven rond, de visdiefdæmon vlak bij hen als een kind dat aan de rokken van zijn moeder hangt, en keken hoe de stuurman de koers een beetje bijstelde toen de misthoorn weer brulde. De voorsteven voerde een licht, maar dat verlichtte alleen de mist, een paar meter voor de sloep.

‘Zei je dat er nog heksen zijn die deze mensen helpen?’ vroeg Serafina Pekkala aan de verdwaalde dæmon.

‘Ik geloof het wel... een paar overgelopen heksen uit Volgorsk... tenzij die ook zijn gevlucht,’ zei hij. ‘Wat gaat u doen? Gaat u mijn heks zoeken?’

‘Ja. Maar blijf jij voorlopig bij Kaisa.’

Terwijl de dæmonen boven haar uit het zicht bleven, vloog Serafina Pekkala omlaag naar de sloep en streek vlak achter de stuurman neer. Zijn zeemeeuwdæmon krijste, en de man draaide zich met een onderzoekende blik om.

‘Nou, dat werd tijd,’ zei hij. ‘Vlieg voor ons uit en loods ons naar bakboord.’

Ze steeg meteen weer op. Het had gewerkt: er waren nog heksen die hen hielpen en hij dacht dat zij daar een van was. Bakboord was links, wist ze nog, en het licht aan bakboord was rood. Ze vloog zoekend rond in de mist tot ze de wazige gloed opving, niet meer dan honderd meter weg. Ze stoof terug en bleef boven de sloep fladderen, terwijl ze aanwijzingen riep naar de stuurman. Deze minderde vaart en stuurde het vaartuig met een slakkengangetje naar de touwladder, die net boven de waterlijn hing. De stuurman riep naar boven en een matroos gooide een tros naar beneden, terwijl een andere snel de ladder af klom om die aan de sloep vast te maken.

Serafina Pekkala vloog omhoog naar de reling van het schip en trok zich terug in de schaduwen van de reddingsboten. Ze zag geen andere heksen, maar die waren waarschijnlijk in de lucht aan het patrouilleren. Kaisa zou wel weten wat hem te doen stond.

Beneden stapte een passagier uit de sloep en begon de ladder op te klimmen. De gedaante was in bont gehuld, met een capuchon op, anoniem. Maar toen zij op het dek aankwam, slingerde een gouden aapdæmon zich lenig op de reling, waar hij woest rond zat te kijken met zwarte ogen die boosaardigheid uitstraalden. Serafina hapte naar adem: de gedaante was mevrouw Coulter.

Een donker geklede man haastte zich het dek op om haar te begroeten en keek rond alsof hij nog iemand verwachtte.

‘Lord Boreal...’ begon hij.

Maar mevrouw Coulter onderbrak hem: ‘Hij is ergens anders heen. Zijn ze met martelen begonnen?’

‘Ja, mevrouw Coulter,’ was het antwoord, ‘maar...’

‘Ik had ze opgedragen om te wachten,’ zei ze vinnig. ‘Worden ze ongehoorzaam? Misschien zou er meer discipline moeten heersen op dit schip.’

Ze duwde haar capuchon naar achteren. In het gele licht zag Serafina Pekkala haar gezicht duidelijk: trots, hartstochtelijk, en in de ogen van de heks heel jong.

‘Waar zijn de andere heksen?’ wilde ze weten.

‘Allemaal weg, mevrouw,’ zei de man van het schip. ‘Naar hun geboorteland gevlucht.’

‘Maar een heks heeft de sloep hierheen geloodst,’ zei mevrouw Coulter. ‘Waar is die gebleven?’

Serafina trok zich nog verder in de schaduw terug; blijkbaar had de stuurman van de sloep niets gehoord over de laatste ontwikkelingen. De geestelijke keek verbaasd rond, maar mevrouw Coulter was te ongeduldig, en na een vluchtige blik over het dek en de lucht erboven schudde ze haar hoofd en liep met haar dæmon snel naar binnen door de open deur waaruit een gele lichtschijn naar buiten viel. De man volgde.

Serafina Pekkala keek rond om te zien waar ze eigenlijk was. Ze hield zich verborgen achter een ventilator op de smalle doorgang tussen de reling en de centrale bovenbouw van het schip. Op deze hoogte, en met de voorkant onder de brug en de schoorsteen, lag een kajuit met ramen, geen patrijspoorten, die uitzicht boden naar drie kanten. Daar waren de mensen naar binnen gegaan. Licht uit de ramen viel overvloedig op de vochtige reling en maakte de fokkenmast en een met zeildoek bedekt luik vaag zichtbaar. Alles was doornat en begon stijf te bevriezen. Op deze plek was Serafina onzichtbaar voor iedereen, maar als ze meer wilde zien moest ze haar schuilplaats verlaten.

Er zat niets anders op. Met haar wolkdennentak kon ze ontsnappen en met haar mes en haar boog kon ze vechten. Ze verstopte de tak achter de ventilator en sloop over het dek tot ze bij het eerste raam kwam. Het was helemaal beslagen, zodat ze er onmogelijk iets door kon zien, en Serafina hoorde ook geen stemmen. Ze trok zich weer terug in de schaduw.

Eén ding kon ze doen. Ze aarzelde, omdat het verschrikkelijk riskant was en haar totaal zou uitputten. Maar ze leek geen keus te hebben. Met een soort toverij kon ze ervoor zorgen dat niemand haar zag. Echte onzichtbaarheid was natuurlijk niet mogelijk: dit was geestelijke toverij, een soort verbeten vastgehouden bescheidenheid, die maakte dat degene die de betovering opriep gewoon niet werd opgemerkt. Als ze die bescheidenheid met de juiste graad van intensiteit vasthield, kon ze door een volle kamer heen lopen of een eenzame reiziger gezelschap houden zonder gezien te worden.

Ze ontspande nu haar geest en concentreerde zich volledig op haar houding: die moest zodanig veranderen dat ze totaal niet zou opvallen. Het duurde een paar minuten voor ze voelde dat het goed was. Eerst testte ze de betovering: ze kwam uit haar schuilplaats en ging een matroos in de weg staan die over het dek kwam aanlopen met een gereedschapskist. Hij ontweek haar zonder ook maar één blik op haar te werpen.

Ze was klaar. Ze ging naar de deur van de helder verlichte kajuit en deed die open, maar er was niemand. Ze liet de buitendeur op een kier staan om daar zo nodig door te kunnen vluchten, en zag aan de andere kant van de kajuit een deur die toegang gaf tot een trap die naar het binnenste van het schip voerde. Ze liep naar beneden en bevond zich in een smalle gang met wit geschilderde pijpen langs het plafond en deuren aan weerszijden. De gang werd verlicht door waterdichte anbarische lampen en strekte zich over de volle lengte van de romp uit.

Ze liep met gespitste oren zachtjes verder tot ze stemmen hoorde. Het klonk alsof er een soort beraad gaande was.

Ze deed de deur open en liep naar binnen.

Er zaten een stuk of twaalf mensen om een grote tafel. Een paar van hen keken even op, staarden haar afwezig aan en vergaten haar meteen. Ze stond stilletjes bij de deur te kijken. De vergadering werd geleid door een bejaarde man in kardinaalsgewaad en de anderen leken geestelijken van het een of andere kerkgenootschap te zijn, behalve mevrouw Coulter, die als enige vrouw aanwezig was. Mevrouw Coulter had haar bontjas over de rugleuning van haar stoel gegooid en haar wangen waren rood aangelopen vanwege de warmte binnen in het schip.

Serafina Pekkala keek aandachtig rond en zag nog iemand in de kamer: een man met een mager gezicht en een kikkerdæmon. Hij zat aan een aparte tafel, die beladen was met in leer gebonden boeken en losse stapels vergeeld papier. Eerst dacht ze dat hij een klerk of een secretaris was, maar toen zag ze wat hij aan het doen was: hij tuurde ingespannen naar een goudkleurig instrument dat op een groot horloge of een kompas leek, en om de minuut hield hij daarmee op om zijn bevindingen te noteren. Vervolgens sloeg hij dan een van de boeken open, liep ijverig de inhoud door, zocht een verwijzing op en noteerde die ook voor hij zich weer aan het instrument wijdde.

Serafina richtte haar aandacht weer op de discussie aan tafel omdat ze het woord heks hoorde vallen.

‘Ze weet iets over het kind,’ zei een van de geestelijken. ‘Ze heeft bekend dat ze iets weet. Alle heksen weten iets over haar.’

‘Ik vraag me af wat mevrouw Coulter weet,’ zei de kardinaal. ‘Is er misschien iets wat ze ons al eerder had moeten vertellen?’

‘U zult zich duidelijker moeten uitdrukken,’ zei mevrouw Coulter koel. ‘U vergeet dat ik een vrouw ben, Eminentie, en dus niet zo fijnbesnaard als een prins van de kerk. Welke waarheid had ik over het kind moeten weten?’

Er verscheen een veelbetekenende uitdrukking op het gezicht van de kardinaal, maar hij zei niets. Het bleef even stil en toen zei een andere geestelijke bijna verontschuldigend:

‘Er schijnt een voorspelling te bestaan. Die heeft te maken met het kind, begrijpt u, mevrouw Coulter. Alle voortekenen zijn in vervulling gegaan. Om te beginnen de omstandigheden waaronder ze geboren is. De zigeuzen weten ook iets over haar – ze spreken over haar in termen van heksenolie en moerasvuur, begrijpt u –, daarom is ze erin geslaagd de zigeuzenmannen naar Bolvangar te voeren. En dan is er nog haar verbijsterende wapenfeit: het verstoten van berenkoning Iofur Raknison. Dit is geen gewoon kind. Misschien kan broeder Pavel ons meer vertellen...’

Hij wierp een blik op de man met het magere gezicht die bezig was de alethiometer af te lezen. Deze knipperde met zijn ogen, wreef erin en keek toen naar mevrouw Coulter.

‘Het is u misschien bekend dat dit de enig overgebleven alethiometer is, afgezien van die welke in het bezit is van het kind,’ zei hij. ‘Alle andere zijn verzameld en vernietigd, op bevel van het Magisterium. Van dit instrument weet ik dat het kind haar alethiometer van de rector van het Jordan-college heeft gekregen, dat ze zelf heeft geleerd hem af te lezen, en dat ze daar geen naslagwerken bij nodig heeft. Als het mogelijk zou zijn om de alethiometer niet te geloven, zou ik dat doen, want voor mij is het gewoonweg onvoorstelbaar dat het instrument gebruikt kan worden zonder de boeken. Er zijn tientallen jaren diepgaande studie nodig om er iets van te gaan begrijpen. Zij begon hem al af te lezen toen ze hem nog maar een paar weken had en nu beheerst ze het gebruik bijna volkomen. Ik kan me geen menselijke geleerde voorstellen die haar evenaart.’

‘Waar is ze op dit moment, broeder Pavel?’ vroeg de kardinaal.

‘In de andere wereld,’ zei broeder Pavel. ‘De tijd begint te dringen.’

‘De heks weet het!’ zei een andere man, wiens muskusratdæmon onafgebroken op een potlood zat te kauwen. ‘Alles is in gereedheid. Alleen de getuigenis van de heks ontbreekt! Ik stel voor dat we haar weer folteren.’

‘Wat is dat voor een voorspelling?’ wilde mevrouw Coulter weten. Ze was steeds bozer geworden. ‘Hoe durven jullie die voor me geheim te houden?’

Het was duidelijk dat ze macht over hen had. De gouden aap keek woest de tafel rond en niemand durfde hem in het gezicht te kijken.

Alleen de kardinaal liet zich niet van zijn stuk brengen. Zijn dæmon, een papegaai, stak een poot op en krabde op haar kop.

‘De heks heeft laten doorschemeren dat er iets buitengewoons aan de hand is,’ zei de kardinaal. ‘Ik denk dat ik weet wat het betekent, maar ik durf het niet te geloven. Als het waar is, legt het de meest verschrikkelijke verantwoordelijkheid op onze schouders waarmee mannen en vrouwen ooit zijn geconfronteerd. Maar ik vraag u nog eens, mevrouw Coulter: wat weet u over het kind en haar vader?’

Mevrouw Coulter zag krijtwit van razernij.

‘Hoe durft u me te ondervragen?’ siste ze. ‘En hoe durft u voor me geheim te houden wat u van de heks hebt gehoord? En ten slotte: hoe durft u te veronderstellen dat ik iets voor u geheimhoud? Denkt u dat ik aan haar kant sta? Of misschien denkt u dat ik aan haar vaders kant sta? Misschien vindt u dat ik gefolterd moet worden, zoals de heks. Nou, we staan allemaal onder uw bevel, Eminentie. U hoeft maar met uw vingers te knippen om te zorgen dat ik verscheurd word. Maar al zou u in elk vezeltje vlees zoeken naar een antwoord, u zou het niet vinden, want ik weet niets over deze voorspelling, helemaal niets. En ik eis dat u me vertelt wat ú weet. Mijn kind, mijn eigen kind, in zonde verwekt en in schaamte geboren, maar niettemin mijn kind, en u houdt dingen voor me geheim, terwijl ik het volste recht heb ze te weten!’

‘Alstublieft,’ zei een andere geestelijke nerveus. ‘Alstublieft, mevrouw Coulter; de heks heeft nog niet gesproken; we zullen nog meer van haar te horen krijgen. Kardinaal Sturrock zegt zelf dat ze alleen iets heeft laten doorschemeren.’

‘En als de heks het niet onthult?’ zei mevrouw Coulter. ‘Wat dan? Dan gissen we zeker maar? Dan sidderen we, kruipen in onze schulp en gissen we maar wat?’

Broeder Pavel zei: ‘Nee, want dat is de vraag die ik aan de alethiometer ga stellen. We zullen het antwoord vinden, door middel van de heks of in de naslagwerken.’

‘En hoe lang gaat dat duren?’

Hij trok vermoeid zijn wenkbrauwen op en zei: ‘Een hele tijd. Het is een reusachtig ingewikkelde vraag.’

‘Maar de heks zou het ons meteen vertellen,’ zei mevrouw Coulter.

En ze stond op. De meeste mannen deden dat ook, alsof ze ontzag voor haar hadden. Alleen de kardinaal en broeder Pavel bleven zitten. Serafina Pekkala deed een stap achteruit, terwijl ze uit alle macht vast bleef houden aan haar onopvallendheid. De gouden aap tandenknarste en alle haren in zijn glanzende vacht stonden overeind.

Mevrouw Coulter zwaaide hem op haar schouder.

‘Laten we het haar dan maar eens gaan vragen,’ zei ze.

Ze draaide zich om en zeilde de gang in. De mannen volgden haar haastig, elkaar duwend en langs Serafina Pekkala dringend, die maar net op tijd uit de weg kon gaan staan, haar geest in hevige beroering. De kardinaal liep als laatste de kamer uit.

Serafina gunde zich een paar seconden om te kalmeren, omdat haar opwinding haar zichtbaar begon te maken. Toen liep ze achter de geestelijken aan de gang door en een kleinere kamer binnen, die leeg, wit en heet was en waar ze allemaal samendromden om een gruwelijke figuur in het midden: een heks met een door folterende pijn vertrokken asgrauw gezicht en verdraaide, gebroken benen, die stevig op een stalen stoel vastgebonden was.

Mevrouw Coulter stond over de heks gebogen. Serafina ging bij de deur staan, want ze wist dat ze niet lang ongezien kon blijven; dit was te moeilijk.

‘Vertel ons over het kind, heks,’ zei mevrouw Coulter.

‘Nee!’

‘Je zult lijden.’

‘Ik heb genoeg geleden.’

‘O nee, er komt nog meer. We hebben duizend jaar ervaring in deze kerk van ons. We kunnen je lijden eindeloos verlengen. Vertel ons over het kind,’ zei mevrouw Coulter, en ze greep een vinger van de heks om die te breken. Hij knapte meteen.

De heks schreeuwde het uit, en een seconde lang was Serafina Pekkala voor iedereen zichtbaar. Een paar geestelijken wierpen een verbaasde, angstige blik op haar, maar toen had ze zichzelf weer in de hand, en ze richtten hun aandacht weer op de foltering.

Mevrouw Coulter zei net: ‘Als je niet antwoordt, breek ik nog een vinger, en dan nog een. Wat weet je over het kind? Zeg op.’

‘Goed! Alstublieft, alstublieft, niet meer!’

‘Antwoord dan.’

Weer klonk er zo’n bloedstollend gekraak, en deze keer barstte de heks uit in een vloed van tranen. Serafina Pekkala kon zich nauwelijks inhouden. Toen kwamen deze woorden er met een gil uit:

‘Nee, nee! Ik zal het vertellen! Ik smeek u, niet meer! Het kind dat zou komen... De heksen wisten eerder dan u wie ze was... We hebben haar naam ontdekt...’

‘We kennen haar naam. Welke naam bedoel je?’

‘Haar werkelijke naam! De naam van haar lotsbestemming!’

‘Wat is die naam? Zeg op!’ zei mevrouw Coulter.

‘Nee... nee...’

‘En hoe? Hoe hebben jullie die naam ontdekt?’

‘Er bestond een toetsing... Als ze uit een heleboel twijgjes wolk-dennenboom een bepaald twijgje kon uitkiezen, zou ze het kind zijn dat zou komen, en het gebeurde in het huis van onze consul in Trollesund, toen het kind met de zigeuzenmannen kwam... Het kind met de beer...’

Haar stem begaf het.

Mevrouw Coulter liet een kreetje van ongeduld horen en toen volgde er een harde klap, en gekreun.

‘Maar wat was jullie voorspelling voor dit kind?’ ging mevrouw Coulter door, en haar stem klonk nu als een klok en schalde van hartstocht. ‘En wat is de naam die haar lotsbestemming duidelijk maakt?’

Serafina Pekkala kwam dichterbij, liep zelfs tussen de mannen door die zich om de heks verdrongen, en niemand voelde haar nabijheid. Ze moest een einde maken aan het lijden van deze heks, maar het kostte haar enorme inspanning om onopgemerkt te blijven. Ze trilde toen ze het mes uit haar gordel trok.

De heks zei snikkend: ‘Zij is degene die al eerder is gekomen, en sindsdien hebben jullie haar gehaat en gevreesd! Welnu, ze is nu weer gekomen, en het is jullie niet gelukt haar te vinden... Ze was op Svalbard... ze was daar met Lord Asriel, en jullie zijn haar kwijtgeraakt. Ze is jullie ontvlucht en ze zal...’

Maar voor ze kon uitspreken, kwam er iets tussen.

Door de deuropening vloog een visdiefje gek van angst naar binnen. Hij klapte schokkerig met zijn vleugels terwijl hij tegen de grond smakte, met moeite overeind kwam en naar de borst van de gemartelde heks stoof. Hij drukte zich liefkozend, tsjirpend, huilend tegen haar aan, en de heks riep gekweld: ‘Yambe-Akka! Kom bij me, kom bij me!’

Alleen Serafina Pekkala begreep het. Yambe-Akka was de godin die zich over een heks ontfermde als die op het punt stond te sterven.

En Serafina stond klaar. Ze werd meteen zichtbaar en liep opgewekt glimlachend naar de heks toe, want Yambe-Akka was vrolijk en luchthartig en haar bezoeken waren vreugdevolle geschenken. De heks zag haar en hief haar betraande gezicht naar haar op, en Serafina boog zich voorover, drukte een kus op haar voorhoofd en stak haar mes voorzichtig in het hart van de heks. De visdiefdæmon keek op met doffe ogen en verdween.

En nu moest Serafina Pekkala zich een weg naar buiten vechten.

De mannen waren nog verbijsterd, ze konden het niet geloven, maar mevrouw Coulter kwam bijna onmiddellijk tot bezinning.

‘Houd haar tegen! Laat haar niet ontsnappen!’ riep ze, maar Serafina was al bij de deur, met een pijl in haar boog. In minder dan een seconde had ze de boog omhoog gezwaaid en de pijl afgeschoten, en de kardinaal hapte naar adem en viel stuiptrekkend op de grond.

De deur uit, de gang door naar de trap, omdraaien, boog spannen, pijl loslaten. Een tweede man viel en een luide, dreunende bel vulde het schip al met zijn alarmsignaal.

De trap op en naar buiten. Twee matrozen versperden haar de weg en ze zei: ‘Daarbeneden! De gevangene is ontsnapt! Ga hulp halen!’

Dat was genoeg om ze in verwarring te brengen, en ze stonden er besluiteloos bij. Daardoor had ze tijd om langs hen te glippen en haar wolk-den te grijpen die nog achter de ventilator verborgen stond.

‘Schiet haar neer!’ klonk mevrouw Coulters schreeuwende stem achter haar. Meteen werd er uit drie geweren gevuurd en de kogels schampten langs metaal en verdwenen fluitend in de mist, terwijl Serafina op de tak sprong en die omhoog drong als een van haar pijlen. Een paar seconden later was ze in de lucht, in de dikke mist, veilig, en toen gleed een grote ganzengedaante uit de grauwe slierten en vloog met haar mee.

‘Waar naartoe?’ vroeg hij.

‘Weg, Kaisa, weg,’ zei ze. ‘Ik wil de stank van die mensen in mijn neus kwijtraken.’

In werkelijkheid wist ze niet waar ze heen moest of wat ze nu moest ondernemen. Maar één ding wist ze zeker: er zat een pijl in haar koker die zijn weg naar mevrouw Coulters keel zou vinden.

Ze vlogen in zuidelijke richting, weg van die verontrustende anderewereldglans in de mist, en intussen begon zich in Serafina’s geest een duidelijke vraag te vormen. Wat was Lord Asriel aan het doen?

Want alle gebeurtenissen die de wereld op zijn kop hadden gezet, kwamen voort uit zijn geheimzinnige activiteiten.

De moeilijkheid was dat haar kennis gewoonlijk op natuurlijke bronnen berustte. Ze kon elk dier opsporen, elke vis vangen, de zeldzaamste bessen vinden. Ze kon de ingewanden van de boommarter duiden, de wijsheid in de schubben van een baars ontcijferen, de waarschuwingen in het krokusstuifmeel verklaren. Maar dat waren kinderen van de natuur en die vertelden haar natuurlijke waarheden.

Voor kennis omtrent Lord Asriel moest ze ergens anders heen. Dr. Lanselius, hun consul, onderhield in de havenstad Trollesund zijn contact met de wereld van mannen en vrouwen, en Serafina Pekkala spoedde zich door de mist daarheen om te zien wat hij haar kon vertellen. Voor ze naar zijn huis ging cirkelde ze boven de haven, waar slierten en strengen mist als geesten op het ijskoude water dreven, en ze zag hoe een groot schip met een Afrikaanse registratie werd binnengeloodst. Buiten de haven lagen verschillende andere schepen voor anker. Ze had er nog nooit zo veel gezien.

Toen de korte dag in schemering overging, vloog ze omlaag en landde in de achtertuin van het huis van de consul. Ze tikte op het raam en dr. Lanselius deed zelf de deur open, een vinger op zijn lippen.

‘Serafina Pekkala, gegroet,’ zei hij. ‘Kom gauw binnen, wees welkom. Maar u kunt beter niet lang blijven.’ Nadat hij een blik door de gordijnen van een raam aan de straatkant had geworpen, bood hij haar een stoel bij de haard aan en vroeg: ‘Een glaasje wijn?’

Ze nipte van de goudkleurige tokayer en vertelde hem wat ze op het schip gezien en gehoord had.

‘Denkt u dat ze begrepen wat ze over het kind zei?’ vroeg hij.

‘Niet helemaal, denk ik. Maar ze weten dat ze belangrijk is. En wat die vrouw betreft: ik ben bang voor haar, dr. Lanselius. Ik denk dat ik haar zal doden, maar toch ben ik bang voor haar.’

‘Ja,’ zei hij. ‘Ik ook.’

En Serafina was een en al oor toen hij haar vertelde over de geruchten die als een lopend vuurtje door de stad waren gegaan. Uit de mist van geruchten begonnen een paar feiten duidelijk naar voren te komen.

‘Ze zeggen dat het Magisterium het grootste leger bijeenbrengt dat iemand ooit heeft gezien, en dat het een verkenningsleger is. En er gaan onaangename geruchten over sommige soldaten, Serafina Pekkala. Ik heb gehoord over Bolvangar en wat ze daar deden: de dæmonen van kinderen wegsnijden, het boosaardigste werk waarvan ik ooit heb gehoord. Nou, er schijnt een regiment krijgers te zijn dat op dezelfde manier is behandeld. Kent u het woord zombi? Ze kennen geen vrees omdat ze geestloos zijn. Er zijn er nu een paar in deze stad. De autoriteiten houden hen verborgen, maar het komt toch uit, en de bewoners zijn doodsbang voor ze.’

‘Hoe is het met de andere heksenstammen?’ vroeg Serafina Pekkala. ‘Hebt u daar iets over gehoord?’

‘De meeste zijn teruggegaan naar hun geboorteland. Alle heksen wachten met angst in het hart af wat er gaat gebeuren, Serafina Pekkala.’

‘En wat weet u over de kerk?’

‘Ze verkeren in de grootste verwarring. Ze weten namelijk niet wat Lord Asriel van plan is.’

‘Dat weet ik ook niet,’ zei ze, ‘en ik kan me er geen voorstelling van maken. Wat denkt ú dat hij van plan is, dr. Lanselius?’

Hij wreef met zijn duim zacht over de kop van zijn slangdæmon.

‘Hij is een geleerde,’ zei hij na een ogenblik, ‘maar wetenschap is niet zijn grootste hartstocht. Staatsbeleid ook niet. Ik heb hem een keer ontmoet en ik vond dat hij een vurige, krachtige aard had, maar niet de aard van een despoot. Ik denk niet dat hij wil heersen... Ik weet het niet, Serafina Pekkala. Ik neem aan dat zijn bediende het u misschien kan vertellen. Hij heet Thorold en hij is met Lord Asriel in het huis op Svalbard gevangengehouden. Het is misschien de moeite waard om hem daar op te zoeken om te zien of hij iets weet; maar het is natuurlijk mogelijk dat hij met zijn meester naar de andere wereld is gegaan.’

‘Dank u. Dat is een goed idee... Dat doe ik. En ik ga meteen.’

Ze nam afscheid van de consul en vloog omhoog door de vallende duisternis om zich in de wolken bij Kaisa te voegen.

Serafina’s reis naar het noorden werd bemoeilijkt door de verwarring die in de wereld om haar heen heerste. Alle arctische volken, en ook de dieren waren in paniek geraakt, niet alleen door de mist en de magnetische wisselingen, maar ook door krakend ijs en trillingen in de grond die ongewoon waren voor de tijd van het jaar. Het was alsof de aarde zelf, de permafrost, langzaam wakker werd uit een lange droom waarin hij bevroren was.

Griezelig felle lichtbundels schoten plotseling omlaag door scheuren in torens van mist en verdwenen even snel weer. Kudden muskus-ossen voelden plots een aandrang om naar het zuiden te galopperen en zwenkten dan onmiddellijk weer af naar het westen of noorden. Dichte vluchten ganzen vielen uiteen in een gakkende chaos omdat de magnetische velden waar ze langs vlogen, schommelden en alle kanten uit knetterden. Te midden van deze beroering vloog Serafina Pekkala op haar wolkdennentak naar het noorden, naar het huis op het voorgebergte in de woestenij van Svalbard.

Toen ze daar aankwam, deed Thorold, de bediende van Lord Asriel, net pogingen zich een troep klifgeesten van het lijf te houden.

Ze zag beweging voor ze dichtbij genoeg was om te zien wat er gebeurde. Een werveling van oprukkende leerachtige vleugels, en een kwaadaardig yauk-yauk-yauk dat over de besneeuwde binnenplaats schalde. En een eenzame in bont gehulde figuur die met een geweer op ze schoot, terwijl een broodmagere honddæmon naast hem gromde en uitvallen deed als een van de smerige wezens laag genoeg vloog.

Ze kende de man niet, maar een klifgeest was altijd een vijand. Ze cirkelde boven de geesten rond en liet een dozijn pijlen los op de menigte. Krijsend en brabbelend vloog de bende – te losjes georganiseerd om een peloton genoemd te kunnen worden – door elkaar, zag de nieuwe tegenstander en ging holderdebolder op de vlucht. Een minuut later was er geen geest meer in de lucht te bekennen, en hun onthutste yauk-yauk-yauk weerkaatste in de verte tegen de bergen tot het wegstierf.

Serafina vloog omlaag naar de binnenplaats en streek neer op de vertrapte, met bloed bespatte sneeuw. De man duwde zijn capuchon naar achteren, terwijl hij zijn geweer in de aanslag hield, want een heks kon een vijand zijn. Hij was een man op leeftijd, met grijs haar, een lang gezicht en een vaste oogopslag.

‘Ik ben een vriendin van Lyra,’ zei ze. ‘Ik hoop dat we kunnen praten. Kijk: ik leg mijn boog neer.’

‘Waar is het kind?’ vroeg hij.

‘In een andere wereld. Ik maak me zorgen over haar veiligheid. En ik moet weten wat Lord Asriel uitvoert.’

Hij liet het geweer zakken en zei: ‘Kom binnen. Kijk: ik leg mijn geweer neer.’

Toen deze beleefdheden waren uitgewisseld, gingen ze naar binnen. Kaisa zweefde boven door de lucht en hield de wacht, terwijl Thorold koffie zette en Serafina hem vertelde wat ze met Lyra te maken had.

‘Ze is altijd een eigenzinnig kind geweest,’ zei hij toen ze aan de eikenhouten tafel zaten in de schijn van een naftalamp. ‘Ik zag haar eens in het jaar, als mijn meester zijn college bezocht. Begrijp me goed: ik mocht haar graag, je kon gewoon niet anders. Maar wat haar plaats in het grote geheel was, dat weet ik niet.’

‘Wat was Lord Asriel van plan?’

‘U denkt toch niet dat hij me dat vertelde, Serafina Pekkala? Ik ben zijn bediende, meer niet. Ik verzorg zijn kleren, kook zijn eten en houd zijn huis schoon. In de jaren dat ik mijn meester heb gediend ben ik wel een paar dingen te weten gekomen, maar alleen omdat ik die toevallig opving. Hij zou mij net zomin in vertrouwen nemen als zijn scheerkwast.’

‘Vertel me dan wat u toevallig hebt opgevangen,’ drong ze aan.

Thorold was een man op jaren, maar hij was gezond en krachtig en voelde zich gevleid door de aandacht van deze mooie, jonge heks, zoals iedere man zich gevleid zou voelen. Maar daarnaast was hij slim en hij begreep wel dat haar aandacht in wezen niet op hem was gericht, maar op wat hij wist. En omdat hij eerlijk was rekte hij zijn verhaal niet langer dan nodig was.

‘Ik kan u niet precies vertellen wat hij aan het doen is,’ zei hij, ‘want alle filosofische details gaan boven mijn pet. Maar ik kan u wel zeggen waardoor mijn meester gedreven wordt, hoewel hij niet weet dat ik het weet. Het is me door tientallen kleinigheden duidelijk geworden. Heb ik het bij het rechte eind als ik zeg dat het heksenvolk andere goden heeft dan wij?’

‘Ja, dat is waar.’

‘Maar weet u iets over onze God? De God van de kerk, degene die ze de Autoriteit noemen?’

‘Ja.’

‘Nou, Lord Asriel heeft zich nooit zo op z’n gemak gevoeld bij de leerstellingen van de kerk, om het maar zo te zeggen. Ik heb vaak een uitdrukking van afschuw over zijn gezicht zien glijden als ze over de sacramenten, boetedoening, verlossing en dat soort dingen praatten. Bij ons is het een doodzonde om je tegen de kerk te verzetten, Serafina Pekkala, maar Lord Asriel koestert al opstandige gevoelens zo lang ik hem dien, dat is iets wat ik zeker weet.’

‘Een opstand tegen de kerk?’

‘Gedeeltelijk, ja. Er is een tijd geweest dat hij overwoog de strijd aan te binden, maar daar heeft hij van afgezien.’

‘Waarom? Was de kerk te sterk?’

‘Nee,’ zei de oude bediende, ‘daar zou mijn meester zich niet door laten afschrikken. Het mag u vreemd in de oren klinken, Serafina Pekkala, maar ik ken de man beter dan een echtgenote hem ooit zou kennen, beter dan een moeder. Hij is bijna veertig jaar mijn meester geweest en al die tijd heb ik hem kunnen observeren. Zijn verheven gedachten kan ik net zomin volgen als ik kan vliegen, maar ik zie waar hij op afstevent, al kan ik hem niet bijhouden. Nee, ik ben ervan overtuigd dat hij heeft afgezien van een opstand tegen de kerk, niet omdat de kerk te sterk was, maar omdat die te zwak was om de moeite van het vechten waard te zijn.’

‘En... wat is hij dan wel aan het doen?’

‘Ik denk dat hij een verhevener strijd voert. Ik denk dat hij een opstand tegen de opperste macht in de zin heeft. Hij is op zoek gegaan naar de verblijfplaats van de Autoriteit Zelf, en hij gaat Hem vernietigen. Dat denk ik. Het kost me moeite het uit te spreken, mevrouw. Ik durf er nauwelijks over te denken. Maar dat is het enige wat zijn optreden voor mij begrijpelijk maakt.’

Serafina bleef even zwijgend zitten om tot zich door te laten dringen wat Thorold had gezegd.

Voor ze iets kon zeggen, ging hij door:

‘Natuurlijk zou iedereen die zoiets geweldigs onderneemt het doelwit van de woede van de kerk zijn. Dat spreekt vanzelf. Ze zouden zeggen dat het de grootst mogelijke godslastering was. Ze zouden hem in een oogwenk voor de Consistoriale Raad van Discipline slepen en ter dood laten veroordelen. Ik heb er nog nooit over gepraat en ik zal het ook nooit meer doen. Ik zou het niet hardop tegen u durven zeggen als u niet een heks was en buiten de heerschappij van de kerk stond. Maar dat is de enige conclusie die ik kan trekken. Hij gaat de Autoriteit zoeken en Hem vermoorden.’

‘Is dat mogelijk?’ vroeg Serafina.

‘Het leven van Lord Asriel is altijd vol onmogelijke dingen geweest. Ik zou niet graag zeggen dat er iets is wat hij niet kan. Maar oppervlakkig gezien is hij hartstikke gek, Serafina Pekkala. Als engelen het niet voor elkaar hebben kunnen krijgen, hoe haalt een mens het dan in zijn hoofd erover te denken?’

‘Engelen? Wat zijn engelen?’

‘Schepselen met een zuivere geest, zegt de kerk. De kerk leert dat een paar engelen in opstand zijn gekomen vóór de wereld was geschapen, en dat ze de hemel uit gegooid zijn en in de hel geworpen. Ze faalden, begrijpt u, daar gaat het om. Ze kregen het niet voor elkaar. En zij hadden de macht van engelen. Lord Asriel is maar een mens, met menselijke kracht, niet meer dan dat. Maar zijn eerzucht kent geen grenzen. Hij durft te doen wat andere mensen niet eens durven te denken. Bedenk eens wat hij al heeft gedaan: hij heeft de hemel opengescheurd, hij heeft een weg gebaand naar een andere wereld. Wie heeft ooit zoiets gedaan? Wie zou het kunnen verzinnen? Dus met een deel van me, Serafina Pekkala, zeg ik: hij is gek, slecht, gestoord. Maar met een ander deel denk ik: hij is Lord Asriel, hij is anders dan andere mensen. Misschien... Als het ooit mogelijk zou zijn, zou hij het doen, en niemand anders.’

‘En wat gaat u doen, Thorold?’

‘Ik blijf hier wachten. Ik zal op dit huis passen tot hij terugkomt en zegt dat ik iets anders moet doen, of tot ik dood ben. En nu kan ik u hetzelfde vragen, mevrouw.’

‘Ik ga ervoor zorgen dat het kind veilig is,’ zei ze. ‘Misschien voert mijn weg nog eens hierlangs, Thorold. Ik vind het een prettig idee dat u er dan nog zult zijn.’

‘Ik ga hier geen stap vandaan,’ zei hij.

Thorold bood haar iets te eten aan, maar ze bedankte en nam afscheid.

Een minuut later voegde ze zich weer bij haar gansdæmon, en de dæmon hield zijn snavel toen ze hoog boven de mistige bergen vlogen en zwenkten. Serafina was uitermate bezorgd en dat hoefde ze niet uit te leggen: elk sliertje mos, elke ijskoude plas, elke mug in haar geboorteland doortrilde haar zenuwen en riep haar terug. Ze voelde angst om hen, maar ook angst voor zichzelf, want ze moest veranderen. Ze deed onderzoek naar menselijke zaken, dit was een menselijke kwestie. De god van Lord Asriel was de hare niet. Was ze mens aan het worden? Was ze haar heksenaard aan het verliezen?

Als dat zo was, kon ze het niet alleen aan.

‘Naar huis nu,’ zei ze. ‘We moeten met onze zusters praten, Kaisa. Deze gebeurtenissen zijn te groot voor ons alleen.’

En ze spoedden zich door de kolkende mistbanken naar het Enarameer, naar huis.

In de beboste grotten bij het meer troffen ze hun stamgenoten aan, en Lee Scoresby was er ook. De aëronaut had na de catastrofe op Svalbard zijn ballon met moeite in de lucht gehouden, en de heksen hadden hem naar hun geboorteland geloodst, waar hij was begonnen met de reparatie van zijn mand en de gasballon.

‘Mevrouw, wat ben ik blij u te zien,’ zei hij. ‘Hebt u iets over het meisje gehoord?’

‘Niets, meneer Scoresby. Wilt u vanavond aan ons beraad deelnemen en ons helpen bij de discussie over maatregelen?’

De Texaan knipperde met zijn ogen van verbazing, want er had nog nooit een man deelgenomen aan een heksenberaad.

‘Het zou me een grote eer zijn,’ zei hij. ‘Misschien heb ik wel een paar suggesties.’

Die hele dag door kwamen de heksen aanvliegen als zwarte sneeuwvlokken op de vleugels van een storm. Ze vulden de hemel met het snelle gefladder van hun zijden gewaden en het suizen van lucht door de naalden van hun wolkdennentakken. Mannen die in de druipende wouden op jacht waren of visten tussen smeltende ijsschotsen, hoorden het hemelsbrede gefluister door de mist heen, en als de mist even optrok, keken ze naar boven en zagen de heksen vliegen, als stukjes duisternis die op een verborgen tij dobberen.

Tegen de avond waren de pijnbomen rond het meer van onderen verlicht door honderd vuren, en het allergrootste vuur was aangelegd voor de vergadergrot. Daar kwamen de heksen na het eten bij elkaar. Serafina Pekkala zat in het midden, met de kroon van kleine vuurrode bloemen op haar blonde haar. Links van haar zat Lee Scoresby en rechts van haar een gast: de koningin van de Letlandse heksen, die Ruta Skadi heette.

Ze was pas een uur geleden aangekomen, en Serafina was verrast. Ze had mevrouw Coulter mooi gevonden, voor korte tijd, maar Ruta Skadi had de schoonheid van mevrouw Coulter met een extra dimensie van het geheimzinnige, het bovennatuurlijke. Ze had omgang gehad met geesten, en dat zag je. Ze was levendig en hartstochtelijk en had grote zwarte ogen. Het gerucht ging dat Lord Asriel zelf haar minnaar was geweest. Ze droeg zware, gouden oorringen en een kroon met slagtanden van sneeuwtijgers op haar zwarte krulhaar. Serafina’s dæmon Kaisa had van Ruta Skadi’s dæmon gehoord dat ze de tijgers zelf had geschoten om de Tataarse stam, die de dieren vereerde, te straffen, want de stamleden hadden haar geen eer betoond toen ze hun gebied bezocht. Beroofd van hun tijgergoden vervielen de stamleden tot angst en depressie. Ze smeekten haar hun toe te staan haar te vereren in plaats van de tijgers, maar ze werden minachtend afgewezen. Wat zou ze aan hun verering hebben? vroeg ze. De tijgers waren er ook niets mee opgeschoten. Zo was Ruta Skadi: beeldschoon, trots en meedogenloos.

Serafina begreep niet helemaal waarom ze was gekomen, maar ze verwelkomde haar en de etiquette eiste dat ze aan Serafina’s rechterhand zat. Toen ze allemaal bijeen waren, nam Serafina het woord.

‘Zusters! U weet waarom we bijeen zijn gekomen: we moeten besluiten hoe we zullen reageren op de jongste gebeurtenissen. Het universum is opengebroken en Lord Asriel heeft de weg geopend van deze wereld naar een andere. Moeten we ons ermee bemoeien of moeten we ons eigen leven blijven leiden, zoals we tot nu toe hebben gedaan? Dan is er de kwestie van het kind Lyra Belacqua, nu Lyra Zilvertong genoemd door koning Iorek Byrnison. Ze heeft in het huis van dr. Lanselius het goede wolkdennentwijgje gekozen: ze is het kind dat we altijd verwacht hebben, en nu is ze verdwenen. We hebben twee gasten die ons deelgenoot van hun gedachten zullen maken. Eerst spreekt koningin Ruta Skadi.’

Ruta Skadi ging staan. Haar blanke armen glansden in het vuur van de vlammen, haar ogen schitterden zo fel dat zelfs de heks die het verst weg zat de wisselende uitdrukkingen op haar levendige gezicht kon zien.

‘Zusters,’ begon ze, ‘laat me u vertellen wat er aan het gebeuren is, en tegen wie we moeten vechten. Want er komt oorlog. Ik weet niet wie zich bij ons zal aansluiten, maar ik weet tegen wie we moeten vechten. Het is het Magisterium, de kerk. Gedurende haar hele bestaan – en dat is naar onze maatstaven niet lang, maar volgens menselijke maatstaven bijzonder lang – heeft zij geprobeerd elke natuurlijke neiging te onderdrukken en te beheersen. En als zij ze niet kan beheersen, snijdt zij ze eruit. Sommigen onder u hebben gezien wat ze in Bolvangar hebben gedaan. En dat was verschrikkelijk, maar het is niet de enige plaats waar gruwelen gebeuren. Zusters, u kent alleen het noorden: ik heb in de zuidelijke landen gereisd. Geloof me, er zijn daar kerken die ook in hun kinderen snijden, zoals de mensen in Bolvangar... Niet op dezelfde manier, maar net zo verschrikkelijk: ze snijden de geslachtsorganen, echt waar, van jongens en meisjes eruit... Ze besnijden hen met messen zodat ze niets zullen voelen. Dat doet de kerk, en iedere kerk is hetzelfde: beheers, verwoest, vernietig elk goed gevoel. Dus als er oorlog komt, en de kerk staat aan één kant, dan moeten wij aan de andere kant staan, met welke vreemde bondgenoten we ook te maken krijgen.

Ik stel voor dat onze stammen zich verenigen en naar het noorden gaan om die nieuwe wereld te verkennen en te zien wat we daar kunnen ontdekken. Als het kind in onze wereld niet te vinden is, komt dat doordat het Lord Asriel al gevolgd is. En Lord Asriel is de sleutel tot deze kwestie. Hij is eens mijn minnaar geweest en ik wil me van ganser harte bij hem aansluiten, want hij haat de kerk en alles wat zij doet. Meer heb ik niet te zeggen.’

Ruta Skadi sprak op gedreven toon, en Serafina had bewondering voor haar kracht en schoonheid. Toen de Letlandse koningin weer zat, wendde Serafina zich tot Lee Scoresby.

‘Meneer Scoresby is een vriend van het kind en dus een vriend van ons,’ zei ze. ‘Wilt u ons vertellen hoe u over deze kwestie denkt?’

De Texaan kwam overeind, zo dun als een plank en heel hoffelijk. Hij zag eruit alsof hij zich het vreemde van de situatie niet bewust was, maar dat was wel zo. Zijn haasdæmon Hester hurkte naast hem, haar oren plat langs haar rug, haar goudkleurige ogen half gesloten.

‘Mevrouw,’ zei hij, ‘allereerst wil ik u bedanken voor de vriendelijkheid die u mij hebt betoond en de hulp die u een aëronaut, gehavend door winden uit een andere wereld, hebt verschaft. Ik zal uw geduld niet lang op de proef stellen.

Toen ik met de zigeuzen naar Bolvangar in het noorden trok, heeft het kind Lyra me verteld over een voorval in het college waar ze woonde, toen in Oxford. Lord Asriel had de andere geleerden het afgehouwen hoofd laten zien van een man die Stanislaus Grumman heette. Daardoor werden ze zogezegd overgehaald hem wat geld te geven om naar het noorden te gaan en uit te vinden wat er was gebeurd.

Het kind was zo zeker van wat ze had gezien dat ik haar niet te veel wilde vragen. Maar door haar verhaal kwam er bij mij een soort herinnering boven, alleen kon ik er niet helemaal de vinger op leggen. Ik wist iets over die dr. Grumman. En pas op de vlucht van Svalbard naar hier herinnerde ik me wat het was. Ik had het gehoord van een oude jager uit Tungusk. Het schijnt dat Grumman de verblijfplaats kende van een voorwerp dat degene die het in bezit heeft, beschermt. Ik wil niets afdoen aan de toverkrachten waarover u als heksen kunt beschikken, maar de macht van dit ding, wat het ook is, overtreft alles wat ik op dit gebied ooit heb gehoord.

En nu dacht ik: als ik vanwege mijn bezorgdheid over dat kind mijn pensionering in Texas eens uitstelde en op zoek ging naar dr. Grumman. Ik geloof namelijk niet dat hij dood is. Ik denk dat Lord Asriel die geleerden voor de gek heeft gehouden.

Dus ga ik naar Nova Zembla, waar ik het laatste levensteken van hem heb opgevangen, en ga hem zoeken. Ik kan niet in de toekomst kijken, maar het heden zie ik duidelijk genoeg. En ik sta aan uw kant in deze oorlog, als ik u met mijn kogels kan helpen. Maar dat is de taak die ik op me neem, mevrouw,’ besloot hij, zich weer tot Serafina Pekkala wendend: ‘Ik ga Stanislaus Grumman opsporen en uitvinden wat hij weet, en als ik dat voorwerp kan vinden, breng ik het naar Lyra.’

Serafina vroeg: ‘Bent u getrouwd geweest, meneer Scoresby? Hebt u kinderen?’

‘Nee, mevrouw, ik heb geen kind, hoewel ik graag vader was geweest. Maar ik begrijp wat u met uw vraag bedoelt en u hebt gelijk: dat meisje heeft pech gehad met haar echte ouders, en misschien kan ik het goedmaken. Iemand moet dat doen en ik doe het graag.’

‘Dank u, meneer Scoresby,’ zei ze.

Ze haalde haar kroon van haar hoofd en plukte er een van de vuurrode bloemetjes uit, die tijdens het dragen zo fris waren gebleven alsof ze net geplukt waren.

‘Neem dit mee,’ zei ze, ‘en als u mijn hulp nodig hebt, neem het dan in uw hand en roep me. Ik zal u horen, waar u ook bent.’

‘Nou, wel bedankt, mevrouw,’ zei hij verrast. Hij nam de kleine bloem aan en stopte hem voorzichtig in zijn borstzak.

‘En we zullen een wind oproepen om uw reis naar Nova Zembla gemakkelijker te maken,’ zei ze tegen hem. ‘Wel, zusters, wie mag ik het woord geven?’

Het echte beraad begon. De heksen waren tot op zekere hoogte democratisch: iedere heks, zelfs de jongste, had het recht om iets te zeggen, maar alleen hun koningin had de macht om een beslissing te nemen. De vergadering duurde de hele nacht. Veel heksen pleitten vurig voor een onmiddellijke openlijke oorlog, andere drongen aan op terughoudendheid. Een paar – en dat waren de verstandigsten – stelden voor om alle andere heksenstammen te benaderen en ze dringend te vragen zich voor het eerst te verenigen.

Ruta Skadi was het daarmee eens en Serafina stuurde meteen boodschappers op weg. En wat betreft onmiddellijke actie: Serafina koos twintig van haar beste vechters uit en gaf ze opdracht zich klaar te maken om met haar naar het noorden te vliegen, naar de nieuwe wereld die Lord Asriel toegankelijk had gemaakt, en Lyra te gaan zoeken.

‘En u, koningin Ruta Skadi?’ vroeg Serafina ten slotte. ‘Wat zijn uw plannen?’

‘Ik zal op zoek gaan naar Lord Asriel om uit zijn eigen mond te horen wat hij aan het doen is. En het lijkt erop dat hij ook naar het noorden is gegaan. Mag ik het eerste deel van de reis met u mee, zuster?’

‘Dat mag u, graag zelfs,’ zei Serafina, die blij was met haar gezelschap.

Aldus werd besloten.

Maar kort nadat de vergadering was afgelopen, kwam er een bejaarde heks naar Serafina Pekkala toe en zei: ‘U kunt beter even horen wat Juta Kamainen te zeggen heeft, koningin. Ze is vrij onhandelbaar, maar het is misschien belangrijk.’

De jonge heks Juta Kamainen – jong naar heksenmaatstaven tenminste: ze was pas een goede honderd jaar oud – was koppig en verlegen en haar roodborstdæmon was nerveus: hij vloog van haar schouder naar haar hand en cirkelde hoog boven haar rond voor hij weer even op haar schouder neerstreek. De heks had dikke, blozende wangen en een levendige, vurige aard. Serafina kende haar niet zo goed.

‘Koningin,’ zei de jonge heks, die onder Serafina’s doordringende blik niet kon blijven zwijgen, ‘ik ken Stanislaus Grumman. Vroeger hield ik van hem. Maar nu haat ik hem zo hevig dat ik hem zal doden als ik hem zie. Ik was niet van plan iets te zeggen, maar mijn zuster zei dat ik het aan u moest vertellen.’

Ze wierp een blik vol haat op de bejaarde heks, en deze keek haar medelijdend aan: ze wist alles van de liefde.

‘Nou,’ zei Serafina, ‘als hij nog leeft, moet hij blijven leven tot meneer Scoresby hem vindt. Je kunt maar beter met ons meegaan naar de nieuwe wereld, dan lopen we tenminste geen gevaar dat jíj hem voor die tijd doodt. Vergeet hem, Juta Kamainen. Liefde laat ons lijden. Maar deze taak van ons is veel belangrijker dan wraak. Onthoud dat goed.’

‘Ja, koningin,’ zei de jonge heks nederig.

En Serafina Pekkala en haar eenentwintig medeheksen en koningin Ruta Skadi van Letland maakten zich klaar om de nieuwe wereld in te vliegen, waar nog nooit een heks had gevlogen.

De Noorderlicht-trilogie
9789044618334.001.html
9789044618334.002.html
9789044618334.003.html
9789044618334.004.html
9789044618334.005.html
9789044618334.006.html
9789044618334.007.html
9789044618334.008.html
9789044618334.009.html
9789044618334.010.html
9789044618334.011.html
9789044618334.012.html
9789044618334.013.html
9789044618334.014.html
9789044618334.015.html
9789044618334.016.html
9789044618334.017.html
9789044618334.018.html
9789044618334.019.html
9789044618334.020.html
9789044618334.021.html
9789044618334.022.html
9789044618334.023.html
9789044618334.024.html
9789044618334.025.html
9789044618334.026.html
9789044618334.027.html
9789044618334.028.html
9789044618334.029.html
9789044618334.030.html
9789044618334.031.html
9789044618334.032.html
9789044618334.033.html
9789044618334.034.html
9789044618334.035.html
9789044618334.036.html
9789044618334.037.html
9789044618334.038.html
9789044618334.039.html
9789044618334.040.html
9789044618334.041.html
9789044618334.042.html
9789044618334.043.html
9789044618334.044.html
9789044618334.045.html
9789044618334.046.html
9789044618334.047.html
9789044618334.048.html
9789044618334.049.html
9789044618334.050.html
9789044618334.051.html
9789044618334.052.html
9789044618334.053.html
9789044618334.054.html
9789044618334.055.html
9789044618334.056.html
9789044618334.057.html
9789044618334.058.html
9789044618334.059.html
9789044618334.060.html
9789044618334.061.html
9789044618334.062.html
9789044618334.063.html
9789044618334.064.html
9789044618334.065.html
9789044618334.066.html
9789044618334.067.html
9789044618334.068.html
9789044618334.069.html
9789044618334.070.html
9789044618334.071.html
9789044618334.072.html
9789044618334.073.html
9789044618334.074.html
9789044618334.075.html
9789044618334.076.html
9789044618334.077.html
9789044618334.078.html
9789044618334.079.html
9789044618334.080.html
9789044618334.081.html
9789044618334.082.html
9789044618334.083.html
9789044618334.084.html
9789044618334.085.html
9789044618334.086.html
9789044618334.087.html
9789044618334.088.html
9789044618334.089.html
9789044618334.090.html
9789044618334.091.html
9789044618334.092.html
9789044618334.093.html
9789044618334.094.html
9789044618334.095.html
9789044618334.096.html
9789044618334.097.html