16

De zilveren guillotine

Lyra dook onmiddellijk met haar hoofd weg onder de beschutting van haar veelvraatcapuchon en schuifelde met de andere kinderen door de dubbele deuren naar binnen. Er zou later nog genoeg tijd zijn om zich zorgen te maken over wat ze tegen haar zou zeggen als ze tegenover elkaar stonden: eerst moest ze een ander probleem zien op te lossen, namelijk waar ze haar bontkleding zo kon verstoppen dat ze erbij kon zonder eerst om toestemming te vragen.

Gelukkig heerste er binnen een enorme chaos, want de volwassenen probeerden de kinderen snel door te sluizen om de weg vrij te maken voor de passagiers van de zeppelin, en dus lette niemand goed op. Lyra trok snel haar anorak, kuitbroek en laarzen uit en knoopte ze in een klein bundeltje waarmee ze door de volle gangen naar haar slaapzaal schuifelde.

Vlug trok ze een kast in de hoek, ging erop staan en duwde tegen het plafond. Het paneel gaf mee, net zoals Roger had gezegd, en in de ruimte erboven stopte ze haar bundel met kleren. Als bij ingeving pakte ze ook de alethiometer uit haar buidel en verborg hem nog in de binnenzak van haar anorak.

Ze sprong omlaag, schoof de kast weer op zijn plaats en fluisterde tegen Pantalaimon: ‘Als ze ons ziet, moeten we doen alsof onze neus bloedt en zeggen we gewoon dat we ontvoerd zijn. En geen woord over de zigeuzen en zeker niet over Iorek Byrnison.’

Want Lyra besefte nu meer dan ooit dat al haar angst op mevrouw Coulter was gericht, zoals een kompasnaald onweerstaanbaar door de noordpool wordt aangetrokken. Alles wat ze had gezien, zelfs de afschuwelijke wreedheid van de intercisie, kon ze aan, ze was immers sterk, maar de gedachte aan dat lieve gezicht en die vriendelijke stem, het beeld van de speelse gouden aap, volstond om haar maag te doen krimpen, haar bleek weg te laten trekken en haar een misselijk gevoel te bezorgen.

Maar vergeet niet dat de zigeuzen op weg zijn. Vergeet Iorek Byrnison niet. En verraad jezelf niet, zei ze toen ze weer terug naar de kantine slenterde, waar het een kabaal van jewelste was.

De kinderen stonden in de rij om iets warms te drinken en een enkeling had zijn steenkoolzijden anorak nog aan. Iedereen sprak over de zeppelin en zijn passagier.

‘Ze wás het... Met haar dæmon-aap...’

‘Heeft ze jou ook gepakt?’

‘Ze zei dat ze mijn vader en moeder zou schrijven, maar ik wed dat ze dat nooit heeft gedaan...’

‘Ze heeft ons nooit verteld dat er kinderen werden doodgemaakt. Daar heeft ze nooit iets over gezegd.’

‘Die aap, die is ’t ergst... hij heeft mijn Karossa gepakt en haar bijna vermoord... ik voelde me helemaal slap worden...’

Ze waren even bang als Lyra. Ze had intussen Annie en de anderen gevonden en was bij hen gaan zitten.

‘Luister,’ zei ze, ‘kunnen jullie een geheim bewaren?’

‘Ja!’

De drie gezichten richtten zich vol verwachting op haar.

‘Er is een ontsnappingsplan,’ zei Lyra kalm. ‘Er zijn mensen onderweg om ons te halen en die zullen hier over een dag aankomen. Misschien ook eerder. We moeten er allemaal voor zorgen dat we klaar zijn zodra het teken wordt gegeven en dan meteen onze warme kleren pakken en naar buiten rennen. Niet treuzelen. Gewoon naar buiten rennen. Maar vergeet niet je anorak, je laarzen en je warme kleren mee te nemen want anders sterf je van de kou.’

‘Welk teken?’ vroeg Annie.

‘Het brandalarm, zoals vanmiddag. Alles is georganiseerd. Alle kinderen krijgen het te horen, maar geen enkele volwassene; en zíj zeker niet.’

Hun ogen glommen van hoop en opwinding. En in de hele kantine ging de boodschap rond. Lyra kon merken dat de stemming was omgeslagen. Buiten hadden de kinderen energiek en vol overgave gespeeld, maar zodra ze mevrouw Coulter hadden gezien, was er in hen een onderdrukte hysterische angst opgeborreld; nu waren ze echter op een beheerste en doelgerichte manier spraakzaam. Lyra stond versteld van de uitwerking die hoop op mensen kon hebben.

Ze keek door de deuropening, heel voorzichtig en altijd klaar om onmiddellijk haar hoofd te buigen, want er klonken stemmen van volwassenen die dichterbij kwamen, en toen was mevrouw Coulter zelf ook heel even te zien. Ze stak haar hoofd om de deur en glimlachte de gelukkige kinderen toe, die braaf achter hun warme drank en hun cake zaten, allemaal behaaglijk en goed gevoed. Vrijwel ogenblikkelijk ging er een huivering door de kantine en alle kinderen zaten stil en staarden haar zwijgend aan.

Mevrouw Coulter glimlachte en liep zonder een woord te zeggen verder. Langzaam kwamen de gesprekken weer op gang.

Lyra zei: ‘Waar gaan ze heen om te praten?’

‘Waarschijnlijk naar het vergaderzaaltje,’ zei Annie. ‘Ze hebben ons daar een keer naar toe gebracht,’ voegde ze eraan toe, en met ‘ons’ bedoelde ze zichzelf en haar dæmon. ‘Er waren daar een stuk of twintig volwassenen en een van hen hield een voordracht en ik moest daar blijven staan en alles doen wat hij tegen me zei, bijvoorbeeld laten zien hoe ver mijn Kyrillion van mij vandaan kon gaan, en daarna heeft hij me gehypnotiseerd en nog een paar dingen gedaan... Het is een grote kamer achter de receptie met een heleboel tafels en stoelen en een klein podium. Hé, ik durf te wedden dat zíj net zullen doen alsof de brandoefening goed verlopen is. Ik denk dat ze net zo bang van haar zijn als wij...’

De rest van de dag bleef Lyra in de buurt van de andere meisjes. Ze was waakzaam, sprak weinig en gedroeg zich onopvallend. Ze hadden weer gymnastiek, er werd weer geborduurd en na het avondeten mochten ze zich ontspannen in de speelzaal: een grote, rommelige kamer met bordspelletjes, een stel beduimelde boeken en een pingpongtafel. Op een gegeven moment kregen Lyra en de anderen in de gaten dat er iets aan de hand was wat zij kennelijk niet mochten weten, want de volwassenen renden heen en weer of stonden in kleine groepjes bezorgd te praten. Lyra nam aan dat ze hadden ontdekt dat de dæmonen waren ontsnapt en zich afvroegen hoe dat had kunnen gebeuren.

Maar tot haar opluchting zag ze mevrouw Coulter nergens. Toen het bedtijd was, wist ze dat ze de andere meisjes in vertrouwen moest nemen.

‘Hoor eens,’ zei ze, ‘komen ze hier binnen om te controleren of we slapen?’

‘Ze kijken maar één keer naar binnen,’ zei Bella. ‘Maar dat stelt niets voor, ze schijnen alleen even met een zaklantaarn in de kamer en ze kijken niet echt.’

‘Goed. Ik ga namelijk op onderzoek uit. Een jongen heeft me een weg via het plafond gewezen...’

Ze legde het uit en voor ze was uitgepraat, zei Annie: ‘Dan ga ik met je mee!’

‘Nee, doe dat liever niet, want het is beter als er maar eentje ontbreekt. Jullie kunnen allemaal beweren dat je in slaap bent gevallen en dat je niet weet waar ik heen ben.’

‘Maar als ik nou toch meekom...’

‘Dan is de kans groter dat we gepakt worden,’ zei Lyra.

Hun dæmonen staarden elkaar aan, Pantalaimon als een wilde kat en Annies Kyrillion als een vos. Ze rilden. Pantalaimon liet een diep en zacht gegrom horen en ontblootte zijn tanden en daarop deinsde Kyrillion terug en begon ongeïnteresseerd zijn vacht te likken.

‘Goed dan,’ zei Annie gelaten.

Het was heel gewoon dat een strijd tussen twee kinderen op zo’n manier door hun dæmonen werd beslecht, waarbij een van de twee het overwicht van de ander aanvaardde. Hun mensen legden zich in het algemeen zonder wrok neer bij de uitslag en Lyra wist dus dat Annie zou doen wat ze van haar verlangde.

Ze droegen allemaal kledingstukken bij om Lyra’s bed op te vullen zodat het eruitzag alsof ze erin lag, en ze bezwoeren haar te zeggen dat ze van niets wisten. Daarna luisterde Lyra bij de deur om zich ervan te overtuigen dat er niemand aankwam, ze klom op de kast, duwde het paneel omhoog en hees zich door de opening.

‘Jullie weten van niets,’ fluisterde ze omlaag naar de drie starende gezichten.

Daarna liet ze het paneel weer voorzichtig zakken en keek om zich heen.

Ze zat gehurkt in een smalle metalen goot die door een stelsel van verticale en horizontale balken werd gedragen. De plafondpanelen waren een beetje doorschijnend, zodat er van beneden nog wat licht in deze ruimte doordrong en bij het zwakke schijnsel zag Lyra hoe de lage kruipruimte, die minder dan zeventig centimeter hoog was, zich naar alle kanten uitstrekte. Overal waren metalen leidingen en buizen en je zou er gemakkelijk kunnen verdwalen, maar zolang ze de metalen goot aanhield, en vermeed haar gewicht op de panelen te plaatsen, en natuurlijk geen geluid maakte, zou ze zo van de ene kant van het observatiestation naar de andere kunnen kruipen.

‘Het is net als aan het Jordan, Pan,’ fluisterde ze, ‘toen we in de rooksalon wilden kijken.’

‘Als je dat niet had gedaan, zou dit allemaal niet gebeurd zijn,’ fluisterde hij terug.

‘Dan is het nu aan mij om het ongedaan te maken, of niet soms?’

Ze probeerde zich te oriënteren en bepaalde bij benadering in welke richting de vergaderzaal moest liggen, en daarna ging ze op weg. Het was niet bepaald een eenvoudige tocht. Ze moest op handen en knieën kruipen, want de ruimte was te laag om gebukt te lopen, en om de zo veel tijd moest ze zich onder een grote vierkante balk door wringen of over verwarmingsbuizen zien te komen. De metalen goten waarin ze kroop, lagen voor zover ze kon bepalen boven op de binnenmuren, en zolang ze erin bleef, voelde ze een geruststellend stevig oppervlak onder zich; maar ze waren erg smal en hadden scherpe kanten, zo scherp dat ze haar knokkels en knieën eraan sneed en al na korte tijd had ze overal schrammen en spierkramp en zat ze onder het stof.

Maar ze wist bij benadering waar ze was en ze kon altijd de donkere bult van haar bontkleding boven de slaapzaal zien, om te weten hoe ze terug moest keren. Ze zag of een kamer onder haar leeg was, omdat de panelen daar donker waren, en af en toe hoorde ze stemmen en dan wachtte ze even om te luisteren, maar het waren alleen keukenbediendes of verpleegsters in hun ‘docentenkamer’, zoals Lyra, met haar Jordan-achtergrond, het noemde. Er werd trouwens niets interessants gezegd en dus kroop ze verder.

Eindelijk kwam ze bij de plek waar volgens haar berekeningen de vergaderzaal moest zijn en daar was inderdaad een stuk zonder buizen en leidingen, waar de air-conditioning en de verwarmingsbuizen allemaal naar beneden bogen en waar de panelen van een grote rechthoek gelijkmatig verlicht waren. Ze drukte haar oor tegen een paneel en hoorde het gebrom van volwassen mannenstemmen: ze wist dat ze de juiste plek had gevonden.

Ze luisterde aandachtig en schoof toen net zolang vooruit tot ze zo dicht mogelijk boven de sprekers was. Vervolgens ging ze languit in de metalen goot liggen en draaide haar hoofd schuin opzij om alles goed te horen.

Af en toe klonk er het gerinkel van bestek of het geluid van glas tegen glas als er drank werd ingeschonken: ze aten dus tijdens het gesprek. Ze meende vier stemmen te onderscheiden, waaronder die van mevrouw Coulter. De andere drie waren mannenstemmen. Kennelijk spraken ze over de ontsnapte dæmonen.

‘Maar onder wiens toezicht staat die afdeling?’ vroeg de vriendelijke, melodieuze stem van mevrouw Coulter.

‘Een assistent, een student nog, McKay,’ zei een van de mannen. ‘Maar er is een automatische beveiliging om te voorkomen dat iets dergelijks kon gebeuren...’

‘Die functioneerde klaarblijkelijk niet,’ zei ze.

‘Vergeef me dat ik u tegenspreek, mevrouw Coulter, ze functioneerde wel. McKay heeft ons verzekerd dat hij alle kooien heeft vergrendeld toen hij vanochtend precies om elf uur de barak verliet. De buitendeur is uiteraard in geen geval open geweest, want zoals gewoonlijk heeft hij de barak betreden en weer verlaten via de binnendeur. Er bestaat een code die in de ordinateur die alle sloten regelt moet worden ingetikt en het geheugen heeft geregistreerd dat hij dit ook heeft gedaan. Als dat niet gebeurt, gaat het alarm af.’

‘Maar het alarm deed het niet,’ zei ze.

‘Jawel. Maar helaas rinkelde het toen iedereen buiten was om aan de brandoefening deel te nemen.’

‘Maar toen u weer binnenkwam...’

‘Helaas maken beide alarmsystemen gebruik van hetzelfde circuit; dat is een fout in het ontwerp die verbeterd moet worden. Als gevolg daarvan werd gelijktijdig met het uitschakelen van het brandalarm na de oefening ook het alarm van het lab onderbroken. Maar ook in dat geval zou het toch nog zijn opgemerkt tijdens de controles die altijd worden uitgevoerd na elke verstoring van de gewone gang van zaken. Maar mevrouw Coulter, juist op dat moment kwam u onverwacht aan, en u zult zich herinneren dat op uw uitdrukkelijke verzoek terstond een stafbespreking in uw kamer plaatsvond. Als gevolg daarvan duurde het enige tijd voor er iemand in het laboratorium kwam.’

‘Ik begrijp het,’ zei mevrouw Coulter kil. ‘In dat geval moeten de dæmonen tijdens de brandoefening zijn losgelaten. En dat betekent dat de lijst van verdachten alle volwassenen in de observatiepost omvat. Hebt u daar al aan gedacht?’

‘En hebt u eraan gedacht dat het ook een kind kan zijn geweest?’ zei iemand anders.

Ze zweeg en de tweede stem vervolgde:

‘Alle volwassenen hadden een specifieke taak die hun volledig in beslag nam en alle taken zijn naar behoren uitgevoerd. Het is uitgesloten dat iemand van het personeel de deur heeft geopend. Absoluut uitgesloten. Er is dus ofwel iemand van buitenaf binnengedrongen met de opzet om dat te doen, of een van de kinderen moet erin geslaagd zijn daar te komen, de deur en de kooien te openen en vervolgens weer voor het hoofdgebouw terug te keren.’

‘Wat wilt u ondernemen om de zaak te onderzoeken?’ zei ze. ‘Nee, nu ik erover nadenk, zegt u maar niets. Begrijp me goed, dr. Cooper, ik wil niet uit boosaardigheid kritiek uitoefenen, maar we moeten buitengewoon voorzichtig zijn. Het was een vreselijke misser dat beide alarmsystemen op hetzelfde circuit waren aangesloten. Dat moet onmiddellijk worden verholpen. Kan de Tataarse officier van de bewakingsdienst u wellicht bijstaan bij uw onderzoek? Ik noem dat alleen als een mogelijkheid. Waar waren de Tataren trouwens tijdens de brandoefening? Ik neem aan dat u daar aan heeft gedacht?’

‘Ja, daar hebben we natuurlijk aan gedacht,’ zei de man vermoeid. ‘De bewakingsploeg was in zijn geheel op patrouille. Alle manschappen. Ze houden dat heel precies bij.’

‘Ik ben ervan overtuigd dat u uw best zult doen,’ zei ze. ‘Goed, zo staan de zaken er dus voor. Het is vreselijk spijtig. Maar laten we het over iets anders hebben. Vertel me meer over uw nieuwe scheider.’

Lyra huiverde van angst. Dat kon maar één ding betekenen.

‘Ach ja,’ zei de arts opgelucht nu ze op een ander onderwerp overgingen, ‘dat is een echte vooruitgang. Bij het oude model bestond altijd de kans dat de patiënt overleed door de schok die de ingreep teweegbracht, maar dat hebben we nu stukken verbeterd.’

‘De Skrælings deden het beter met de hand,’ zei een man die tot nog toe niet had gesproken.

‘Eeuwenlange ervaring,’ zei de andere man.

‘Maar gedurende lange tijd was eenvoudig schéuren de enige mogelijkheid,’ zei de man die het meest aan het woord was, ‘hoe onaangenaam dat ook was voor de volwassenen die het proces moesten uitvoeren. U zult zich herinneren dat we nogal wat mensen hebben moeten ontslaan in verband met door stress veroorzaakte problemen. De eerste grote doorbraak kwam met de toepassing van verdoving gecombineerd met het anbarische lancet van Maystadt. Daarmee konden we het sterftecijfer als gevolg van een schok tijdens de ingreep terugdringen tot minder dan vijf procent.’

‘En het nieuwe instrument?’ vroeg mevrouw Coulter.

Lyra beefde. Het bloed suisde in haar oren en Pantalaimon drukte zich in zijn hermelijnsgedaante tegen haar zij en fluisterde: ‘Kop op, Lyra, ze zullen het niet doen... Wij zullen niet toestaan dat ze het doen...’

‘Ja, het was een merkwaardige ontdekking van Lord Asriel die ons op het spoor heeft gezet van deze nieuwe methode. Hij heeft namelijk ontdekt dat een legering van mangaan en titanium de eigenschap bezit het lichaam van zijn dæmon te scheiden. Hoe staat het er overigens voor met Lord Asriel?’

‘U hebt dat misschien nog niet gehoord,’ zei mevrouw Coulter, ‘maar Lord Asriel is voorwaardelijk ter dood veroordeeld. Een van de voorwaarden voor zijn verbanning naar Svalbard was dat hij geheel zou afzien van zijn filosofische werkzaamheden. Helaas is hij erin geslaagd boeken en instrumenten in zijn bezit te krijgen en heeft hij zijn ketterse onderzoek voortgezet in een mate die het werkelijk gevaarlijk maakt om hem in leven te laten. Hoe dan ook, het schijnt dat de Consistoriale Raad van Dicipline opnieuw zijn doodvonnis overweegt en waarschijnlijk zal het worden uitgevoerd. Maar uw nieuwe instrument, hoe functioneert dat, doctor?’

‘Ach.. ja.. de doodstraf, zegt u? Goeie god... Wat akelig. Het nieuwe instrument. We onderzoeken wat er gebeurt als de intercisie wordt uitgevoerd als de patiënt bij bewustzijn is, en uiteraard zou dat met de Maystadt-methode nooit kunnen. Daarom hebben we, hoe zal ik het noemen, een soort guillotine ontwikkeld. De valbijl is gemaakt van een legering van mangaan en titanium en het kind wordt geplaatst in een afgezonderde ruimte – een kleine cabine – die van gaas van deze legering is gemaakt, terwijl de dæmon zich in een soortgelijke ruimte bevindt die daarmee in verbinding staat. Zolang die verbinding bestaat, blijft hun onderlinge band uiteraard behouden. Dan valt de bijl tussen hen in en de verbinding is onmiddellijk verbroken. Vervolgens zijn het afzonderlijke, gescheiden wezens.’

‘Dat wil ik graag zien,’ zei ze. ‘Binnenkort, hoop ik. Maar ik ben nu moe. Ik denk dat ik ga slapen. Morgen wil ik alle kinderen zien. En dan zullen we erachter komen wie die deur heeft geopend.’

Er klonk het geschraap van stoelen, beleefde woorden werden uitgewisseld en een deur werd gesloten. Daarna hoorde Lyra de anderen weer gaan zitten en hun gesprek zachtjes voortzetten.

‘Wat voert Lord Asriel in zijn schild?’

‘Ik denk dat hij een geheel andere opvatting heeft over de aard van Stof. Daar gaat het om. Het is de grootste ketterij, moet je weten, en de Consistoriale Raad van Dicipline kan geen andere interpretatie toestaan dan de officiële. En bovendien wil hij experimenteren.’

‘Experimenteren? Met Stof?’

‘Sst! Niet zo hard...’

‘Denk je dat ze een ongunstig verslag zal uitbrengen?’

‘Welnee. Ik denk dat je haar goed hebt aangepakt.’

‘Haar hóuding baart me zorgen...’

‘Niet filosofisch, bedoel je?’

‘Precies. Een persóónlijke betrokkenheid. Ik hou er niet van om het zo te zeggen, maar het is haast ziekelijk.’

‘Is dat niet wat sterk uitgedrukt?’

‘Herinner je je nog die eerste proeven, toen ze er zo verzot op was om te zien hoe ze uit elkaar getrokken werden...?’

Lyra kon er niets aan doen: ze slaakte onwillekeurig een zachte kreet en tegelijkertijd huiverde ze, maakte een krampachtige beweging en sloeg met haar voet tegen een pijler.

‘Wat was dat?’

‘Boven het plafond in de kruipruimte...’

‘Vlug!’

Er werden stoelen verschoven, er klonken snelle voetstappen, een tafel werd over de vloer getrokken. Lyra probeerde weg te kruipen, maar er was te weinig plek en voor ze een paar meter was opgeschoten, werd er naast haar een paneel omhoog gedrukt en keek ze in het verbaasde gezicht van een man. Ze was dicht genoeg bij hem om alle haartjes van zijn snor duidelijk te onderscheiden. Hij was even verbluft als zij, maar hij had meer bewegingsvrijheid en kon zijn arm in de opening steken om haar arm te grijpen.

‘Een meisje!’

‘Laat haar niet ontsnappen...’

Lyra zette haar tanden in zijn grote, sproetige hand. Hij schreeuwde het uit van pijn maar liet niet los, zelfs niet toen ze tot bloedens toe beet. Pantalaimon gromde en spuwde, maar het hielp niets, de man was veel sterker dan zij en hij trok net zolang tot ze haar andere hand, die vertwijfeld de pijler omklemde, moest loslaten en half in de kamer viel.

Ze gaf nog steeds geen krimp. Ze haakte haar voeten achter de scherpe rand van het metaal boven haar en vocht ondersteboven hangend; ze krabde, beet, stompte en spuugde verwoed en razend. De mannen hijgden en gromden van pijn of uitputting, maar ze bleven trekken.

En plotseling verdween alle kracht uit haar.

Het was alsof er een vreemde hand in haar tastte waar geen enkele hand mocht komen, en aan iets kostbaars wrikte wat diep verscholen lag.

Ze voelde zich verslappen, ze was duizelig, misselijk, ze walgde en was verlamd van schrik.

Een van de mannen hield Pantalaimon vast!

Hij omklemde Lyra’s dæmon met zijn mensenhanden. De arme Pan rilde en was bijna krankzinnig van schrik en afschuw. Hij was in zijn wilde-katgedaante en zijn vacht was afwisselend dof van zwakte en fonkelend van anbarische paniek... Hij kronkelde in Lyra’s richting terwijl ze beide handen naar hem uitstrekte...

Ze hielden op met vechten. Ze waren gevangen.

Ze vóelde die handen... Het mócht niet... Het hóórde niet om hem aan te raken... Het was zó verkeerd...

‘Is ze alleen?’

Een man tuurde in de kruipruimte boven het plafond.

‘Zo te zien wel.’

‘Wie is het?’

‘Dat nieuwe kind.’

‘Dat de Samojeedse jagers hebben geleverd?’

‘Ja...’

‘Denk je dat zíj... de dæmonen...?’

‘Dat is goed mogelijk. Maar toch niet in haar eentje?’

‘Moeten we het zeggen?’

‘Ik vrees dat dat de druppel is die de emmer doet overlopen, denk je ook niet?’

‘Ik ben het me je eens. Het is beter als ze er niets over hoort.’

‘Maar wat moeten we hier dan mee?’

‘Ze kan niet terug naar de andere kinderen.’

‘Uitgesloten!’

‘Volgens mij kunnen we maar één ding doen.’

‘Nu?’

‘Dat moet wel. Het kan niet tot morgen wachten. Ze wil toekijken.’

‘Dan doen we het zelf. Zonder pottenkijkers.’

De man die kennelijk de leiding had en die Lyra noch Pantalaimon vasthield, tikte met de nagel van zijn duim tegen zijn tanden. Zijn ogen waren geen moment rustig; ze knipperden en flitsten alle kanten op. Ten slotte knikte hij.

‘Nu. Het moet nu,’ zei hij. ‘Anders vertelt ze alles door. De schok zal dat in ieder geval voorkomen. Ze zal zich niet meer herinneren wie ze is, wat ze heeft gezien of wat ze heeft gehoord... Kom mee.’

Lyra kon niet spreken. Ze kon nauwelijks ademen. Ze moest zich door het gebouw laten dragen, door witte, lege gangen, langs kamers waarin anbarische stroom zoemde, langs slaapzalen waar kinderen lagen te slapen met naast zich op het kussen hun dæmon, met wie ze hun dromen deelden, en elke seconde van deze tocht keek ze naar Pantalaimon en hij reikte naar haar en hun ogen lieten elkaar geen moment los.

Met een groot rad werd een deur geopend, er klonk het gesis van lucht en toen stonden ze in een stralend verlichte ruimte met oogverblindende witte tegels en roestvrij staal. Haar angst voelde haast aan als een lichamelijke pijn en wás ook een lichamelijke pijn toen ze haar en Pantalaimon naar een grote kooi van mat zilvergaas trokken, waarboven een grote matzilveren valbijl hing, klaar om hen voor altijd en eeuwig van elkaar te scheiden.

Ten slotte vond ze haar stem terug en gilde. Het geluid weerkaatste tegen de blikkerende oppervlakken, maar de zware deur was sissend dichtgevallen; ze kon schreeuwen tot ze een ons woog, er zou toch geen enkele toon ontsnappen.

Als reactie op haar kreet had Pantalaimon zich uit die afschuwelijke handen losgeworsteld – hij werd een leeuw, een arend; hij haalde naar hen uit met gemene klauwen, sloeg wild met grote vleugels om zich heen en werd daarna een wolf, een beer, een poolkat – hij dook, gromde, hakte in een opeenvolging van gedaanteverwisselingen die te snel verliep om ze waar te nemen, en de hele tijd sprong, vloog en stoof hij heen en weer terwijl hun logge handen naar hem uithaalden en niets dan lucht grepen.

Maar zij hadden natuurlijk ook dæmonen. Het was niet twee tegen drie, maar twee tegen zes. Een das, een uil en een baviaan hielpen even verwoed mee om Pantalaimon tegen de grond te drukken en Lyra riep hen toe: ‘Waarom? Waarom doen júllie hieraan mee? Help ons liever. Jullie moeten hen niet helpen!’

Ze schopte en beet heviger dan ooit, tot de man die haar vasthield naar adem snakte en haar een ogenblik los liet – ze was vrij en Pantalaimon sprong als de bliksem naar haar toe en ze klampte hem tegen haar hijgende borst en hij sloeg zijn wilde-kattenklauwen in haar vlees en elke pijnscheut was haar dierbaar.

‘Nooit! Nooit! Nooit!’ gilde ze met haar rug tegen de muur om hem te verdedigen tot ze er dood bij neerviel.

Maar ze stortten zich weer op haar; drie grote, ruwe kerels tegen één geschrokken en angstig kind. Ze trokken Pantalaimon bij haar weg en smeten haar aan de ene kant in de gazen kooi en droegen hem, nog altijd tegenstribbelend, naar de andere kant. Er was een afscheiding van gaas tussen hen in, maar toch maakte hij nog deel van haar uit, ze waren nog met elkaar verbonden. Nog een paar seconden was hij haar eigen kostbare ziel.

Boven het hijgen van de mannen uit, boven haar eigen snikken en het hoge wilde gieren van haar dæmon uit, hoorde Lyra een zoemend geluid en ze zag een man (die een bloedneus had) achter de knoppen van het bedieningspaneel zitten. De andere twee keken omhoog en haar ogen volgden hun blik. De grote matzilveren valbijl steeg langzaam en weerkaatste het felle licht. De laatste seconden van haar volledige leven zouden ook veruit de vreselijkste zijn.

‘Wat is hier aan de hand?’

Een lichte, melodieuze stem: haar stem. Alles hield op.

‘Wat doen jullie? En wie is dat kind...?’

Het woord ‘kind’ bleef in haar keel steken, want op dat moment herkende ze Lyra. Met betraande ogen zag Lyra hoe zij wankelde en steun zocht aan een werktafel. Haar gezicht, dat zo mooi en beheerst was, zag er van het ene op het andere moment gekweld en dodelijk geschrokken uit.

‘Lyra,’ fluisterde ze.

De gouden aap stoof in een flits van haar vandaan en trok Pantalaimon uit de gazen kooi, terwijl Lyra er op eigen kracht uit tuimelde. Pantalaimon rukte zich los uit de gretige apenklauwen en viel Lyra strompelend in de armen.

‘Nooit, nooit,’ hijgde ze in zijn vacht en hij drukte zijn bonkende hart tegen haar borst.

Ze klampten zich aan elkaar vast als schipbreukelingen die huiverden op een verlaten kust. Ze hoorde mevrouw Coulter vaag tegen de mannen spreken, maar ze kon zelfs niet opmaken hoe haar stem klonk. Toen verlieten ze die vreselijke zaal en mevrouw Coulter moest haar op de gang half dragen en half voortslepen. Ze kwamen bij een deur, een slaapkamer, de geur van parfum, gedempt licht.

Mevrouw Coulter legde haar voorzichtig op het bed. Lyra hield haar arm zo strak om Pantalaimon dat ze trilde van inspanning. Een tedere hand streelde haar hoofd.

‘Mijn lieve, lieve kind,’ zei die vriendelijke stem. ‘Hoe ben je hier in ’s hemelsnaam terechtgekomen?’

De Noorderlicht-trilogie
9789044618334.001.html
9789044618334.002.html
9789044618334.003.html
9789044618334.004.html
9789044618334.005.html
9789044618334.006.html
9789044618334.007.html
9789044618334.008.html
9789044618334.009.html
9789044618334.010.html
9789044618334.011.html
9789044618334.012.html
9789044618334.013.html
9789044618334.014.html
9789044618334.015.html
9789044618334.016.html
9789044618334.017.html
9789044618334.018.html
9789044618334.019.html
9789044618334.020.html
9789044618334.021.html
9789044618334.022.html
9789044618334.023.html
9789044618334.024.html
9789044618334.025.html
9789044618334.026.html
9789044618334.027.html
9789044618334.028.html
9789044618334.029.html
9789044618334.030.html
9789044618334.031.html
9789044618334.032.html
9789044618334.033.html
9789044618334.034.html
9789044618334.035.html
9789044618334.036.html
9789044618334.037.html
9789044618334.038.html
9789044618334.039.html
9789044618334.040.html
9789044618334.041.html
9789044618334.042.html
9789044618334.043.html
9789044618334.044.html
9789044618334.045.html
9789044618334.046.html
9789044618334.047.html
9789044618334.048.html
9789044618334.049.html
9789044618334.050.html
9789044618334.051.html
9789044618334.052.html
9789044618334.053.html
9789044618334.054.html
9789044618334.055.html
9789044618334.056.html
9789044618334.057.html
9789044618334.058.html
9789044618334.059.html
9789044618334.060.html
9789044618334.061.html
9789044618334.062.html
9789044618334.063.html
9789044618334.064.html
9789044618334.065.html
9789044618334.066.html
9789044618334.067.html
9789044618334.068.html
9789044618334.069.html
9789044618334.070.html
9789044618334.071.html
9789044618334.072.html
9789044618334.073.html
9789044618334.074.html
9789044618334.075.html
9789044618334.076.html
9789044618334.077.html
9789044618334.078.html
9789044618334.079.html
9789044618334.080.html
9789044618334.081.html
9789044618334.082.html
9789044618334.083.html
9789044618334.084.html
9789044618334.085.html
9789044618334.086.html
9789044618334.087.html
9789044618334.088.html
9789044618334.089.html
9789044618334.090.html
9789044618334.091.html
9789044618334.092.html
9789044618334.093.html
9789044618334.094.html
9789044618334.095.html
9789044618334.096.html
9789044618334.097.html