12

Schermtaal

‘Zeg het nog eens,’ zei dr. Oliver Payne in het kleine laboratorium dat op het park uitkeek. ‘Ofwel ik heb je niet goed begrepen, ofwel je spreekt wartaal. Een kind uit een andere wereld?’

‘Dat zei ze. Goed, laten we zeggen dat het wartaal is, maar lúister tenminste even, Oliver,’ zei dr. Mary Malone. ‘Ze wist wat Schaduwen zijn. Zij noemt ze... het... zij noemt het Stof, maar het is hetzelfde. Het is wat wij schaduwdeeltjes noemen. En je kunt het geloven of niet, maar toen ze via elektroden met de Grot was verbonden, verschenen er de meest fantastische dingen op het scherm: tekeningen, symbolen... Ze had ook een instrument bij zich: een soort gouden kompas met verschillende symbolen overal langs de rand. En ze zei dat ze die op dezelfde manier kon lezen, en ze wist ook alles over de geestestoestand, daar was ze helemaal vertrouwd mee.’

Het was midden op de ochtend. Lyra’s geleerde, dr. Malone, had rode ogen wegens slaapgebrek, en haar collega, die net uit Genève was teruggekomen, wilde graag meer horen, maar was ook sceptisch en verstrooid.

‘En het punt is, Oliver, dat ze met de Schaduwen communiceerde. Ze hebben inderdaad een bewustzijn. En ze kunnen reageren. En herinner je je die schedels van jou? Nou, ze vertelde me over een paar schedels in het Piit-Rivers Museum... Ze had met dat kompasachtige ding ontdekt dat ze veel ouder waren dan het museum beweerde, en er zaten Schaduwen...’

‘Wacht even. Een beetje lijn in de zaak alsjeblieft. Wat bedoel je nou? Bedoel je dat ze heeft bevestigd wat we al weten, of dat ze ons iets nieuws vertelt?’

‘Allebei. Ik weet het niet. Maar stel dat er dertig-, veertigduizend jaar geleden iets is gebeurd. Voor die tijd waren er natuurlijk al schaduwdeeltjes, die zijn er sinds de oerknal, maar er bestond geen fysieke manier om hun effecten te vergroten op óns niveau, het antropologisch niveau. Het niveau van menselijke wezens. En toen gebeurde er iets, ik heb geen idee wat, maar het had te maken met evolutie. Vandaar je schedels... weet je nog? Voor die tijd geen Schaduwen, en daarna een heleboel? En de schedels die het kind in het museum zag, die ze heeft getest met haar kompasding. Zij vertelde me hetzelfde. Wat ik bedoel is dat rond die tijd het menselijk brein het ideale voertuig werd voor dit vergrotingsproces. Plotseling kregen we een bewustzijn.’

Dr. Payne hield zijn plastic beker schuin en dronk de laatste koffie eruit.

‘Waarom zou dat speciaal op dat moment zijn gebeurd?’ vroeg hij. ‘Waarom plotseling, vijfendertigduizend jaar geleden?’

‘Tja, wie weet? We zijn geen paleontologen. Ik weet het niet, Oliver, ik ben gewoon aan het speculeren. Denk je niet dat het op z’n minst mogelijk is?’

‘En die politieman. Vertel daar eens iets over.’

Dr. Malone wreef in haar ogen. ‘Hij heette Walters,’ zei ze. ‘Hij zei dat hij van de veiligheidsdienst was. Ik dacht dat dat met politiek of zo te maken had?’

‘Terrorisme, ondermijnende activiteiten, inlichtingen... Dat soort dingen. Ga door. Wat wilde hij? Waarom was hij hier?’

‘Vanwege het meisje. Hij zei dat hij een jongen van ongeveer dezelfde leeftijd zocht, hij zei niet waarom, en dat die jongen was gezien in het gezelschap van het meisje dat mij kwam opzoeken. Maar hij was ook met iets anders bezig, Oliver, hij wíst van het onderzoek, hij vroeg zelfs...’

De telefoon ging. Ze zweeg schouderophalend en dr. Payne nam op. Hij zei even iets, legde de hoorn op de haak en kondigde aan: ‘We krijgen bezoek.’

‘Wie?’

‘De naam komt me niet bekend voor. Sir dit of dat. Luister, Mary, ik neem ontslag, dat realiseer je je toch?’

‘Ze hebben je de baan aangeboden.’

‘Ja. Ik moet hem aannemen. Dat begrijp je toch wel.’

‘Nou, dat betekent dan het eind van het onderzoek hier.’

Hij maakte een hulpeloos handgebaar en zei: ‘Om je de waarheid te zeggen zie ik helemaal niets in het soort dingen waar je het net over had. Kinderen uit een andere wereld en fossiele Schaduwen... Het is allemaal te gek. Daar kan ik me gewoon niet mee inlaten. Ik moet aan mijn carrière denken, Mary.’

‘En de schedels dan, die je getest hebt? En de Schaduwen rond het ivoren schaakstuk?’

Hij schudde zijn hoofd en wendde zich af. Voor hij kon antwoorden, werd er op de deur geklopt, en hij deed hem bijna opgelucht open.

Sir Charles zei: ‘Goedemorgen. Dr. Payne? Dr. Malone? Mijn naam is Charles Latrom. Buitengewoon vriendelijk van u om me zonder afspraak te ontvangen.’

‘Komt u binnen,’ zei dr. Malone, vermoeid maar enigszins verbaasd. Had Oliver niet gezegd: sir Charles? ‘Wat kunnen we voor u doen?’

‘Misschien kan ik iets voor ú doen,’ zei hij. ‘Ik heb begrepen dat u wacht op de resultaten van uw subsidieaanvrage.’

‘Hoe weet u dat?’ vroeg dr. Payne.

‘Ik ben ambtenaar geweest. Om precies te zijn was ik betrokken bij het sturen van wetenschappelijke politiek. Ik heb nog een aantal contacten op dat gebied, en ik hoorde... Mag ik gaan zitten?’

‘O, natuurlijk,’ zei dr. Malone. Ze trok een stoel bij en hij ging zitten alsof hij een vergadering leidde.

‘Dank u. Ik heb het gehoord via een vriend... Zijn naam kan ik beter niet noemen; in de Wet op Ambtsgeheimen worden allerlei dwaze dingen verboden... Ik heb gehoord dat uw aanvraag in behandeling was, en wat ik erover hoorde intrigeerde me zo dat ik – dat moet ik bekennen – heb gevraagd om iets van uw werk te zien. Ik weet dat dat niet mocht, maar ik ben nog steeds een soort officieuze adviseur, en dat heb ik als excuus aangevoerd. En wat ik heb gezien vond ik werkelijk fascinerend.’

‘Bedoelt u dat u denkt dat we de subsidie krijgen?’ vroeg dr. Malone, zich naar voren buigend. Ze wilde hem dolgraag geloven.

‘Jammer genoeg niet. Ik zal het u maar botweg zeggen: ze zijn niet van plan uw subsidie te verlengen.’

Dr. Malone liet verslagen haar schouders zakken. Dr. Payne keek de oude man met behoedzame nieuwsgierigheid aan.

‘Waarom bent u dan nu hier?’ vroeg hij.

‘Nou, ze hebben officieel nog geen beslissing genomen, begrijpt u. Het ziet er niet hoopvol uit en ik moet u eerlijk zeggen: ze zien er geen heil in om dit soort werk in de toekomst te subsidiëren. Maar het zou kunnen zijn dat ze het anders zouden zien als u iemand had om de zaak voor u te bepleiten.’

‘Een pleiter? Bedoelt u uzelf? Ik wist niet dat het zo werkte,’ zei dr. Malone, terwijl ze rechtop ging zitten. ‘Ik dacht dat ze afgingen op beoordelingen van collega’s enzovoort...’

‘In principe wel natuurlijk,’ zei sir Charles, ‘maar het kan geen kwaad te weten hoe zulke commissies in de praktijk werken. En te weten wie erin zitten. Nou, hier ben ik. Ik ben intens geïnteresseerd in uw werk, ik denk dat het heel waardevol kan zijn, en het moet zeker voortgezet worden. Zou u het goed vinden als ik u informeel vertegenwoordigde?’

Dr. Malone voelde zich als een verdrinkende matroos die een reddingsgordel krijgt toegegooid. ‘Waarom... Nou, ja! Goeie genade, natuurlijk! En dank u... ik bedoel: denkt u echt dat het verschil maakt? Ik wil niet suggereren dat... ik weet niet wat ik bedoel. Ja, natuurlijk!’

‘Wat zouden we in ruil daarvoor moeten doen?’ vroeg dr. Payne.

Dr. Malone keek hem verrast aan. Had Oliver niet net gezegd dat hij in Genève ging werken? Maar hij leek sir Charles beter te begrijpen dan zij, want ze wisselden even een samenzweerderige blik, en Oliver ging ook zitten.

‘Ik ben blij dat u me begrijpt,’ zei de oude man. ‘U heeft helemaal gelijk. Het zou me veel genoegen doen als u met uw onderzoek een bepaalde richting uit ging. En als we het daarover eens kunnen worden, kan ik misschien zelfs wel een extra subsidie lospeuteren uit een heel andere bron.’

‘Wacht, wacht,’ zei dr. Malone, ‘wacht even. De richting van dit onderzoek is onze zaak. Ik wil best de resultaten met u bespreken, maar niet de richting. U begrijpt toch wel...’

Sir Charles maakte een teleurgesteld handgebaar en stond op. Oliver Payne stond ook op, met een bezorgd gezicht.

‘Nee, alstublieft, sir Charles,’ zei hij. ‘Dr. Malone wil vast wel horen wat u te zeggen hebt. Mary, het kan toch geen kwaad om te luisteren. En het kan onze redding betekenen.’

‘Ik dacht dat je naar Genève ging,’ zei ze.

‘Genève?’ zei sir Charles. ‘Prima stad. Veel gelegenheid om je talenten te ontplooien. Veel geld ook. Laat u zich door mij niet weerhouden.’

‘Nee, nee, het is nog niet helemaal rond,’ zei dr. Payne haastig. ‘Er moet nog een heleboel besproken worden... Ik kan nog alle kanten op. Ga zitten, alstublieft, sir Charles. Wilt u koffie?’

‘Heel vriendelijk van u,’ zei sir Charles, en met de houding van een tevreden kat ging hij weer zitten.

Dr. Malone keek hem voor het eerst goed aan. Ze zag een man van achter in de zestig, welvarend, zelfverzekerd, uitstekend gekleed, eraan gewend om van alles het allerbeste te hebben, eraan gewend om onder mensen met macht te verkeren en in belangrijke oren te fluisteren. Oliver had gelijk: hij wilde iets. En ze zouden zijn steun alleen krijgen als ze hem zijn zin gaven.

Ze sloeg haar armen over elkaar.

Dr. Payne gaf hem een beker en zei: ‘Excuses, het is hier allemaal nogal eenvoudig...’

‘Geeft niets. Zal ik doorgaan?’

‘Alstublieft,’ zei dr. Payne.

‘Goed, ik heb begrepen dat u een paar fascinerende ontdekkingen hebt gedaan op het gebied van bewustzijn. Ja, ik weet het, u hebt nog niets gepubliceerd en het heeft – schijnbaar – weinig te maken met het ogenschijnlijke doel van uw onderzoek. Toch worden zulke dingen bekend. En ik ben vooral in het bewustzijn geïnteresseerd. Ik zou het bijvoorbeeld erg op prijs stellen als u uw onderzoek concentreerde op de manipulatie van bewustzijn. Ten tweede: de stelling dat er vele werelden bestaan... Everett, weet u nog, 1957 of daaromtrent. Ik geloof dat u iets op het spoor bent wat die theorie een heel eind verder zou kunnen helpen. En dat soort onderzoek zou zelfs subsidies van Defensie kunnen aantrekken, dat, zoals u weet, zelfs vandaag de dag nog geld te over heeft, en zeker niet gebonden is aan al die vermoeiende aanvraagprocedures.

Verwacht niet dat ik mijn bronnen onthul,’ ging hij door, een hand opstekend toen dr. Malone zich naar voren boog en iets probeerde te zeggen. ‘Ik heb de Wet op Ambtsgeheimen al genoemd; het is een vervelend stuk wetgeving, maar we moeten niet ondeugend zijn. Ik ben ervan overtuigd dat er vooruitgang kan worden geboekt in het onderzoek naar het bestaan van vele werelden. Ik denk dat u de mensen bent om het te doen. En ten derde is er een speciale kwestie die te maken heeft met een individu. Een kind.’

Hij pauzeerde even en nam een teugje van zijn koffie. Dr. Malone kon geen woord uitbrengen. Ze was bleek geworden; dat kon ze niet weten, maar wel wist ze dat ze zich een flauwte nabij voelde.

‘Om verschillende redenen,’ ging sir Charles door, ‘onderhoud ik contact met de inlichtingendiensten. Ze zijn geïnteresseerd in een kind, een meisje, dat een ongewoon stuk gereedschap bezit, een antiek wetenschappelijk instrument, stellig gestolen, dat in veiliger handen dan de hare zou moeten zijn. Dan is er nog een jongen van ongeveer dezelfde leeftijd, een jaar of twaalf, die gezocht wordt wegens moord. Het is natuurlijk de vraag of een kind van die leeftijd van moord beschuldigd kan worden, maar het staat vast dat hij iemand heeft gedood. En hij is met het meisje gezien.

Dr. Malone, het kan zijn dat u een van die kinderen bent tegengekomen. En het kan zijn dat u, geheel volgens de regels, geneigd bent de politie te vertellen wat u weet. Maar u zou iedereen een grotere dienst bewijzen als u het aan mij persoonlijk vertelde. Ik kan ervoor zorgen dat de autoriteiten het efficiënt en snel afhandelen, zonder domme publiciteit in de roddelpers. Ik weet dat inspecteur Walters hier gisteren is geweest, en ik weet dat het meisje u heeft opgezocht... U ziet dat ik weet waarover ik praat. Ik zou het bijvoorbeeld weten als u haar nog eens sprak, en als u dat niet tegen me zou zeggen, zou ik dat ook weten. U zou er heel verstandig aan doen als u er eens goed over nadacht, en als u zich duidelijk probeerde te herinneren wat ze heeft gezegd en gedaan toen ze hier was. Dit is een kwestie van nationale veiligheid. U begrijpt wel wat ik bedoel.

Nou, hier zal ik het bij laten. Hier is mijn visitekaartje, dan kunt u contact met me opnemen. Ik zou er niet te lang mee wachten; de subsidiecommissie vergadert morgen, zoals u weet. Maar op dit nummer kunt u me te allen tijde bereiken.’

Hij gaf Oliver Payne een kaartje, en toen hij zag dat dr. Malone haar armen nog steeds over elkaar geslagen had, legde hij er voor haar een op de werkbank. Dr. Payne hield de deur voor hem open. Sir Charles zette zijn panama op zijn hoofd, gaf er een zacht klopje op, lachte hen allebei stralend toe en vertrok.

Toen dr. Payne de deur weer dicht had gedaan zei hij: ‘Mary, ben je niet goed wijs? Hoe kom je erbij je zo te gedragen?’

‘Neem me niet kwalijk? Je hebt je toch niet laten inpalmen door die oude griezel?’

‘Je kunt zulke aanbiedingen niet afslaan! Wil je dat dit project doorgaat of niet?’

‘Het was geen aanbieding,’ zei ze heftig, ‘het was een ultimatum. Doe wat hij zegt of vergeet het anders maar. En in hemelsnaam, Oliver, al die niet zo subtiele dreigementen en hints over nationale veiligheid enzovoort... Begrijp je niet waar dat toe zou leiden?’

‘Nou, ik denk dat ik er meer van begrijp dan jij. Als je nee zou zeggen, zouden ze dit lab niet sluiten. Ze zouden het overnemen. Als ze zo veel belangstelling hebben als hij beweert, zullen ze ermee door willen gaan. Maar alleen op hun voorwaarden.’

‘Maar hun voorwaarden zouden... Ik bedoel: Defénsie nota bene... Ze willen nieuwe manieren ontdekken om mensen te doden. En je hebt gehoord wat hij zei over bewustzijn: hij wil het manipuléren. Daar laat ik me niet mee in, Oliver, van m’n leven niet.’

‘Ze doen het toch, en dan heb jij geen baan meer. Als je blijft, kun je het onderzoek misschien in een betere richting sturen. En je zou nog aan het project werken! Je zou er nog bij betrokken zijn!’

‘Maar waar maak jij je eigenlijk druk over?’ vroeg ze. ‘Ik dacht dat Genève in kannen en kruiken was?’

Hij haalde zijn hand door zijn haar en zei: ‘Nou, niet in kannen en kruiken. Er is nog niets getekend. En het zou een heel ander soort onderzoek worden, en ik zou het jammer vinden om hier te vertrekken nu we volgens mij echt op een goed spoor zitten...’

‘Wát zeg je?’

‘Ik zeg niet dat...’

‘Je suggereert iets. Waar wil je heen?’

‘Nou...’ Hij liep gebarend, schouderophalend en zijn hoofd schuddend het laboratorium rond. ‘Nou, als jij geen contact met hem opneemt, doe ik het,’ zei hij ten slotte.

Ze zweeg even. Toen zei ze: ‘O, juist.’

‘Mary, ik moet rekening houden met...’

‘Natuurlijk moet je dat.’

‘Het is niet dat...’

‘Nee, nee.’

‘Je begrijpt het niet...’

‘Ik begrijp het heel goed. Het is heel eenvoudig. Als je belooft dat je doet wat hij zegt, krijg je de subsidie. Ik vertrek, jij wordt directeur. Dat is niet zo moeilijk te begrijpen. Je zou een groter budget hebben. Massa’s leuke nieuwe apparaten. Een half dozijn doctors onder je. Goed idee. Moet je doen, Oliver. Ga je gang. Maar ik houd het hier voor gezien, ik vertrek. Dit is een smerig zaakje.’

‘Je hebt...’

Maar de uitdrukking op haar gezicht bracht hem tot zwijgen. Ze trok haar witte jas uit, hing hem aan de deur, stopte een paar papieren in een tas en vertrok zonder een woord te zeggen. Zodra ze de deur uit was, pakte hij het visitekaartje van sir Charles en nam de hoorn van de haak.

Een paar uur later, even voor middernacht om precies te zijn, parkeerde dr. Malone haar auto bij het natuurkundegebouw en ging naar binnen door de zij-ingang. Maar net toen ze de trap op wilde, kwam er een man aanlopen uit een andere gang, en ze schrok zo dat ze bijna haar tas liet vallen. Hij droeg een uniform.

‘Waar gaat u heen?’ vroeg hij.

Met zijn stevige figuur versperde hij haar de weg, en zijn ogen waren bijna niet te zien onder de laag vallende klep van zijn pet.

‘Ik ga naar mijn laboratorium. Ik werk hier. Wie bent u?’ zei ze, een beetje boos, een beetje bang.

‘Veiligheidsdienst. Kunt u zich legitimeren?’

‘Hoezo veiligheidsdienst? Ik ben vanmiddag om drie uur dit gebouw uit gegaan en toen was er alleen een portier, zoals gewoonlijk. Ik zou ú moeten vragen zich te legitimeren. Wie heeft u aangesteld? En waarom?’

‘Hier is mijn identificatiebewijs,’ zei de man, en hij liet haar een kaart zien, maar zo vlug dat ze hem niet kon lezen. ‘Waar is dat van u?’

Ze zag dat hij een walkietalkie in een holster aan zijn riem droeg. Of was het een revolver? Nee, dat zou toch wel niet, ze was paranoïde. En hij had geen antwoord gegeven op haar vragen. Maar als ze aan bleef dringen, zou hij wantrouwig worden, en het belangrijkste was nu om in het lab te komen. Kalmeer hem alsof hij een hond is, dacht ze bij zichzelf. Ze rommelde in haar tas en pakte haar portefeuille.

‘Is dit voldoende?’ vroeg ze, terwijl ze hem het kaartje liet zien waarmee ze de slagboom van de parkeerplaats bediende.

Hij wierp er een blik op.

‘Wat doet u hier zo laat op de avond?’ vroeg hij.

‘Er loopt een experiment. Ik moet op gezette tijden de computer controleren.’

Hij leek een reden te zoeken om haar de toegang te verbieden, of misschien was het alleen een kwestie van machtsuitoefening. Eindelijk knikte hij en ging opzij. Ze liep glimlachend langs hem heen, maar zijn gezicht bleef uitdrukkingsloos.

Toen ze bij het laboratorium was trilde ze nog. Tot nu toe had de ‘veiligheid’ in dit gebouw bestaan uit een slot op de deur en een bejaarde portier, en ze wist waarom daar verandering in was gekomen. Maar het betekende dat ze heel weinig tijd had: het moest meteen goed zijn, want als ze zich eenmaal realiseerden wat ze aan het doen was, kon ze niet terugkomen.

Ze deed de deur achter zich op slot en liet de rolgordijnen neer. Ze schakelde de detector in en haalde toen een floppy uit haar zak en stopte die in de computer die de Grot bestuurde. Binnen de minuut was ze met de getallen op het scherm aan het goochelen, waarbij ze half op logisch inzicht afging, half op gissingen en half op het programma waaraan ze thuis de hele avond had zitten werken. En haar werk was bijna net zo verbijsterend ingewikkeld als het is om van driemaal één een half te maken.

Ten slotte streek ze haar haren uit haar ogen, zette de elektroden op haar hoofd, bewoog haar vingers om ze los te maken en begon te typen. Ze voelde zich intens verlegen.

Hallo. Ik weet niet precies wat ik aan het doen ben.

Misschien is dit onzin.

De woorden rangschikten zich op de linkerkant van het scherm, en dat was de eerste verrassing. Ze gebruikte geen programma voor tekstverwerking – in feite sloeg ze een groot deel van het besturingssysteem over –, en het programma dat zich aan de woorden opdrong, was niet van haar. Ze voelde haar nekharen kriebelen en ze werd zich bewust van het hele gebouw om haar heen: donkere gangen, werkloze apparaten, verschillende automatisch lopende experimenten, computers die proeven regelden en de resultaten noteerden, het luchtverversingssysteem dat controles uitvoerde en de vochtigheidsgraad en temperatuur bijstelde, alle kanalen, buizen en leidingen die de aderen en zenuwen van het gebouw vormden klaarwakker en waakzaam... bijna bewust in feite.

Ze probeerde het nog eens.

Ik probeer met woorden te doen wat ik eerder heb gedaan met een geestestoestand, maar

Voor ze de zin had afgemaakt, vloog de cursor naar de rechterkant van het scherm en drukte:

Stel een vraag.

Het stond er bijna onmiddellijk.

Ze voelde zich alsof ze een voet in het luchtledige had gezet. Haar hele wezen ging als het ware overstag door de schok. Het duurde even voor ze voldoende tot rust was gekomen om het weer te proberen. Toen ze dat deed, slingerden de antwoorden zich, bijna voordat ze de vraag had afgemaakt, over de rechterkant van het scherm.

Zijn jullie Schaduwen?

Ja.

Zijn jullie hetzelfde als Lyra’s Stof?

Ja.

En is dat donkere materie?

Ja.

Heeft donkere materie een bewustzijn?

Kennelijk.

Wat ik vanmorgen tegen Oliver zei, mijn idee over menselijke evolutie, is dat...

Correct. Maar je moet meer vragen stellen.

Ze hield op, haalde diep adem, schoof haar stoel achteruit, maakte haar vingers los. Ze voelde haar hart razendsnel kloppen. Alles wat hier gebeurde was onmogelijk: haar hele opvoeding, al haar gedachtepatronen, heel haar gevoel over zichzelf als wetenschapper schreeuwden haar geluidloos toe: dit klopt niet! Dit gebeurt niet echt! Je droomt! En toch stonden ze daar op het scherm: haar vragen, en antwoorden van een andere geest.

Ze vermande zich en begon weer te typen, en weer floepten de antwoorden op het scherm zonder zichtbare pauze.

De geest die op deze vragen antwoordt is niet menselijk, hè?

Nee. Maar de mensen hebben ons altijd gekend.

Ons? Zijn er meer dan één?

Ontelbare biljarden.

Maar wat zijn jullie?

Engelen.

Mary Malones hoofd tolde. Ze was katholiek opgevoed. Sterker nog: eens was ze non geweest, zoals Lyra had ontdekt. Van haar geloof was niets overgebleven, maar over engelen wist ze alles. Sint-Augustinus had gezegd: ‘Engel is de naam van hun functie, niet van hun aard. Als ge de naam van hun aard zoekt: dat is geest; als ge de naam van hun functie zoekt: dat is engel; geest is wat ze zijn, engel is wat ze doen.’

Duizelig en trillend typte ze verder:

Zijn engelen wezens van schaduwmaterie? Van Stof?

Structuren. Complexificaties. Ja.

En is schaduwmaterie wat wij ‘geest’ hebben genoemd?

Wat we zijn: geest; wat we doen: materie. Materie en geest zijn één.

Ze huiverde. Ze hadden naar haar gedachten geluisterd.

En hebben jullie ingegrepen in de menselijke evolutie?

Ja.

Waarom?

Wraak.

Wraak voor... O! opstandige engelen! Na de oorlog in de hemel... Satan en het paradijs... maar het is toch niet waar? Is dat wat jullie...

Zoek het meisje en de jongen. Verspil geen tijd meer.

Maar waarom?

Je moet de rol van de slang vervullen.

Ze haalde haar handen van het toetsenbord en wreef in haar ogen. Toen ze weer keek, stond de tekst er nog.

Waar...

Ga naar een straat die Sunderland Avenue heet en zoek een tent. Houd de bewaker voor de gek en ga naar de andere wereld. Neem voorraad mee voor een lange reis. Je zult beschermd zijn. De Spoken zullen je niet aanraken.

Maar ik...

Vernietig dit apparaat voor je gaat.

Ik begrijp het niet... waarom ik? En wat is dat voor een reis? En...

Je hebt je je hele leven op deze taak voorbereid. Je werk hier is afgelopen. Het laatste wat je in deze wereld moet doen is voorkomen dat de vijanden zich er meester van maken. Vernietig de apparatuur. Doe het nu en ga meteen.

Mary Malone stond bevend op. Ze drukte haar vingers tegen haar slapen en merkte dat de elektroden nog op haar hoofd zaten. Ze haalde ze er verstrooid af. Misschien had ze haar twijfels gehad over wat ze had gedaan, en over wat ze nog op het scherm zag, maar in het afgelopen halfuur waren twijfel en geloof onwezenlijke begrippen geworden. Er was iets gebeurd, en ze was bezield.

Ze schakelde de detector en de versterker uit. Toen brak ze door alle veiligheidscodes heen en maakte de harde schijf van de computer leeg. Vervolgens verwijderde ze de interface tussen de detector en de versterker, die op een speciaal aangepast kaartje zat, legde het kaartje op de werkbank en sloeg het kapot met de hak van haar schoen, omdat ze niets anders bij de hand had wat zwaar genoeg was. Daarna maakte ze de bedrading tussen het elektromagnetische schild en de detector los, pakte het bedradingsschema uit een la van de archiefkast en verbrandde het. Wat kon ze nog meer doen? Ze kon niet veel doen tegen de kennis die Oliver Payne over het programma bezat, maar de speciale hardware was afdoend vernietigd.

Ze pakte een stapel papieren uit een la en propte die in haar aktetas, en tot slot haalde ze de poster met de I Ching-hexagrammen van de deur en stak die opgevouwen in haar zak. Toen deed ze het licht uit en vertrok.

De bewaker stond onder aan de trap in zijn walkietalkie te praten. Hij borg hem op toen ze naar beneden kwam en liep zwijgend met haar mee naar de zij-ingang, waar hij door de glazen deuren bleef kijken tot ze was weggereden.

Anderhalf uur later parkeerde ze haar auto in een straat vlak bij Sunderland Avenue. Ze had het op een kaart van Oxford moeten opzoeken; dit deel van de stad kende ze niet. Tot op dit ogenblik had ze alles gedaan in een staat van ingehouden opwinding, maar toen ze in de donkere kleine uurtjes uit haar auto stapte en de koele, stille, roerloze nacht overal om zich heen voelde, kreeg ze het even te kwaad. Stel dat ze droomde? Stel dat het allemaal een ingewikkelde grap was?

Nou, het was te laat om zich daar zorgen over te maken. Ze had haar schepen achter zich verbrand. Ze pakte de rugzak die ze vaak had gebruikt voor kampeertochten in Schotland en de Alpen, en bedacht dat ze tenminste wist hoe ze in de vrije natuur moest overleven. Als alles misliep, kon ze altijd weglopen, de bergen in trekken...

Belachelijk.

Maar ze zwaaide de rugzak op haar rug, liet haar auto staan, liep Banbury Road in en was na twee- of driehonderd meter op het punt waar Sunderland Avenue naar links liep vanaf de rotonde. Ze voelde zich bijna dwazer dan ze zich ooit in haar leven had gevoeld.

Maar toen ze de hoek om ging en die vreemde, kinderlijke bomen zag die Will had gezien, wist ze dat er van dit alles op z’n minst íets waar was. Op het gras onder de bomen aan de overkant van de weg stond een kleine vierkante tent van rood en wit nylon, zo’n tentje dat elektriciens neerzetten om droog te blijven tijdens het werk. Vlakbij stond een witte Transit bestelwagen zonder opschrift en met donker glas in de ramen.

Het was het best om niet te aarzelen. Ze liep recht op de tent af. Toen ze er bijna was, zwaaide de achterdeur van de bestelwagen open en stapte er een politieagent uit. Zonder zijn helm zag hij er heel jong uit, en de straatlantaarn onder het dichte groen van de bladeren erboven scheen vol in zijn gezicht.

‘Mag ik vragen waar u heen gaat, mevrouw?’ zei hij.

‘Die tent in.’

‘Dat zal helaas niet gaan, mevrouw. Ik heb orders ervoor te zorgen dat er niemand in de buurt komt.’

‘Prima,’ zei ze. ‘Ik ben blij dat ze de plek goed bewaken. Maar ik ben van het Departement van Natuurwetenschappen... Sir Charles Latrom heeft ons gevraagd een voorlopig onderzoek te doen en rapport uit te brengen voor ze serieus aan de slag gaan. Het is belangrijk dat ik het nu doe, terwijl er niet veel mensen in de buurt zijn... U begrijpt vast wel wat daar de redenen voor zijn.’

‘Ja, dat wel,’ zei hij. ‘Maar hebt u iets om u te legitimeren?’

‘O, natuurlijk,’ zei ze, en ze zwaaide haar rugzak van haar rug om bij haar tas te kunnen. Uit de la in het laboratorium had ze onder meer een verlopen bibliotheekpasje van Oliver Payne meegenomen. Vijftien minuten werk aan haar keukentafel en de foto uit haar eigen paspoort hadden iets geproduceerd wat hopelijk voor echt kon doorgaan. De agent nam de geplastificeerde kaart van haar aan en bekeek hem aandachtig.

‘Dr. Oliver Payne,’ las hij. ‘Kent u toevallig een dr. Mary Malone?’

‘O, ja. Dat is een collega van me.’

‘Weet u waar ze op het moment is?’

‘Thuis in bed, als ze verstandig is. Hoezo?’

‘Nou, ik heb begrepen dat haar functie in uw organisatie is beëindigd, en ze zou hier niet door mogen. Sterker nog: we hebben orders haar aan te houden als ze het probeert. En omdat u een vrouw bent, dacht ik natuurlijk dat u haar misschien was, als u begrijpt wat ik bedoel. Neem me niet kwalijk, dr. Payne.’

‘Ah, ik begrijp het,’ zei Mary Malone.

De agent bekeek de kaart nog eens.

‘Maar dit lijkt in orde,’ zei hij, en hij gaf hem terug. Nerveus, verlegen om een praatje, ging hij door: ‘Wéét u wat er onder die tent zit?’

‘Nou, ik heb het zelf niet gezien,’ zei ze. ‘Daarom ben ik nu hier.’

‘Ja, dat zal wel. Ga uw gang, dr. Payne.’

Hij ging opzij en liet haar de flap van de tent losmaken. Ze hoopte maar dat hij niet zag hoe haar handen beefden. Met haar rugzak tegen haar borst geklemd stapte ze naar binnen. Houd de bewaker voor de gek... nou, dat had ze gedaan; maar ze had geen idee wat ze in de tent zou vinden. Ze was voorbereid op de een of andere archeologische opgraving, op een lijk, op een meteoriet. Maar niets in haar leven of haar dromen had haar voorbereid op die vierkante meter midden in de lucht, of op de stille, slapende stad aan zee, die ze vond toen ze erdoorheen stapte.

De Noorderlicht-trilogie
9789044618334.001.html
9789044618334.002.html
9789044618334.003.html
9789044618334.004.html
9789044618334.005.html
9789044618334.006.html
9789044618334.007.html
9789044618334.008.html
9789044618334.009.html
9789044618334.010.html
9789044618334.011.html
9789044618334.012.html
9789044618334.013.html
9789044618334.014.html
9789044618334.015.html
9789044618334.016.html
9789044618334.017.html
9789044618334.018.html
9789044618334.019.html
9789044618334.020.html
9789044618334.021.html
9789044618334.022.html
9789044618334.023.html
9789044618334.024.html
9789044618334.025.html
9789044618334.026.html
9789044618334.027.html
9789044618334.028.html
9789044618334.029.html
9789044618334.030.html
9789044618334.031.html
9789044618334.032.html
9789044618334.033.html
9789044618334.034.html
9789044618334.035.html
9789044618334.036.html
9789044618334.037.html
9789044618334.038.html
9789044618334.039.html
9789044618334.040.html
9789044618334.041.html
9789044618334.042.html
9789044618334.043.html
9789044618334.044.html
9789044618334.045.html
9789044618334.046.html
9789044618334.047.html
9789044618334.048.html
9789044618334.049.html
9789044618334.050.html
9789044618334.051.html
9789044618334.052.html
9789044618334.053.html
9789044618334.054.html
9789044618334.055.html
9789044618334.056.html
9789044618334.057.html
9789044618334.058.html
9789044618334.059.html
9789044618334.060.html
9789044618334.061.html
9789044618334.062.html
9789044618334.063.html
9789044618334.064.html
9789044618334.065.html
9789044618334.066.html
9789044618334.067.html
9789044618334.068.html
9789044618334.069.html
9789044618334.070.html
9789044618334.071.html
9789044618334.072.html
9789044618334.073.html
9789044618334.074.html
9789044618334.075.html
9789044618334.076.html
9789044618334.077.html
9789044618334.078.html
9789044618334.079.html
9789044618334.080.html
9789044618334.081.html
9789044618334.082.html
9789044618334.083.html
9789044618334.084.html
9789044618334.085.html
9789044618334.086.html
9789044618334.087.html
9789044618334.088.html
9789044618334.089.html
9789044618334.090.html
9789044618334.091.html
9789044618334.092.html
9789044618334.093.html
9789044618334.094.html
9789044618334.095.html
9789044618334.096.html
9789044618334.097.html