20

Op leven en dood

Bij de beren waren onderlinge gevechten een normaal verschijnsel en er bestonden uitgebreide rituelen voor. Dat een beer een soortgenoot doodde, kwam echter zelden voor en als dit al gebeurde, was het meestal per ongeluk of had de beer de signalen van de ander verkeerd uitgelegd, zoals dat Iorek Byrnison was overkomen. Gevallen van regelrechte moord, zoals Iofur zijn eigen vader had gedood, waren nog schaarser.

Maar af en toe verlangden de omstandigheden dat een twist uitsluitend door middel van een gevecht op leven en dood werd beslist. En voor dat geval was er een uitgebreide ceremonie voorgeschreven.

Onmiddellijk nadat Iofur had verkondigd dat Iorek Byrnison op weg was en er een gevecht zou plaatsvinden, werd het strijdperk geveegd en geëffend en kwamen er wapensmeden uit de vuurmijnen om Iofurs wapenrusting te inspecteren. Elke klink werd onderzocht, ieder scharnier gecontroleerd en de platen werden met het fijnste zand geschuurd. Evenveel zorg werd er aan zijn klauwen besteed. Het bladgoud werd weggewreven en de twintig centimeter lange nagels werden stuk voor stuk gespitst en tot dodelijke punten gevijld. Lyra bekeek de bedrijvigheid met toenemende misselijkheid, want Iorek Byrnison zou al deze zorg moeten ontberen. Hij had al een mars over het ijs van bijna vierentwintig uur zonder rustpauzes en zonder eten achter de rug en misschien was hij tijdens de noodlanding gewond geraakt. En zij had hem, zonder dat hij het wist, in dit gevecht verwikkeld. Op een gegeven moment, nadat Iofur Raknison op een pas gedode walrus had uitgeprobeerd of zijn klauwen scherp genoeg waren, en daarbij de huid had opengereten als een stuk papier, en nadat hij de kracht van zijn machtige slagen had gedemonstreerd door de schedel van de walrus met twee klappen als een eitje te kraken, moest Lyra zich bij Iofur verontschuldigen om even helemaal alleen van angst te huilen.

Zelfs Pantalaimon, die haar toch altijd kon opvrolijken, kon maar weinig zeggen dat haar hoop bood. Ze kon alleen de alethiometer raadplegen: hij is nog een uur hier vandaan, vertelde het instrument haar, en nogmaals, ze moest hem vertrouwen. Hoewel dit niet eenvoudig af te lezen viel, leek het zelfs alsof de alethiometer haar berispte omdat ze tweemaal dezelfde vraag had gesteld.

Inmiddels waren alle beren op de hoogte van wat er zou gaan gebeuren en alle plaatsen rondom het strijdperk waren bezet. De beren met de hoogste rang hadden de beste plaatsen en er was een speciaal omheind gedeelte voor de berinnen, Iofurs vrouwen incluis. Lyra was bijzonder benieuwd naar de berinnen, want ze wist zo weinig van hen af, maar het was niet het geschikte tijdstip om rond te lopen en vragen te stellen. In plaats daarvan bleef ze dicht bij Iofur Raknison en zag hoe de hovelingen die hem omringden hun overwicht ten opzichte van de gewone beren van buiten het paleis deden gelden en ze probeerde de betekenis te raden van de pluimen, insignes en tekens die ze allemaal leken te dragen. Ze zag dat sommige van de hoogstgeplaatste beren poppen bij zich hadden, zoals Iofurs lappendæmon, waarschijnlijk in een poging om bij hem in de gunst te komen door de van hem uitgaande mode na te bootsen. Ze had een duivels plezier toen ze merkte dat zij, zodra ze ontdekten dat Iofur zijn pop had afgedankt, niet meer wisten wat ze met hun poppen moesten beginnen. Moesten ze ze weggooien? Waren ze nu uit de gunst? Hoe moesten ze zich gedragen?

Want langzaam begon ze in te zien dat onzekerheid de overheersende stemming aan het hof was. Ze wisten niet zeker wat ze waren. Ze waren niet zoals Iorek Byrnison. Niet zo zuiver, resoluut en doortastend, en ze werden voortdurend verlamd door onzekerheid, terwijl ze elkaar en Iofur scherp in de gaten hielden.

En ze hielden haar in de gaten, met onverholen nieuwsgierigheid. Lyra bleef bescheiden in de buurt van Iofur en zweeg, en telkens als een beer haar aankeek, sloeg ze haar ogen neer.

De mist was inmiddels opgetrokken en de lucht was helder en het toeval wilde dat de kortstondige onderbreking van de duisternis rond het middaguur samenviel met het tijdstip waarop Iorek volgens Lyra’s berekeningen zou aankomen. Terwijl ze stond te huiveren op een bergje aangetrapte sneeuw aan de rand van het strijdperk, keek ze omhoog naar het flauwe licht aan de hemel en verlangde uit het diepst van haar hart een vlucht rafelige, elegante, zwarte gedaantes te zien neerdalen, die haar zouden meevoeren; of de verborgen stad in de aurora te zien, waar ze veilig in de zon over die brede lanen kon wandelen; of om Ma Costa’s brede armen te zien, de vriendelijke geur van haar huid en de kookluchtjes te ruiken, die je in haar nabijheid omspoelden...

Ze merkte dat ze huilde met tranen die vrijwel terstond bevroren zodra ze uit haar ogen rolden en die pijn deden als ze ze wegveegde. Ze was zo bang. Beren, die zelf niet huilden, konden niet begrijpen wat er met haar aan de hand was. Het zou wel iets menselijks zijn, iets zinloos. En natuurlijk kon Pantalaimon haar niet troosten zoals hij normaal zou doen, hoewel ze haar hand in haar zak stevig om zijn warme kleine muizenlijfje hield en hij met zijn snoetje haar vingers koesterde.

Naast haar legden de smeden de laatste hand aan Iofur Raknisons wapenrusting. Hij verrees als een grote metalen toren van blikkerend gepolijst staal waarvan de gladde pantserplaten met verzonken gouddraad waren versierd. Zijn helm, een blinkende zilvergrijze koepel waarin oogspleten waren aangebracht, omhulde de bovenkant van zijn hoofd. De onderkant van zijn lichaam werd beschermd door een strak gesloten maliënkolder. Toen ze dit zag, besefte Lyra dat ze Iorek Byrnison had verraden, want Ioreks wapenrusting kon de vergelijking hiermee niet doorstaan. Bij hem waren alleen de rug en de flanken beschermd. Ze keek naar Iofur Raknison, die er zo lenig en sterk uitzag, en voelde zich intens misselijk, alsof schuldgevoelens gepaard gingen met angst.

Ze zei: ‘Neem me niet kwalijk, majesteit, u zult zich herinneren wat ik u zo-even heb gezegd...’

Haar bevende stem klonk ijl en zwak in de lucht. Iofur Raknison draaide zijn machtige kop naar haar toe. Ze had hem afgeleid van het doelwit dat drie beren omhooghielden zodat hij het met zijn volmaakte klauwen kon vernietigen.

‘Ja, ja?’

‘U zult zich herinneren dat ik beter eerst met Iorek Byrnison kan spreken om te doen alsof...’

Maar voor ze haar zin kon afmaken, klonk er een gebrul van de beren op de uitkijktoren. Alle anderen wisten wat dat betekende en begonnen zelf van triomfantelijke opwinding te brullen. Ze hadden Iorek gezien.

‘Alstublieft?’ smeekte Lyra. ‘U zult merken dat ik hem voor de gek zal houden.’

‘Ja. Ja. Ga maar. Ga hem maar aanmoedigen!’

Iofur Raknison kon nauwelijks spreken van woede en opwinding.

Lyra liep bij hem weg en stak het strijdperk over dat er nu leeg en effen bijlag. Ze liet kleine voetsporen achter in de sneeuw en de beren aan de overkant weken uiteen om haar door te laten. Toen hun grote lijven een opening vrijmaakten, werd de horizon zichtbaar, somber in het fletse licht. Waar was Iorek Byrnison? Ze zag niets, maar de uitkijktoren was hoog en van daaraf konden zij dingen zien die voor haar nog verborgen waren. Er zat niets anders voor haar op dan door de sneeuw vooruit te lopen.

Iorek Byrnison zag haar nog voor ze hem zag. De grond daverde en er klonk zwaar gerinkel van metaal en in een opstuivende sneeuwwolk stond hij plotseling naast haar.

‘O, Iorek! Ik heb iets vreselijks gedaan! O lieverd, je moet met Iofur Raknison vechten en daar ben je helemaal niet op voorbereid; je bent moe en hebt honger en je wapenrusting is...’

‘Wat is er zo vreselijk?’

‘Ik heb hem gezegd dat je eraan kwam, want dat had ik op de alethiometer gezien, en hij wil kost wat kost een mens zijn en een dæmon hebben, daar heeft hij alles voor over. En daarom heb ik hem voorgespiegeld dat ik jouw dæmon ben en dat ik jou zou verlaten om van hem te zijn, maar om dat waar te maken moest hij eerst met jou vechten. Want anders, Iorek, lieve beer, zouden ze je nooit met hem laten vechten en je hebben verbrand voor je ook maar in de buurt kon komen...’

‘Heb je Iofur Raknison omgepraat met een list?’

‘Ja. Ik heb ervoor gezorgd dat hij ermee instemde om met jou te vechten in plaats van je meteen als een uitgestotene af te laten maken en dat de winnaar dan koning van de beren zal zijn. Ik moest dat wel doen, want anders...’

‘Belacqua? Nee, Zilvertong. Jij bent Lyra Zilvertong,’ zei hij. ‘Ik wil toch niets liever dan met hem vechten. Kom mee, kleine dæmon van me.’

Ze keek naar Iorek Byrnison in zijn geblutste wapenrusting. Hij zag er gespierd en bloeddorstig uit en ze dacht dat haar hart van trots zou barsten.

Samen liepen ze naar Iofurs paleis, de massieve kolos waar aan de voet van de muren geëffend en onbetreden het strijdperk lag. Groepjes beren keken over de kantelen, achter alle ramen waren witte snuiten te zien en de zware lijven stonden opgesteld als een dichte mistbank die gestippeld was met zwarte puntjes van de ogen en de neuzen. De beren die vooraan stonden weken uiteen en vormden twee hagen waartussen Iorek Byrnison en zijn dæmon konden lopen. De ogen van alle beren waren op hen gericht.

Iorek bleef aan de rand van het strijdperk tegenover Iofur Raknison staan. De koning kwam van de aangetrapte sneeuwhoop omlaag en de twee beren stonden nu oog in oog tegenover elkaar.

Lyra stond zo dicht bij Iorek dat ze hem inwendig voelde trillen als een grote dynamo die geweldige anbarische krachten opwekte. Ze legde haar hand even op zijn nek onder de rand van zijn helm en zei: ‘Zet ’m op, Iorek, lieve beer. Jij bent de ware koning, hij niet. Hij is niks.’

Daarna deed ze een stap achteruit.

‘Beren!’ bulderde Iorek Byrnison. De echo weerkaatste tegen de paleismuren en liet de vogels geschrokken van hun nesten opvliegen. Hij sprak verder: ‘De voorwaarden van dit gevecht zijn de volgende: als Iofur Raknison mij doodt, zal hij voortaan de onbetwiste koning zijn. Als ik Iofur Raknison dood, zal ik jullie koning worden. Mijn eerste bevel zal luiden dat we met vereende krachten dat paleis slopen, dat geparfumeerde bolwerk van schijn en klatergoud en al het goud en marmer in zee smijten. Het metaal van de beren is ijzer, niet goud. Iofur Raknison heeft Svalbard bezoedeld. Ik ben hier gekomen om de stal uit te mesten. Iofur Raknison, ik daag je uit.’

Iofur sprong een paar passen naar voren, alsof hij zich nauwelijks kon inhouden.

‘Beren!’ bulderde hij op zijn beurt. ‘Iorek Byrnison is op mijn uitnodiging teruggekomen. Ik heb hem hiernaar toe gelokt. Ik heb het recht de voorwaarden voor dit gevecht te bepalen en ze luiden als volgt: als ik Iorek Byrnison dood, wordt zijn vlees aan repen gescheurd en voor de klipduivels geworpen. Zijn hoofd wordt boven op mijn paleis gespiest. De herinnering aan hem wordt uitgevaagd en het is voortaan een doodzonde om zijn naam uit te spreken...’

Zo ging hij nog een poosje door en daarna spraken beide beren nogmaals. Het was een formule, een ritueel waaraan ze zich trouw hielden. Lyra keek naar de twee beren die zo volkomen verschillend waren: Iofur opgedoft en machtig, overweldigend sterk en blakend van gezondheid, uitgedost in een schitterend pantser, trots en koninklijk, terwijl Iorek kleiner leek, hoewel ze nooit had kunnen vermoeden dat ze hem nog eens klein zou vinden, en slechts schamel was uitgerust met zijn verroeste en gedeukte pantser. Maar zijn pantser was zijn ziel. Hij had het zelf gemaakt en het zat hem als gegoten. Hij en zijn pantser waren één. Iofur daarentegen was met zijn wapenrusting niet tevreden; hij wilde nog een andere ziel. Hij was ongedurig terwijl Iorek bedaard was.

Ze besefte ook dat alle andere beren dezelfde vergelijking maakten. Maar Iorek en Iofur waren niet zomaar twee beren. Hier stonden twee verschillende opvattingen tegenover elkaar van de manier waarop beren behoorden te leven, twee verschillende mogelijkheden voor de toekomst, twee lotsbestemmingen. Iofur was begonnen hen in een bepaalde richting te voeren en met Iorek zouden ze een andere richting inslaan, en tegelijkertijd zou met het begin van de ene toekomst, definitief het doek voor de ander vallen.

Zodra het tweede bedrijf van het rituele gevecht aanbrak, begonnen de twee beren ongedurig in de sneeuw heen en weer te lopen, ze voerden soms even een schijnaanval uit en slingerden met hun kop. De toeschouwers stonden volkomen roerloos aan de kant, maar alle ogen volgden de beide tegenstanders.

Ten slotte stonden de strijders stil en zwijgend keken ze elkaar over het strijdperk heen aan.

Met een luid gebrul en in een stuivende sneeuwwolk kwamen beide beren tegelijkertijd in beweging. Als twee grote rotsblokken die tegenover elkaar op spitse bergtoppen balanceerden en door een aardbeving aan het rollen waren gebracht, en nu met toenemende snelheid van de berghelling daverden, over spleten stuiterden en bomen versplinterden in hun vaart, net zolang tot ze met zo’n klap tegen elkaar botsten dat ze verpulverden en de flinters rondspatten: zo vlogen de twee beren tegen elkaar aan. De dreun van de botsing galmde in de stille lucht en weerkaatste als een echo tegen de paleismuur. Maar ze waren niet vernietigd, zoals dat met rotsblokken het geval zou zijn geweest. Ze tuimelden allebei om en Iorek kwam als eerste overeind. Met een lenige draai sprong hij omhoog en greep Iofur beet, wiens wapenrusting door de botsing zo beschadigd was dat hij moeite had om zijn kop op te richten. Iorek stortte zich onmiddellijk op de kwetsbare plek in Iofurs nek. Hij klauwde in de witte vacht, plantte zijn nagels onder de rand van Iofurs helm en wrikte die naar voren.

Iofur merkte het gevaar. Hij gromde en schudde zijn lijf zoals Lyra Iorek zich op de kade had zien schudden, met hoog opspattende sluiers van druppels. En Iorek verloor zijn evenwicht, viel om, en Iofur richtte zich met een knarsend geluid van schurend metaal op zijn achterpoten op en boog louter met de kracht van zijn rugspieren het staal van zijn pantser recht. Daarna wierp hij zich als een lawine op Iorek, die juist wilde opstaan.

Lyra voelde haar adem stokken door de kracht van de duikende beer. De aarde beefde onder haar voeten. Hoe kon Iorek dat overleven? Hij spartelde om op zijn zij te rollen en houvast te vinden op de grond, maar zijn poten staken in de lucht en Iofur beet met zijn tanden vlak bij Ioreks strot. Warme bloeddruppels vlogen door de lucht; er landde er een op Lyra’s bontjas en als een blijk van liefde drukte ze haar hand erop.

Toen grepen de klauwen van Ioreks achterpoten de schakels van Iofurs maliënkolder en rukten het metalen hemd omlaag. Hij trok het hele voorpand weg en Iofur rolde op zijn zij om de schade op te nemen, wat Iorek de kans bood om weer overeind te krabbelen.

Heel even stonden de twee beren een stukje van elkaar af om op adem te komen. Iofur werd nu in zijn bewegingen beperkt door de maliënkolder, die hem plotseling niet meer beschermde maar belemmerde: het metaal zat aan de onderkant nog vast en slingerde tussen zijn achterpoten. Maar Iorek was er erger aan toe. Bloed stroomde uit een wond aan zijn hals en hij hijgde zwaar.

Toch sprong hij boven op Iofur voor de koning zich uit het kluwen van zijn maliënkolder kon bevrijden en duwde hem omver, om vervolgens opnieuw uit te halen naar het onbeschermde deel van Iofurs nek, waar de rand van de helm verbogen was. Iofur schudde hem van zich af en daarna stoven de twee beren weer naar elkaar toe, en lieten sneeuwfonteinen opwaaien die alle kanten op dwarrelden waardoor het soms lastig was om te zien wie aan de winnende hand was.

Lyra keek toe. Ze durfde nauwelijks adem te halen en kneep zich zo stevig in haar handen dat het pijn deed. Ze meende te zien dat Iofur een wond in Ioreks buik reet, maar dat kon niet kloppen, want een ogenblik later, na een nieuwe opspattende sneeuwwolk, stonden de twee beren op hun achterpoten als boksers tegenover elkaar en Iorek hakte met zijn reusachtige klauwen in op Iofurs kaken, terwijl Iofur even verbeten terugsloeg.

Lyra beefde onder de kracht van die slagen. Het was alsof een reus een moker hanteerde, een moker, voorzien van vijf stalen punten...

IJzer beukte tegen ijzer, tanden sloegen tegen tanden, er klonk gierende adem, poten daverden op de aangetrapte ondergrond. De sneeuw was aan alle kanten met bloed besmeurd en tot meters in de omtrek veranderd in rode modder.

Iofurs wapenrusting bevond zich inmiddels in een erbarmelijke toestand; de platen waren ingescheurd en verwrongen, het gouddraad was uit de kerven gerukt of hevig met bloed bezoedeld en zijn helm was nergens meer te bekennen. Ioreks pantser verkeerde, hoe lelijk het ook was, in een veel betere staat: het was geblutst, maar heel en het verdroeg de mokerslagen van de berenkoning veel beter en de wrede, twintig centimeter lange klauwen ketsten erop af.

Daar tegenover stond dat Iofur groter en sterker was dan Iorek, die bovendien vermoeid en uitgehongerd was en veel meer bloed had verloren. Hij had wonden aan zijn buik, aan beide voorpoten en in zijn nek, terwijl bij Iofur alleen zijn onderkaak bloedde. Lyra zou haar dierbare vriend zo graag willen helpen, maar wat kon ze doen?

Het zag er nu ook slecht uit voor Iorek. Hij hinkte. Telkens als hij zijn linkervoorpoot neerzette, zag ze dat hij zijn gewicht nauwelijks kon dragen. Hij gebruikte zijn linkerpoot nooit om mee te slaan en de klappen van zijn rechterpoot waren zwakker. Het leek wel alsof hij ermee aaide, als je de klappen vergeleek met de geweldige opdoffers die hij zojuist nog had uitgedeeld.

Het was Iofur niet ontgaan. Hij begon Iorek te tarten, zei dat hij een lamme poot had, noemde hem een kermende welp, een verroeste, ten dode opgeschreven beer en nog veel meer, terwijl hij hem de hele tijd links en rechts klappen toediende, waar Iorek geen verweer meer tegen had. Iorek moest terugkrabbelen, voetje voor voetje, en hij boog zijn hoofd onder de hagel van slagen van de spottende berenkoning.

De tranen rolden Lyra over de wangen. Haar lieve, haar dappere beer, haar onbevreesde beschermer zou sterven, maar ze wilde hem niet verraden door haar ogen af te wenden, want als hij naar haar keek, moest hij haar glinsterende ogen zien en hun liefde en vertrouwen, en geen gezicht dat lafhartig bedekt was of een angstig afgewende schouder.

Dus bleef ze kijken, maar haar tranen maakten het haar onmogelijk te zien wat er werkelijk gebeurde en misschien onttrok het zich ook aan haar waarneming. Iofur zag het in ieder geval niet.

Want Iorek schuifelde enkel en alleen achteruit om een kale, droge ondergrond te vinden, en een stevige rots om zich af te zetten en de schijnbaar onbruikbare linkerpoot was in werkelijkheid nog fris en sterk. Je kon een beer niet voor de gek houden, maar Iofur wilde, zoals Lyra hem had aangetoond, geen beer zijn, maar een mens. En Iorek hield hem voor de gek.

Ten slotte vond hij wat hij nodig had: een stevig rotsblok dat diep in de bevroren aarde verankerd was. Hij zette zich schrap, spande de spieren van zijn achterpoten en wachtte het juiste ogenblik af.

Dat diende zich aan toen Iofur zich met een triomfantelijk gebrul oprichtte en zijn kop uitdagend naar Ioreks ogenschijnlijk ongevaarlijke linkerkant uitstak.

Op dat moment kwam Iorek in actie. Als een golf die tijdens een tocht van duizenden kilometers over de oceaan was aangezwollen en die in diep water nauwelijks een rimpeling veroorzaakt, maar zich in de ondiepe wateren tot hoog in de lucht opricht en de kustbewoners schrik aanjaagt, voor hij met een onverbiddelijke kracht op het land beukt, verhief Iorek zich in zijn volle lengte tegenover Iofur. Plotseling schoot hij omhoog vanaf de stevige, droge rots onder zijn poten en sloeg met zijn dodelijke linkerklauw tegen de onbeschermde kaak van Iofur Raknison.

Het was een vreselijke klap. De onderkaak werd losgerukt en vloog door de lucht terwijl de bloedspetters meters verderop in de sneeuw belandden.

Iofurs rode tong hing druipend van het bloed langs zijn open keel. De berenkoning kon plotseling niet meer spreken, bijten of wat dan ook. Iorek hoefde niet veel meer te doen. Hij sprong naar voren en zijn tanden zonken weg in Iofurs strot. Hij rukte en trok naar links en naar rechts, hief het zware lijf van de grond en sloeg het tegen de sneeuw alsof Iofur niets meer voorstelde dan een zeehond op de kade.

Met een ruk trok hij de kop naar achteren en het leven van Iofur Raknison kwam ten einde tussen zijn kaken.

Het ritueel schreef nog één handeling voor. Iorek reet de onbeschermde borst van de dode koning open, trok de vacht weg en ontblootte de smalle, rood-met-witte ribben, als de spanten van een omgekeerde boot. Iorek stak zijn klauwen in de ribbenkast en trok er Iofurs rode, dampende hart uit, dat hij ten overstaan van Iofurs onderdanen verslond.

Daarna klonk er een gejubel, een hels kabaal en alle beren dromden naar voren om eer te bewijzen aan Iofurs overwinnaar.

Boven het lawaai uit klonk Iorek Byrnisons stem.

‘Beren! Wie is jullie koning?’

En de kreet kaatste terug met het gebulder van een beukende storm op de oceaan:

‘Iorek Byrnison!’

De beren wisten wat hen te doen stond. Alle insignes, sjerpen en kronen werden terstond afgerukt en smalend vertrapt en een ogenblik later dacht niemand er meer aan. Nu waren ze Ioreks beren, échte beren, geen onzekere halve mensen die in het besef van een kwellend gevoel van minderwaardigheid leefden. Ze dromden naar het paleis en begonnen grote brokken marmer vanaf de hoogste torens omlaag te smijten, en ze beukten met sterke vuisten op de muren met hun kantelen tot de stenen losraakten en smeten vervolgens de brokken van de klippen, zodat ze honderd meter lager te pletter vielen.

Iorek schonk geen aandacht aan hen. Hij gespte zijn wapenrusting af om zijn wonden te verzorgen, maar Lyra was al bij hem voor hij daarmee kon beginnen. Ze stampte met haar voet op de bevroren, roodgekleurde sneeuw en gilde tegen de beren dat ze moesten ophouden met het slopen van het paleis, omdat er binnen nog gevangenen zaten. Zij hoorden het niet, maar Iorek wel en ze hielden onmiddellijk op toen hij brulde.

‘Zijn het mensen?’ zei Iorek.

‘Ja. Iofur Raknison heeft ze in de kerkers opgesloten; ze moeten eerst ergens in veiligheid worden gebracht, anders komen ze om onder al het vallend gesteente...’

Iorek deelde snel bevelen uit en enkele beren snelden het paleis in om de gevangenen te bevrijden. Lyra keek Iorek aan.

‘Laat me je helpen... ik wil zien hoe ernstig je gewond bent, lieve Iorek. O, hadden we hier maar verband of zoiets! Je hebt zo’n lelijke snee in je buik...’

Een beer legde een mondvol mos voor Ioreks voeten op de grond. Het zag er stug en groen uit en was helemaal berijpt.

‘Bloedmos,’ zei Iorek. ‘Druk het stevig in mijn wonden, Lyra. Plooi de huid eroverheen en houd er dan net zolang sneeuw tegenaan tot het bevroren is.’

Hij stond de andere beren niet toe om voor hem te zorgen, hoe graag ze dat ook wilden. Bovendien waren Lyra’s kleine handen geschikter en wilde ze hem dolgraag helpen. Het kleine meisje boog zich dus over de grote berenkoning, stopte het bloedmos in de wonden en liet het rauwe vlees bevriezen, zodat het bloeden ophield. Toen ze klaar was, waren haar wanten doordrenkt met Ioreks bloed, maar zijn wonden waren gestelpt.

Inmiddels waren ook de gevangenen uit het paleis gekomen: een stuk of twaalf mannen die huiverend op een kluitje stonden en met hun ogen knipperden. Lyra besloot dat het geen zin had om de professor aan te spreken, want de arme man was gek. Ze had graag willen weten wie de anderen waren, maar er waren dringender zaken. Iorek, die nu snel achter elkaar bevelen uitdeelde en de beren alle kanten opstuurde, wilde ze er niet mee lastig vallen, maar niettemin maakte ze zich zorgen over Roger, Lee Scoresby en de heksen en bovendien had ze honger en was ze moe... Ze bedacht dat ze er maar het best aan deed niemand voor de voeten te lopen.

Met Pantalaimon in de gedaante van een veelvraat om haar te verwarmen, kroop ze weg in een stil hoekje van het strijdperk, trok haar benen op en bedekte zich als een beer met sneeuw, en zo viel ze in slaap.

Er porde iets tegen haar voet en een onbekende berenstem zei: ‘Lyra Zilvertong, de koning roept u.’

Dodelijk verstijfd van de kou werd ze wakker en aanvankelijk kon ze haar ogen niet openen omdat die waren dichtgevroren. Pantalaimon likte haar wimpers om het ijs te laten smelten en even later zag ze de jonge beer die in het maanlicht tot haar sprak.

Ze probeerde op te staan maar viel twee keer om.

De beer zakte door zijn knieën om haar zijn brede rug aan te bieden en zei: ‘Klimt u maar op mij,’ en half hangend, half glijdend lukte het haar op zijn rug te blijven zitten, op weg naar een diepe kuil waar veel beren zich hadden verzameld.

In hun midden bevond zich een kleinere gedaante die naar haar toe rende en wiens dæmon opsprong om Pantalaimon te begroeten.

‘Roger!’ zei ze.

‘Iorek Byrnison heeft me daarginds in de sneeuw laten wachten terwijl hij jou ging halen. We benne uit de ballon gevallen, Lyra! Nadat jij eruit gevallen was, dreven we kilometers af en toen heeft meneer Scoresby nog meer gas laten ontsnappen en vlogen we tegen een berg en toen vielen we van een hartstikke lange helling naar beneden! Ik weet niet waar meneer Scoresby nu is en waar de heksen benne weet ik ook niet. Ik was alleen met Iorek Byrnison. Hij liep meteen terug deze kant op om jou te zoeken. En ze hebben me over het gevecht verteld...’

Lyra keek om zich heen. Onder leiding van een oudere beer bouwden de menselijke gevangenen een onderkomen van drijfhout en stukken zeildoek. Ze schenen het prettig te vinden om iets om handen te hebben. Een van hen probeerde vuur te maken met een vuursteen.

‘Hier is iets te eten,’ zei de jonge beer die Lyra had gewekt.

In de sneeuw lag een verse rob. De beer reet het dier met zijn klauw open en wees Lyra waar ze de nieren kon vinden. Ze at er een rauw: hij was warm en zacht en onvoorstelbaar lekker.

‘U moet ook het vet eten,’ zei de beer terwijl hij een reep voor haar afscheurde. Het smaakte naar room met hazelnoten. Roger aarzelde, maar volgde toch haar voorbeeld. Ze aten gretig en enkele minuten later was Lyra klaarwakker en begon ze weer warm te worden.

Ze veegde haar lippen af en keek in het rond, maar Iorek was nergens te zien.

‘Iorek Byrnison is in overleg met zijn raadsheren,’ zei de jonge beer. ‘Hij wenst u te spreken zodra u gegeten hebt. Kom mee.’

Hij ging hen voor over een hoger gedeelte van de sneeuw naar een plaats waar beren begonnen waren een muur van ijsblokken te bouwen. Iorek zat in het midden van een groepje oudere beren en hij stond op om haar te begroeten.

‘Lyra Zilvertong,’ zei hij. ‘Kom, luister naar wat ze mij verteld hebben.’

Hij legde de andere beren niet uit wie ze was en waarom ze hier was, of misschien hadden ze al over haar gehoord. Ze maakten plaats en behandelden haar met de grootste hoogachting, alsof ze een koningin was. Ze was mateloos trots dat ze naast haar vriend Iorek Byrnison onder de aurora zat die statig aan de poolhemel flakkerde en dat ze aan de gesprekken van de beren mocht deelnemen.

Het bleek dat Iofur Raknisons overheersing als het ware een betovering was geweest. Sommigen weten het aan de invloed van mevrouw Coulter die Iofur al voor Ioreks ballingschap had bezocht, hoewel Iorek daar niets van afwist, en die Iofur diverse geschenken had gegeven.

‘Ze heeft hem een middeltje gegeven,’ zei een beer, ‘dat hij Hjalmur Hjalmurson heimelijk heeft toegediend, zodat hij buiten zichzelf raakte.’

Lyra maakte daaruit op dat Hjalmur Hjalmurson de beer moest zijn die door Iorek was gedood, wat als gevolg had gehad dat Iorek was verbannen. Dus mevrouw Coulter had dat beraamd! En er was nog meer.

‘De wetten van de mensen verbieden sommige dingen die ze van plan was, maar die wetten gelden niet op Svalbard. Ze wilde hier net zo’n observatiepost inrichten als in Bolvangar, maar dan nog veel erger, en Iofur wilde haar dat toestaan, tegen alle gebruiken van de beren in. Want mensen hebben Svalbard weliswaar bezocht en ze werden hier gevangen gehouden, maar ze hebben hier nooit geleefd en gewerkt. Geleidelijk aan breidde ze haar invloed op Iofur Raknison uit en kreeg hij ook meer invloed op ons, zodat we uiteindelijk haar duvelstoejagers waren en er voor ons niets anders opzat dan het schandelijke oord dat ze wilde stichten te bewaken...’

Een oudere beer had gesproken. Hij heette Søren Eisarson en hij was een van de raadsheren die zeer onder Iofur Raknison geleden had.

‘Wat voert ze nu in haar schild, Lyra?’ vroeg Iorek Byrnison. ‘Wat zijn haar plannen als ze hoort dat Iofur dood is?’

Lyra pakte de alethiometer. Er was niet genoeg licht om hem te raadplegen en Iorek beval dat er een flambouw moest worden gehaald.

‘Wat is er met Lee Scoresby gebeurd?’ vroeg Lyra terwijl ze wachtten. ‘En met de heksen?’

‘De heksen werden door een andere heksenstam aangevallen. Ik weet niet of die anderen gemene zaak maakten met die kindersnijders, maar ze doorkruisten in groten getale ons luchtruim en vielen ons aan tijdens de storm. Ik heb niet kunnen zien hoe het Serafina Pekkala is vergaan. En wat Lee Scoresby betreft, de ballon won snel aan hoogte nadat ik er met de jongen uit was gevallen en Lee is weggevlogen. Maar jouw symboleninstrument zal je kunnen zeggen wat hun lot is.’

Een beer trok een slee naderbij met daarop een ketel vol smeulende houtskool, waar hij een in hars gedrenkte tak in stak. De tak vatte onmiddellijk vlam en bij de gloed stelde Lyra de wijzers van de alethiometer in en vroeg naar Lee Scoresby.

Het bleek dat hij nog altijd in de lucht was en door de wind naar Nova Zembla werd gedreven. Hij was ongedeerd aan de klipduivels ontkomen en de aanval van de andere heksenstam was afgeslagen.

Lyra keek Iorek aan en hij knikte tevreden.

‘Zolang hij in de lucht is, verkeert hij in veiligheid,’ zei hij. ‘En hoe zit het met mevrouw Coulter?’

Het antwoord was ingewikkeld. De wijzer bewoog schoksgewijs van symbool naar symbool in een volgorde die Lyra lang voor raadselen plaatste. De beren waren benieuwd, maar hielden zich in uit eerbied voor Iorek Byrnison en zijn respect voor Lyra. Het lukte haar geen aandacht aan hen te schenken en weg te zinken in de trance die nodig was om de alethiometer te duiden.

Toen ze er eenmaal een patroon in had ontdekt, bleek de afwisselende reeks symbolen verontrustend te zijn.

‘Ik zie dat ze... Ze heeft gehoord dat we hiernaar toe zijn gevlogen en zij heeft een transportzeppelin die met machinegeweren bewapend is – volgens mij betekent het dat – en ze vliegen nu rechtstreeks naar Svalbard. Ze weet natuurlijk nog niet dat Iofur Raknison verslagen is, maar daar zal ze snel achterkomen... O ja, een stel heksen zal het haar vertellen en die weten het weer van de klipduivels. Dus ik denk dat er overal in de lucht spionnen zijn, Iorek. Ze was op weg onder het voorwendsel dat ze Iofur Raknison kwam helpen, maar eigenlijk wilde ze de macht van hem overnemen met een regiment Tataren dat over zee komt en over enkele dagen hier zal zijn.

En zo gauw ze de kans schoon ziet, gaat ze naar de plek waar Lord Asriel gevangen wordt gehouden en zal hem laten doden. Want... Nu wordt het duidelijk: dat heb ik nooit eerder begrepen, Iorek! Ik bedoel, waarom ze Lord Asriel wil doden. Dat heeft te maken met wat hij van plan is. Daar is ze bang voor en eigenlijk wil ze het zelf doen om zelf de touwtjes in handen te krijgen, voor hij het kan uitvoeren... Het moet die stad in de lucht zijn, dat kan niet anders! Zij wil proberen er als eerste te komen! En nu zie ik nog iets anders...’

Ze boog zich over het instrument en concentreerde zich uit alle macht terwijl de slanke wijzer schokkerig heen en weer bewoog. Hij vloog haast te snel over de schijf om hem te volgen; Roger, die over haar schouder meekeek, kon hem niet eens zien stilstaan en besefte alleen dat er een razende, flitsende dialoog plaatsvond tussen Lyra’s vingers die de wijzers instelden en de dunne naald die daarop antwoordde, een verbluffende dialoog die even weinig met taal te maken leek te hebben als de aurora zelf.

‘Ja,’ zei ze ten slotte. Ze legde het instrument in haar schoot en slaakte een zucht toen ze bijkwam uit haar diepe concentratie. ‘Ja, ik begrijp wat hij me wil zeggen. Ze heeft het weer op mij gemunt. Ze wil iets wat ik bij me heb, omdat Lord Asriel het ook wil hebben. Ze hebben het nodig voor dit... Voor dit experiment, wat dat ook mag zijn...’

Ze zweeg even om diep in te ademen. Er zat haar iets dwars en ze wist niet wat het was. Ze wist zeker dat dit ‘iets’ wat zo belangrijk was, de alethiometer moest zijn, want mevrouw Coulter had hem per slot van rekening al eerder willen hebben en wat zou het anders moeten zijn? En toch kon het de alethiometer niet zijn, want hij placht op een andere manier naar zichzelf te verwijzen dan hij zojuist had gedaan.

‘Ik neem aan dat het om de alethiometer gaat,’ zei ze, niet helemaal tevreden. ‘Dat dacht ik de hele tijd al. Ik moet hem naar Lord Asriel brengen voor zij hem in handen krijgt. Als zíj hem in handen krijgt, zullen we allemaal sterven.’

Terwijl ze dit zei, voelde ze zich zo moe, zo tot op het bot uitgeput en bedroefd, dat ze de dood als een opluchting zou hebben ervaren. Maar Ioreks voorbeeld weerhield haar ervan het hoofd te laten hangen. Ze stopte de alethiometer weg en ging rechtop zitten.

‘Hoe ver is ze hier nog vandaan?’ vroeg Iorek.

‘Maar een paar uur. Ik denk dat ik de alethiometer zo snel mogelijk naar Lord Asriel moet brengen.’

‘Ik ga met je mee,’ zei Iorek.

Ze sprak hem niet tegen. Terwijl Iorek bevelen gaf en een gewapend legertje bijeenriep om hen te begeleiden tijdens het laatste gedeelte van hun tocht naar het noorden, bleef Lyra stil zitten om haar energie te sparen. Ze merkte dat er tijdens de laatste vraag die ze de alethiometer had gesteld, iets in haar gebroken was. Ze sloot haar ogen en viel in slaap en even later werd ze gewekt en vertrokken ze.

De Noorderlicht-trilogie
9789044618334.001.html
9789044618334.002.html
9789044618334.003.html
9789044618334.004.html
9789044618334.005.html
9789044618334.006.html
9789044618334.007.html
9789044618334.008.html
9789044618334.009.html
9789044618334.010.html
9789044618334.011.html
9789044618334.012.html
9789044618334.013.html
9789044618334.014.html
9789044618334.015.html
9789044618334.016.html
9789044618334.017.html
9789044618334.018.html
9789044618334.019.html
9789044618334.020.html
9789044618334.021.html
9789044618334.022.html
9789044618334.023.html
9789044618334.024.html
9789044618334.025.html
9789044618334.026.html
9789044618334.027.html
9789044618334.028.html
9789044618334.029.html
9789044618334.030.html
9789044618334.031.html
9789044618334.032.html
9789044618334.033.html
9789044618334.034.html
9789044618334.035.html
9789044618334.036.html
9789044618334.037.html
9789044618334.038.html
9789044618334.039.html
9789044618334.040.html
9789044618334.041.html
9789044618334.042.html
9789044618334.043.html
9789044618334.044.html
9789044618334.045.html
9789044618334.046.html
9789044618334.047.html
9789044618334.048.html
9789044618334.049.html
9789044618334.050.html
9789044618334.051.html
9789044618334.052.html
9789044618334.053.html
9789044618334.054.html
9789044618334.055.html
9789044618334.056.html
9789044618334.057.html
9789044618334.058.html
9789044618334.059.html
9789044618334.060.html
9789044618334.061.html
9789044618334.062.html
9789044618334.063.html
9789044618334.064.html
9789044618334.065.html
9789044618334.066.html
9789044618334.067.html
9789044618334.068.html
9789044618334.069.html
9789044618334.070.html
9789044618334.071.html
9789044618334.072.html
9789044618334.073.html
9789044618334.074.html
9789044618334.075.html
9789044618334.076.html
9789044618334.077.html
9789044618334.078.html
9789044618334.079.html
9789044618334.080.html
9789044618334.081.html
9789044618334.082.html
9789044618334.083.html
9789044618334.084.html
9789044618334.085.html
9789044618334.086.html
9789044618334.087.html
9789044618334.088.html
9789044618334.089.html
9789044618334.090.html
9789044618334.091.html
9789044618334.092.html
9789044618334.093.html
9789044618334.094.html
9789044618334.095.html
9789044618334.096.html
9789044618334.097.html