21

Lord Asriels begroeting

Lyra en Roger reden op sterke jonge beren terwijl Iorek onvermoeibaar met grote passen voor hen uit rende. Ze werden gevolgd door een legertje beren met een vlammenwerper dat de achterhoede vormde.

Het was een lange en moeizame tocht. Het binnenland van Svalbard was bergachtig met overal spitse pieken en getande bergruggen die diep werden doorsneden door ravijnen en dalen met steile hellingen, en er heerste een bijtende kou. Lyra dacht aan de soepel voortglijdende sleden van de zigeuzen op weg naar Bolvangar. Hoe snel en comfortabel leken ze toen vooruit te zijn gekomen! De lucht hier was vervuld van een doordringender kou dan ze ooit had gevoeld. Of misschien was de beer waarop ze reed niet zo lichtvoetig als Iorek. Of misschien was ze gewoonweg uitgeput tot in het diepst van haar ziel. Hoe dan ook, het was een ontzaglijk zware tocht.

Ze wist nauwelijks iets van hun bestemming en ze wist evenmin hoe ver het was. Ze wist alleen wat de oude beer Søren Eisarson haar had verteld toen de vlammenwerper in gereedheid werd gebracht. Hij was betrokken geweest bij de onderhandelingen met Lord Asriel over de voorwaarden van diens gevangenschap en hij herinnerde zich dat nog goed.

In de eerste plaats, had hij verteld, beschouwden de beren van Svalbard Lord Asriel niet anders dan alle andere politici, koningen of onruststokers die naar hun onherbergzame eiland waren verbannen. Zulke gevangenen waren belangrijk, anders zouden ze wel meteen door hun eigen volk zijn gedood. Als op zekere dag het politieke tij in hun land zich in hun voordeel zou keren en ze terugreisden om het roer over te nemen, konden ze voor de beren waardevol blijken te zijn en daarom was het beter dergelijke gevangenen niet wreed of oneerbiedig te behandelen.

Lord Asriel had op Svalbard dus geen betere, maar ook geen slechtere omstandigheden aangetroffen dan honderden andere ballingen voor hem. Maar bepaalde dingen hadden ervoor gezorgd dat zijn bewakers hem omzichtiger behandelden dan al hun vorige gevangenen. Alles wat met Stof te maken had, was omgeven door iets mysterieus en door een spirituele dreiging. Degenen die hem hier hadden afgeleverd, waren onmiskenbaar in paniek geweest en bovendien onderhield mevrouw Coulter persoonlijke betrekkingen met Iofur Raknison.

De beren hadden overigens nog nooit iemand met zo’n hautain en heerszuchtig karakter als Lord Asriel meegemaakt. Hij was zelfs Iofur Raknison de baas, hij weerde zich heftig en welbespraakt en wist de koning er toe te overreden dat hij zelf zijn verblijfplaats kon kiezen.

De eerste plek die hem werd toegewezen vond hij te laag liggen. Hij wilde een hooggelegen woonoord, dat boven de rook en de trillende lucht van de vuurmijnen en de smederijen verheven was. Hij legde de beren een ontwerp voor van het onderkomen dat hij zich wenste en zei hen waar het gebouwd moest worden. Hij kocht hen om met goud en vleide Iofur Raknison, zette hem onder druk, en verbaasd, maar bereidwillig gingen de beren aan de slag. Niet lang daarna stond er een huis op een naar het noorden uitstekende landtong: het was een riante en degelijke woning met open haarden waarin grote brokken steenkool werden gestookt die door de beren uit de mijnen werden gedolven en naar hem toe werden gesleept. Het huis was voorzien van grote ramen met echt glas. Daar verbleef hij als een gevangene die zich als een vorst gedroeg.

Vervolgens begon hij al het materiaal voor een laboratorium bijeen te sprokkelen. Hij bestelde verwoed boeken, instrumenten, chemicaliën en allerlei gereedschappen en werktuigen. En op de een of andere manier was alles vanuit diverse bronnen binnengedruppeld. Sommige voorwerpen werden openlijk bezorgd, andere werden binnengesmokkeld door bezoekers, want hij stond op het recht bezoek te ontvangen. Via land, over zee en door de lucht vergaarde Lord Asriel al zijn materiaal en na slechts zes maanden hechtenis, bezat hij alle instrumenten die hij nodig had.

Daarmee toog hij aan het werk. Hij dacht na, maakte plannen en berekeningen en wachtte op het enige wat hem nog ontbrak om de taak te voltooien die het Oblatiecomité zo’n vreselijke schrik inboezemde. En dat kwam nu iedere minuut dichterbij.

Lyra ving een eerste glimp op van haar vaders gevangenis toen Iorek Byrnison aan de voet van een bergrug bleef staan om de kinderen gelegenheid te bieden zich uit te strekken en zelf een stuk te lopen, want ze waren gevaarlijk koud en stijf geworden.

‘Kijk omhoog,’ zei hij.

Een brede, onregelmatige helling vol rotsbrokken en ijs waarlangs met grote moeite een pad was aangelegd, leidde naar een massieve rotsformatie die tegen de hemel afstak. Er was geen aurora, maar de sterren schenen helder. De rots zag er zwart en vaal uit, maar op de top stond een ruim huis waaruit naar alle kanten kwistig licht stroomde: niet het rokerige, trillende gloeien van traanlampen en evenmin het felle wit van anbarische schijnwerpers, maar de warme, gelige gloed van nafta.

De ramen waardoor het licht scheen, vormden ook een bewijs voor Lord Asriels ongekende macht. Glas was kostbaar en grote ruiten verslonden in deze gure streek veel warmte. Wie hier zulke ruiten bezat, gaf blijk van een rijkdom en invloed die aanzienlijk verder strekte dan die van Iofur Raknisons protserige paleis.

Ze stapten voor de laatste keer op hun beer en met Iorek voorop beklommen ze de helling naar het huis. Er was een met een dikke laag sneeuw bedekt erf dat werd omgeven door een lage muur, en toen Iorek de poort openduwde, hoorden ze ergens in het huis een bel rinkelen.

Lyra klom van haar beer. Ze kon nauwelijks op haar benen staan. Ze hielp ook Roger bij het afstappen en zich aan elkaar vasthoudend, strompelden de kinderen door de sneeuw die tot aan hun dijen reikte naar de trap voor de deur.

O, wat zou het in dat huis lekker warm zijn! En eindelijk zouden ze ongestoord kunnen rusten!

Ze stak haar hand uit naar de knop van de bel, maar voor ze hem aanraakte ging de deur open. Er was een kleine, vaag verlichte vestibule om de warme lucht binnen te houden en onder de lamp stond iemand die ze kende: Thorold, de persoonlijke bediende van Lord Asriel, met zijn dæmon, de pinscher Anfang.

Lyra trok uitgeput haar capuchon van haar hoofd.

‘Wie is...’ begon Thorold. Toen zag hij wie het was en vervolgde: ‘Dat kan Lyra toch niet zijn? De kleine Lyra? Droom ik?’

Hij tastte achter zich om de binnendeur te openen.

Een hal waar in een stenen open haard een laaiend kolenvuur brandde, warm naftalicht dat tapijten, leren fauteuils en glanzend hout bescheen... Zoiets had Lyra niet meer gezien sinds ze van het Jordan-college was vertrokken. Ze moest een brok in haar keel wegslikken.

Lord Asriels sneeuwluipaard gromde.

Daar stond Lyra’s vader. Het krachtige gezicht met de donkere ogen zag er eerst fel, triomfantelijk en gretig uit, daarna trok het bleek weg. Zodra hij zijn dochter herkende, sperde hij verschrikt zijn ogen wijd open.

‘Nee! Nee!’

Hij strompelde achteruit en klampte zich aan de schoorsteenmantel vast.

‘Ga weg!’ riep Lord Asriel. ‘Keer om, ga weg, ga! Jou heb ik niet geroepen!’

Ze kon geen woord uitbrengen. Ze opende een paar keer haar mond en slaagde er eindelijk in te zeggen:

‘Nee, nee, ik ben gekomen om...’

Hij leek van afschuw vervuld. Hoofdschuddend hield hij zijn handen omhoog alsof hij haar wilde weren. Ze begreep niet waarom hij zo van streek was.

Ze deed een stap naar voren om hem gerust te stellen en Roger kwam bedremmeld naast haar staan. Hun dæmonen dwarrelden de warmte tegemoet en even later streek Lord Asriel met zijn hand over zijn voorhoofd en leek zich weer enigszins in bedwang te hebben. Zijn wangen kregen weer kleur toen hij naar de beide kinderen keek.

‘Lyra,’ zei hij. ‘Is dát Lyra?’

‘Ja, oom Asriel,’ zei ze, want ze vond het niet het geschikte moment om op hun echte relatie in te gaan. ‘Ik kom u de alethiometer van de rector van het Jordan-college brengen.’

‘Ja, vanzelfsprekend,’ zei hij. ‘En wie is dit?’

‘Dat is Roger Parslow,’ zei ze. ‘Het koksmaatje van het Jordan-college. Maar...’

‘Hoe zijn jullie hier gekomen?’

‘Ik wilde juist zeggen dat Iorek Byrnison buiten staat te wachten. Hij heeft ons hiernaar toe gebracht. Hij is helemaal vanaf Trollesund met mij meegekomen en we hebben Iofur met een list...’

‘Wie is Iorek Byrnison?’

‘Een gepantserde beer. Hij heeft ons begeleid.’

‘Thorold,’ zei hij met luide stem, ‘laat voor die kinderen een heet bad vollopen en maak wat te eten voor ze klaar. Daarna moeten ze slapen. Hun kleren zijn vuil. Kijk of je iets hebt wat ze kunnen aantrekken. Doe het meteen, dan zal ik met die beer praten.’

Lyra’s hoofd duizelde. Misschien door de warmte of van opluchting. Ze zag de bediende een buiging maken en de hal uitlopen, terwijl Lord Asriel naar de vestibule liep en de deur achter zich sloot. Daarna tuimelde ze in de eerste de beste fauteuil.

Er leek slechts een ogenblik te zijn verstreken toen Thorold haar aansprak.

‘Kom met mij mee, juffrouw,’ zei hij. Ze kwam met moeite overeind en liep met Roger naar een warme badkamer waar zachte handdoeken aan een verwarmd rekje hingen en waar een kuip heet water in het naftalicht dampte.

‘Ga jij maar eerst,’ zei Lyra. ‘Ik blijf buiten zitten wachten, dan kunnen we praten.’

Zachtjes kermend en naar adem snakkend vanwege de hitte stapte Roger in het bad en begon zich te wassen. Ze hadden weliswaar vaak samen in hun blootje gezwommen en met de andere kinderen in de Isis of de Cherwell gestoeid, maar dit was toch iets anders.

‘Ik ben bang van jouw oom,’ zei Roger achter de open deur. ‘Ik bedoel, van jouw vader.’

‘Blijf hem maar liever mijn oom noemen. Ik ben soms ook bang van hem.’

‘Toen we binnenkwamen, zag hij me eerst helemaal niet staan. Hij keek alleen naar jou. En hij was vreselijk geschrokken, tot hij mij zag. Toen bedaarde hij meteen.’

‘Hij was gewoon verbluft,’ zei Lyra. ‘Dat is toch normaal als je iets ziet wat je niet had verwacht. Hij heeft me voor het laatst in de rooksalon gezien. Natuurlijk schrok hij zich te pletter.’

‘Nee,’ zei Roger. ‘Er is iets anders aan de hand. Hij keek naar mij als een wolf, of zoiets.’

‘Dat verbeeld je je maar.’

‘Nietes. Ik ben banger van hem dan van mevrouw Coulter, echt waar.’

Hij plonsde in het water. Lyra pakte de alethiometer.

‘Wil je dat ik het aan de alethiometer vraag?’ zei Lyra.

‘Ach, kweetniet. Sommige dingen wil ik liever niet weten. Het lijkt wel alsof ik, sinds die lokkers in Oxford kwamen, alleen nog maar nare dingen heb gehoord. En als iets prettig is, kun je er niet langer dan vijf minuten in de toekomst op vertrouwen. Dit is bijvoorbeeld een lekker bad en daar hangt een warme handdoek. Dan zijn die vijf minuten om. En als ik me heb afgedroogd, denk ik dat we misschien iets lekkers zullen eten, maar verder wil ik niet vooruitdenken. En als ik heb gegeten, verlang ik ernaar te tukken in een zalig bed. Maar daarna weet ik het niet meer, Lyra. We hebben zo veel vreselijks meegemaakt. En er staat ons beslist nog meer te wachten. Daarom wil ik liever niet weten wat de toekomst biedt. Ik houd me aan het heden.’

‘Ja,’ zei Lyra vermoeid. ‘Soms denk ik er net zo over.’

Ze hield de alethiometer nog een poosje in haar handen, maar alleen om er troost uit te putten. Ze draaide niet aan de knopjes en schonk geen aandacht aan de uitslag van de wijzer. Pantalaimon keek er zwijgend naar.

Nadat ze alle twee een bad hadden genomen, brood en kaas hadden gegeten en met warm water aangelengde wijn hadden gedronken, zei de bediende Thorold: ‘De jongen moet nu gaan slapen. Ik zal hem zijn bed wijzen. Het heerschap verzoekt u zich bij hem in de bibliotheek te vervoegen, juffrouw Lyra.’

Lyra trof Lord Asriel aan in een vertrek waarvan de grote ramen uitzicht boden op de bevroren zee die ver beneden lag. Er brandde een kolenvuur in een grote open haard en een naftalamp was op een laag pitje gedraaid, zodat degenen die zich in de kamer bevonden nauwelijks hinder ondervonden van spiegelende ruiten als zij naar het kille, door sterren beschenen panorama buiten keken. Lord Asriel zat in een grote fauteuil naast de haard en gebaarde haar in de stoel tegenover hem te gaan zitten.

‘Jouw vriend Iorek Byrnison rust buiten uit,’ zei hij. ‘Hij geeft de voorkeur aan de kou.’

‘Heeft hij u over zijn gevecht met Iofur Raknison verteld?’

‘Niet de bijzonderheden. Maar ik heb begrepen dat hij nu koning van Svalbard is. Klopt dat?’

‘Natuurlijk klopt dat. Iorek liegt nooit.’

‘Hij schijnt zich te hebben opgeworpen als jouw beschermengel.’

‘Nee. John Faa heeft hem opgedragen op mij te passen en daarom doet hij het. Hij volgt de bevelen van John Faa op.’

‘Wat heeft John Faa hiermee te maken?’

‘Dat zeg ik als u eerst mij iets vertelt,’ zei ze. ‘Klopt het dat u mijn vader bent?’

‘Ja. Wat wil je daarmee zeggen?’

‘Dat had u me weleens eerder mogen vertellen, dat wil ik daarmee zeggen. Je mag zulke dingen niet verborgen houden voor anderen, want als ze er zelf achterkomen, voelen ze zich voor de gek gehouden en dat is gemeen. Wat zou het hebben uitgemaakt als ik had geweten dat ik uw dochter ben? U had het me jaren geleden kunnen vertellen. U had het me kunnen zeggen en me kunnen vragen het geheim te houden en dat zou ik gedaan hebben, ongeacht hoe jong ik was. Ik zou dat echt hebben gedaan als u het me had gevraagd. Ik zou zo trots zijn geweest dat ik het voor geen goud in de wereld zou hebben verraden als u me had gevraagd het geheim te houden. Maar dat hebt u niet gedaan. Anderen mochten het weten, maar mij hebt u het nooit verteld.’

‘Van wie heb je het dan gehoord?’

‘Van John Faa.’

‘Heeft hij je ook over je moeder verteld?’

‘Ja.’

‘Dan blijft er voor mij niet veel over om je te vertellen. Het bevalt me niet om aan de tand te worden gevoeld en te worden berispt door een schaamteloos kind. Ik wil van je horen wat je op weg hiernaar toe hebt gezien en beleefd.’

‘Ik heb u toch die verrekte alethiometer gebracht!’ gilde Lyra. Ze stond op het punt in tranen uit te barsten. ‘Ik heb er vanaf het Jordan op gepast. Ik heb hem verstopt en gekoesterd tijdens alles wat er met ons is gebeurd en ik heb geleerd hoe ik hem moet gebruiken en ik heb hem verdomme de hele tijd bij me gehouden, terwijl ik er ook afstand van had kunnen doen om mijn huid te redden, en u hebt me niet eens bedankt of zelfs maar laten blijken dat u blij bent om me te zien. Ik weet niet waarom ik het heb gedaan. Maar ik heb het gedaan en ik heb doorgezet, zelfs in dat stinkende paleis van Iofur Raknison met al die beren om me heen heb ik doorgebeten, helemaal alleen, en ik heb Iofur met een list zover gekregen met Iorek te vechten zodat ik voor u hier kon komen... En toen u me eindelijk zag, leek het wel alsof u van uw stokje zou vallen, alsof ik iets vreselijks was wat u nooit meer wilde zien. U bent geen mens, Lord Asriel. U bent mijn váder niet. Mijn váder zou me nooit zo hebben behandeld. Vaders houden van hun dochters. U houdt niet van mij en ik houd niet van u, zo zit dat. Ik hou van Farder Coram en ik hou van Iorek Byrnison. Van een gepantserde beer houd ik meer dan van mijn eigen vader. En ik durf te wedden dat Iorek Byrnison meer van mij houdt dan u.’

‘Je hebt me zelf gezegd dat hij alleen op bevel van John Faa handelt. Als je je sentimenteel gaat gedragen, heb ik wel iets beters te doen dan met jou te praten.’

‘Neem dan die verrekte alethiometer. Ik ga met Iorek terug.’

‘Waarheen?’

‘Terug naar het paleis. Hij zal tegen mevrouw Coulter en het Oblatiecomité vechten als ze komen opdagen. Als hij verliest, dan sterf ik samen met hem, dat kan me niets schelen. En als hij wint, dan laten we Lee Scoresby komen en dan vlieg ik met hem in zijn ballon mee en...’

‘Wie is Lee Scoresby?’

‘Een aëronaut. Hij heeft ons hiernaar toe gebracht en we hadden een ongeluk. Alstublieft, hier is de alethiometer. Hij is nog helemaal in orde.’

Hij maakte geen aanstalten om hem aan te pakken en ze legde het instrument op de koperen haardrand.

‘Ik denk dat ik u ook moet vertellen dat mevrouw Coulter onderweg is naar Svalbard. Zodra ze hoort wat er met Iofur Raknison is gebeurd, zal ze beslist hierheen komen. In een zeppelin met een heleboel soldaten en ze zullen ons allemaal doden op bevel van het Magisterium.’

‘Ze zullen ons nooit bereiken,’ zei hij bedaard.

Hij was zo rustig en ontspannen dat haar woede wat afnam.

‘Dat kunt u niet weten,’ zei ze onzeker.

‘Jawel.’

‘Hebt u dan nog een alethiometer?’

‘Daar heb ik geen alethiometer voor nodig. En nu wil ik alles over jouw tocht horen, Lyra. Begin bij het begin. Vertel me alles.’

Dat deed ze. Ze begon te vertellen hoe ze zich in de rooksalon had verstopt, vervolgens hoe de lokkers Roger hadden meegenomen en over de periode bij mevrouw Coulter en alles wat er verder nog was gebeurd.

Het was een lang verhaal en toen ze klaar was zei ze: ‘Er is maar één ding dat ik wil weten en ik vind dat ik er recht op heb om het te horen, net zoals ik er recht op had te weten wie ik eigenlijk ben. En omdat u me dat niet hebt verteld, moet u me dit wel vertellen om het goed te maken. Wat is Stof? En waarom is iedereen er zo bang van?’

Hij keek haar aan alsof hij wilde inschatten of ze zou kunnen begrijpen wat hij ging zeggen. Ze kreeg de indruk dat hij haar nog nooit ernstig had genomen. Tot nu toe had hij zich altijd gedragen als een volwassene die een kind met een leuk kunstje probeert te paaien. Maar kennelijk vond hij dat ze rijp genoeg was.

‘Stof zorgt ervoor dat de alethiometer functioneert,’ zei hij.

‘Aha... Ik had al gedacht dat het misschien zo was! Maar wat doet het nog meer? Hoe zijn ze erachter gekomen?’

‘In zekere zin is de Kerk zich er altijd van bewust geweest. Ze preekt al eeuwen over Stof, alleen werd het niet zo genoemd.

Maar enkele jaren geleden ontdekte de Moskoviet Boris Mikhailovitsj Rusakov een nieuw soort elementair deeltje. Heb je weleens gehoord van elektronen, fotonen, neutrino’s en zo? Ze worden elementaire deeltjes genoemd omdat ze niet verder kunnen worden afgebroken: het zijn op zichzelf staande eenheden die verder niets meer bevatten. Nu was dit nieuwe deeltje inderdaad een elementair deeltje, maar het viel erg moeilijk te meten omdat het niet op de gebruikelijke wijze reageerde. Rusakov brak zich er het hoofd over waarom dit nieuwe deeltje zo talrijk leek op te treden in de buurt van mensen, alsof het door ons werd aangetrokken. In het bijzonder door volwassenen. Ook wel door kinderen, maar toch lang niet zoveel, totdat hun dæmonen een vaste gedaante hebben aangenomen. Tijdens de puberteit beginnen kinderen in toenemende mate Stof aan te trekken en hecht het zich aan hen net zoals aan volwassenen.

Nu moeten al dergelijke ontdekkingen vanwege hun mogelijke gevolgen voor de geloofsleer, via het Magisterium in Genève worden bekendgemaakt. En deze ontdekking van Rusakov was zo onwaarschijnlijk en vreemd dat de inspecteur van de Consistoriale Raad van Dicipline Rusakov ervan verdacht van de duivel bezeten te zijn. Hij liet in het laboratorium een duiveluitdrijving uitvoeren en verhoorde Rusakov volgens de regels van de Inquisitie, maar uiteindelijk moest men aanvaarden dat Rusakov niet loog en hen niet bedroog: Stof bestond.

Dat wierp het probleem op dat er bepaald moest worden wat Stof was. En gezien het karakter van de Kerk konden ze slechts één ding kiezen: het Magisterium bepaalde dat Stof het fysieke bewijs voor de erfzonde was. Weet je wat de erfzonde is?’

Ze trok haar mondhoeken omlaag. Het was net alsof ze weer op het Jordan-college was en iemand haar een vraag stelde over iets waar ze slechts vaag van had gehoord. ‘Ongeveer,’ zei ze.

‘Nee, je weet het niet. Loop naar die plank naast het bureau en breng me de bijbel.’

Lyra deed wat haar werd opgedragen en reikte haar vader het grote zwarte boek aan.

‘Herinner je je het verhaal van Adam en Eva?’

‘Natuurlijk,’ zei ze. ‘Zij mocht die vrucht niet eten maar de slang verleidde haar en toen deed ze het toch.’

‘En wat gebeurde er toen?’

‘Hm... Ze werden eruit gezet. God heeft ze uit de hof verdreven.’

‘God had hun verboden die vrucht te eten, omdat ze anders zouden sterven. Vergeet niet dat ze daar naakt in die hof leefden. Ze waren net als kinderen en hun dæmonen konden iedere gedaante aannemen die ze wensten. Maar luister, dit is wat er gebeurde.’

Hij sloeg het derde hoofdstuk van Genesis op en las:

‘En de vrouw zeide tot de slang: Van de vrucht der bomen dezes hofs zullen wij eten;

Maar van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is, heeft God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet sterft.

Toen zeide de slang tot de vrouw: Gijlieden zult den dood niet sterven;

Maar God weet, dat, ten dage als gij daarvan eet, zo zullen uw ogen geopend worden, en uw dæmonen zullen hun ware gedaante aannemen, en gij zult als God wezen, kennende het goede en het kwaad.

En de vrouw zag dat die boom goed was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja een boom die begeerlijk was om de ware gedaante van de dæmon te openbaren; en zij nam van zijn vrucht en at; en zij gaf ook haar man met haar, en hij at.

Toen werden hun beider ogen geopend, en zij werden de ware gedaante van hun dæmonen gewaar, en zij spraken met hen.

Maar toen de man en de vrouw hun eigen dæmonen kenden, wisten zij dat een grote verandering over hen was gekomen, want tot dan had het geleken alsof zij één waren met alle schepselen van de aarde en die in de lucht, en er bestond geen onderscheid tussen hen:

En zij zagen het onderscheid, en zij kenden het goede en het kwaad; en zij waren zo beschaamd dat zij vijgenboombladeren samenhechtten en zich schorten maakten om hun naaktheid te bedekken...’

Hij klapte het boek dicht.

‘Zo is de zonde in de wereld gekomen,’ zei hij, ‘zonde, schaamte en dood. Dat alles ontstond op het moment dat hun dæmonen een vaste gedaante aannamen.’

‘Maar...’ Lyra zocht verwoed naar woorden: ‘maar dat is toch niet echt wáár? Niet op dezelfde manier waar als scheikunde of bouwkunde? Adam en Eva hebben toch nooit écht bestaan? De Cassingtonprofessor heeft me verteld dat het een soort sprookje was.’

‘De Cassingtonzetel wordt van oudsher toegewezen aan een vrijdenker, wiens functie het is het geloof van de geleerden te tarten. Natuurlijk zegt hij dat. Maar stel je Adam en Eva eens voor als een imaginair getal, zoiets als de vierkantswortel van min één; je zult nooit een concreet bewijs voor het bestaan daarvan vinden, maar als je het aan een vergelijking toevoegt, kun je heel wat dingen berekenen die zonder dat getal onvoorstelbaar zouden zijn.

Hoe dan ook. De Kerk leert dit al duizenden jaren. En toen Rusakov het Stof ontdekte, was er eindelijk fysiek bewijs dat er iets gebeurde zodra onschuld in ervaring veranderde.

De bijbel levert ons overigens zelf het woord Stof. Aanvankelijk sprak men van Rusakovdeeltjes, maar weldra wees iemand op een opmerkelijk vers aan het eind van het derde hoofdstuk van Genesis, waarin God Adam vervloekt omdat hij van de vrucht heeft gegeten.’

Hij sloeg de bijbel opnieuw open en wees Lyra de plek aan. Ze las:

‘In het zweet uws aanschijns zult gij brood eten, totdat gij tot de aarde wederkeert, dewijl gij daaruit genomen zijt; want gij zijt stof, en gij zult tot stof wederkeren...’

Lord Asriel zei: ‘Voor kerkgeleerden was het altijd een raadsel hoe dat vers vertaald moest worden. Sommigen beweren dat het niet gelezen moet worden als: “en gij zult tot stof wederkeren” maar als: “en aan stof zult gij onderhevig zijn”, en weer anderen beweren dat het vers in zijn geheel speelt met de begrippen “aarde” en “stof” en dat het eigenlijk betekent dat God toegeeft dat zijn wezen ten dele zondig is. Men is nooit tot overeenstemming gekomen. Dat kan ook niet, want de tekst is verbasterd. Maar het woord was te mooi om ongebruikt te laten en daarom werden de deeltjes als “Stof” bekend.’

‘En hoe zit het met de lokkers?’ vroeg Lyra.

‘Het Landelijk Oblatiecomité... De club van jouw moeder. Heel slim van haar om een opening te vinden waar ze haar eigen machtscentrum kon stichten, maar ze is een slimme vrouw, zoals je gemerkt zult hebben. Het komt het Magisterium in de kraam te pas als er allerlei verschillende instanties floreren. Dan kunnen zij ze tegen elkaar uitspelen. Als er een slaagt, kunnen ze altijd beweren dat ze er altijd al achter stonden en als er een mislukt, hoeven ze alleen net te doen alsof het een stelletje renegaten waren, die nooit hun goedkeuring hadden.

Je moet weten dat jouw moeder altijd al op macht belust was. Aanvankelijk heeft ze het op de gebruikelijk manier geprobeerd, door middel van een huwelijk, maar die vlieger ging niet op, zoals je wel gehoord zult hebben. Daarom moest ze haar toevlucht nemen tot de Kerk. Natuurlijk kon ze niet de weg bewandelen die voor mannen openstaat – priester worden enzovoorts – ze moest het op een onorthodoxe manier proberen. Ze moest zelf een orde stichten, haar eigen bronnen aanboren om invloed te verkrijgen en op die manier woekeren. Het was een verstandige zet om zich op Stof toe te leggen. Iedereen was daar bang voor, niemand wist wat eraan te doen viel en toen zij aanbood een onderzoek in te stellen, was het Magisterium zo opgelucht dat ze haar met geld en alle mogelijke middelen steunden.’

‘Maar ze snéden...’ Lyra kon het niet eens uitspreken, de woorden bleven haar in de keel steken. ‘U weet wat ze deden! Waarom heeft de Kerk dat toegelaten?’

‘Er was een precedent. Iets dergelijks was al eerder voorgevallen. Weet je wat “castreren” betekent? Het betekent het verwijderen van de geslachtsorganen bij een jongen zodat hij nooit de kenmerken van een volwassen man ontwikkelt. Een castraat behoudt heel zijn leven zijn hoge stem en daarom stond de Kerk het toe: het was namelijk goed voor de kerkmuziek. Sommige castraten werden fantastische zangers, grote kunstenaars. De meesten werden slechts dikke, verprutste, halve mannen. Sommigen stierven als gevolg van de operatie. Maar de Kerk deinsde niet terug voor zo’n klein snéétje, begrijp je. Er was een precedent. En in dit geval geschiedde het zo veel hygiënischer dan bij de vroegere methodes, toen er nog geen verdoving bestond en geen steriele verbandmiddelen of een behoorlijke verpleging. Daarmee vergeleken was het een zachtaardige behandeling.’

‘Dat is het niet!’ zei Lyra fel. ‘Dat is het niet!’

‘Nee. Natuurlijk niet. Daarom moesten ze de hele zaak ergens heimelijk in het Noorden uitvoeren, zodat niemand er iets van zou merken. En daarom was de Kerk zo gelukkig dat iemand als jouw moeder de verantwoording droeg. Wie kon er nu twijfelen aan iemand die zo charmant was, die over zulke goede connecties beschikte en die zo lief en redelijk was? Maar aangezien het een duistere en officieel eigenlijk clandestiene operatie betrof, was ook zij iemand die het Magisterium als de nood aan de man kwam kon laten vallen.’

‘Maar van wie is het idee afkomstig om te snijden?’

‘Dat was haar idee. Ze bedacht dat de twee dingen die tijdens de adolescentie plaatsvinden gecombineerd konden worden: de verandering die in de dæmon optreedt en het feit dat het Stof zich dan aan iemand begon te hechten. De mogelijkheid bestond dat we, als de dæmon van het lichaam gescheiden werd, nooit aan Stof ten prooi zouden vallen, dus nooit onder de erfzonde zouden lijden. Nu was het de vraag of dæmon en lichaam van elkaar gescheiden konden worden zonder iemand te doden. Maar jouw moeder heeft vele landstreken bereisd en veel gezien. Zo heeft ze ook reizen door Afrika gemaakt. De Afrikanen kennen een methode om slaven te maken die “zombies” worden genoemd. Zo’n zombie heeft geen eigen wil, hij werkt dag en nacht zonder ooit weg te lopen of te klagen. Hij ziet eruit als een wandelend lijk...’

‘Als iemand zonder dæmon!’

‘Precies. Ze ontdekte dus dat het mogelijk was om mens en dæmon te scheiden.’

‘En... Tony Costa heeft me verteld over vreselijke geesten die in de wouden van het Noorden leven. Ik denk dat het net zoiets is.’

‘Dat klopt. Hoe dan ook, dergelijke ideeën zorgden ervoor dat het Oblatiecomité steeds machtiger werd en de obsessie van de Kerk met de erfzonde droeg hier ook een steentje aan bij.’

De dæmon van Lord Asriel bewoog haar oren en hij legde zijn hand op haar prachtige kop.

‘Er gebeurde iets anders toen ze het snijden in de praktijk brachten,’ vervolgde hij. ‘En ze zagen het niet. Een ongekend grote energie verbindt het lichaam met de dæmon. Als de verbinding wordt verbroken, stroomt al die energie in een fractie van een seconde weg. Ze merkten het niet, omdat ze dachten dat het een shocktoestand was, of teweeg werd gebracht door ontsteltenis of morele verontwaardiging en ze deden hun best zich daardoor niet uit het veld te laten slaan. Daarom beseften ze niet wat het teweeg kon brengen en ze hebben er nooit aan gedacht om die kracht te beteugelen...’

Lyra had moeite om stil te blijven zitten. Ze stond op en liep naar het raam. Ze keek uit over de uitgestrekte, sombere vlakte, zonder dat ze echt iets kon zien. Het was zo wreed wat ze hadden gedaan. Het mocht dan heel belangrijk zijn om alles van de erfzonde af te weten, maar het bleef gemeen wat ze Tony Makarios en al die anderen hadden aangedaan. Dat viel niet te rechtvaardigen.

‘Wat doet ú eigenlijk?’ vroeg ze. ‘Heeft dat ook met snijden te maken?’

‘Ik ben in iets volslagen anders geïnteresseerd. Volgens mij gaat het Oblatiecomité niet ver genoeg. Ik wil doordringen tot de eigenlijke bron van het Stof.’

‘De bron? Waar komt het dan vandaan?’

‘Uit het andere universum dat we door de aurora kunnen waarnemen.’

Lyra draaide zich weer om. Haar vader lag loom en machtig onderuitgezakt in zijn fauteuil, en zijn ogen zagen er even fel uit als die van zijn dæmon. Ze hield weliswaar niet van hem, ze kon hem niet vertrouwen, maar ze kon niet anders dan hem bewonderen en met hem de buitensporige luxe die hij in dit godverlaten land had weten te vergaren en de krachtdadige eerzucht.

‘Wat ís dat andere universum?’

‘Een van vele ontelbare miljarden parallelle werelden. De heksen kennen ze al eeuwen, maar de eerste theologen die het bestaan ervan wiskundig hebben bewezen werden al minstens vijftig jaar geleden geëxcommuniceerd. Maar het is waar, het valt met geen mogelijkheid te ontkennen.

Maar niemand heeft ooit gedacht dat het mogelijk was om naar een ander universum over te steken. We meenden dat het neerkwam op een schending van de natuurwetten. Nou, we hadden het mis. We hebben de wereld daarginds leren zien. Als licht erin slaagt de oversteek te maken, dan kunnen wij dat ook. En dus moesten we op zo’n manier leren zien, Lyra, net zoals jij hebt moeten leren om de alethiometer te raadplegen.

Nu was die andere wereld, net als alle andere universums, een waarschijnlijkheid. Denk aan het volgende voorbeeld: je gooit een munt op. Hij kan als kop, of als munt landen en dat weten we pas als hij is gevallen. Als het kop is, dan betekent dat dat de mogelijkheid om munt te zijn definitief van de baan is. Maar tot dat ogenblik hebben beide mogelijkheden gelijke kansen.

In een andere wereld daarentegen, landt de munt niet als kop, maar als munt. En zodra dat gebeurt, scheiden zich twee werelden. Ik neem het voorbeeld van een munt om het te verduidelijken. Eigenlijk vindt dit uitsluiten van de andere mogelijkheid plaats op het niveau van elementaire deeltjes, maar daar gaat het er precies zo aan toe: op een gegeven moment zijn er verschillende dingen mogelijk, een ogenblik later gebeurt er een en de rest bestaat niet. Behalve dat er plotseling ándere werelden zijn ontstaan, waarin de andere mogelijkheden wél gebeuren.

En ik ga naar die wereld achter de aurora,’ zei hij, ‘want volgens mij komt al het Stof in deze wereld daarvandaan. Je hebt de lantaarnplaatjes gezien die ik de geleerden in de rooksalon heb getoond. Je hebt gezien hoe Stof vanuit de aurora deze wereld binnenstroomde. Je hebt zelf die stad gezien. Als licht de kloof tussen de universums kan oversteken, als Stof dat kan, als we die stad kunnen zien, dan kunnen we ook een brug slaan om zelf de oversteek te maken. Er is een gigantische uitbarsting van energie voor nodig. Maar dat zal me lukken. Daarginds bevindt zich ergens de bron van al het Stof, van alle dood, zonde, ellende en de drang tot vernietiging in de wereld. Mensen kunnen niets zien zonder het te willen vernietigen, Lyra. Dát is de erfzonde. En die zal ik vernietigen. De dood zal sterven.’

‘Hebben ze u daarom verbannen?’

‘Ja. Ze zijn doodsbang. En terecht.’

Hij stond op en ook zijn dæmon kwam overeind: trots, schitterend en dodelijk. Lyra bleef stilzitten. Ze was bang voor haar vader maar koesterde tegelijkertijd een diepe bewondering voor hem en bovendien moest hij volgens haar stapelgek zijn. Maar wat deed haar mening er toe?

‘Ga naar bed,’ zei hij. ‘Thorold zal je laten zien waar je slaapt.’

Hij draaide zich om en wilde weglopen.

‘U vergeet de alethiometer,’ zei ze.

‘O, ja. Die heb ik nu eigenlijk niet nodig,’ zei hij. ‘Zonder de boeken heb ik er trouwens niets aan. Weet je, ik denk dat de rector van het Jordan hem eigenlijk aan jóu heeft gegeven. Heeft hij echt gevraagd om hem naar mij te brengen?’

‘Natuurlijk,’ zei ze. Maar toen ze er even over nadacht, besefte ze dat de rector haar dat niet daadwerkelijk had gevraagd. Ze had het al die tijd verondersteld, want waarom zou hij haar het instrument anders gegeven hebben? ‘Nee,’ zei ze. ‘Ik weet het niet. Ik dacht...’

‘Goed, ik wil hem niet hebben. Hij is van jou, Lyra.’

‘Maar...’

‘Welterusten, kind.’

Sprakeloos, te verbluft door dit gebaar om de tientallen andere dringende vragen die door haar hoofd speelden uit te spreken, pakte ze de alethiometer en wikkelde hem in zijn zwarte fluweel. Daarna ging ze weer naast de haard zitten en zag hoe hij de kamer verliet.

De Noorderlicht-trilogie
9789044618334.001.html
9789044618334.002.html
9789044618334.003.html
9789044618334.004.html
9789044618334.005.html
9789044618334.006.html
9789044618334.007.html
9789044618334.008.html
9789044618334.009.html
9789044618334.010.html
9789044618334.011.html
9789044618334.012.html
9789044618334.013.html
9789044618334.014.html
9789044618334.015.html
9789044618334.016.html
9789044618334.017.html
9789044618334.018.html
9789044618334.019.html
9789044618334.020.html
9789044618334.021.html
9789044618334.022.html
9789044618334.023.html
9789044618334.024.html
9789044618334.025.html
9789044618334.026.html
9789044618334.027.html
9789044618334.028.html
9789044618334.029.html
9789044618334.030.html
9789044618334.031.html
9789044618334.032.html
9789044618334.033.html
9789044618334.034.html
9789044618334.035.html
9789044618334.036.html
9789044618334.037.html
9789044618334.038.html
9789044618334.039.html
9789044618334.040.html
9789044618334.041.html
9789044618334.042.html
9789044618334.043.html
9789044618334.044.html
9789044618334.045.html
9789044618334.046.html
9789044618334.047.html
9789044618334.048.html
9789044618334.049.html
9789044618334.050.html
9789044618334.051.html
9789044618334.052.html
9789044618334.053.html
9789044618334.054.html
9789044618334.055.html
9789044618334.056.html
9789044618334.057.html
9789044618334.058.html
9789044618334.059.html
9789044618334.060.html
9789044618334.061.html
9789044618334.062.html
9789044618334.063.html
9789044618334.064.html
9789044618334.065.html
9789044618334.066.html
9789044618334.067.html
9789044618334.068.html
9789044618334.069.html
9789044618334.070.html
9789044618334.071.html
9789044618334.072.html
9789044618334.073.html
9789044618334.074.html
9789044618334.075.html
9789044618334.076.html
9789044618334.077.html
9789044618334.078.html
9789044618334.079.html
9789044618334.080.html
9789044618334.081.html
9789044618334.082.html
9789044618334.083.html
9789044618334.084.html
9789044618334.085.html
9789044618334.086.html
9789044618334.087.html
9789044618334.088.html
9789044618334.089.html
9789044618334.090.html
9789044618334.091.html
9789044618334.092.html
9789044618334.093.html
9789044618334.094.html
9789044618334.095.html
9789044618334.096.html
9789044618334.097.html