39
Bij het zien van de jongen voelt Grisja een brok in zijn keel en hij houdt het pistool achter zijn rug om hem niet bang te maken. Hij weet niet of hij tot dat moment echt heeft geloofd dat hij Michail Konstantinovitsj ooit levend terug zou zien.
Het is Michail, maar niet het levendige kind dat hij zich herinnert. Deze jongen is langer, zijn polsen zijn knokiger, zoals ze uit de mouwen van de zwarte pij steken, zijn handen zijn rood en hebben kloven van de kou. Zijn kaak is scherp, zijn kin puntig. Zijn haar is een goudkleurig stoppelveld.
Zijn blik… die is ongewoon, strak. Maar als Michail hen ziet – Grisja en Ljosja en Lilja – verandert alles op zijn gezicht. Het wordt zachter en verliest zijn strakheid, en opeens is hij weer Misja. Hij rukt naar voren, alsof hij naar hen toe wil rennen; er schallen stemmen door de lucht wanneer hij hen roept en zij hem antwoorden. Maar de priester blijft de jongen stevig bij de schouder vasthouden. Zijn vingernagels zijn lang en vies.
Het wordt weer stil. Soso gaat voor de priester en Misja staan.
Michail beweegt zijn hoofd, probeert om de volumineuze berenjas heen te kijken, en hij staart Grisja aan. Misja’s ogen schitteren, maar hij huilt niet. Hij recht zijn schouders en steekt zijn kin naar voren en ondanks de haveloze pij met een touw om zijn middel, het geschoren hoofd, is hij opnieuw het kind van adellijke afkomst. Grisja ziet dat hij schoenen van berkenschors draagt, er zitten blaren op zijn magere blote hielen. Hij voelt een golf van trots, alsof de jongen zijn eigen zoon is. Voor de eerste keer in zijn leven wenst hij dat hij een zoon had, een kind van hemzelf. ‘Michail Konstantinovitsj,’ zegt hij.
‘Ja, Grisja. Ik ben het,’ zegt Michail, met vaste stem, maar de woorden zijn hartverscheurend, alsof ze allemaal misschien waren vergeten wie hij is. Hij ademt kort en beverig, met witte wolkjes die in de vrieslucht opstijgen.
Grisja begrijpt dat de jongen grote moeite heeft zijn zelfbeheersing te bewaren. Soso staat tussen Michail en Grisja in. De jongen heeft geleerd bang te zijn en hij begrijpt dat dit een doorslaggevend moment is, dat hij iets wat zo belangrijk is niet mag bederven. Hij is pas tien, maar het is een kind van goede komaf. Hij begrijpt dit, denkt Grisja, ondanks alles wat hij moet hebben meegemaakt.
‘Nou,’ zegt Soso, en hij kijkt naar Grisja. ‘Je ziet met eigen ogen dat de jongen nog in leven is. Geef me het geld.’
‘We zijn je komen halen, Michail Konstantinovitsj,’ zegt Grisja, zonder acht te slaan op Soso, en hij steekt zijn vrije hand uit, terwijl hij de andere, met het pistool, nog steeds op zijn rug houdt. ‘Kom.’
‘Niet zonder het geld,’ zegt Soso.
Grisja haalt de pakjes roebels tevoorschijn, maar hij brengt tegelijkertijd het pistool naar voren. Hij kan het niet op Soso richten, Michail is te dichtbij. Hij gooit de pakjes op de grond.
Soso kijkt naar iets achter Grisja. Er ligt verbazing, misschien wel ongeloof, op zijn gezicht, en dit maakt dat Grisja zich omdraait om te zien waar hij naar kijkt.
Lilja houdt met beide handen een pistool op borsthoogte vast. Ze richt het op haar man. Soso tast in zijn jas van berenvacht en fronst. Hij doet een stap, ‘Geef hier, stom wijf.’
‘Blijf staan, Soso,’ zegt Lilja.
Soso stopt, maar hij laat zijn tanden aan Lilja zien. ‘Liljanka,’ zegt hij lijzig, haar koosnaam gebruikend. ‘Kom. Ik ben het, Soso. We doen dit samen, liefje. Zo is het toch?’
‘Nee, zo is het niet.’
‘Hoe ben je aan mijn pistool gekomen?’ schreeuwt Soso, en Lilja schrikt op.
‘Denk je echt dat dat moeilijk was? Je hebt altijd als een zwijn geslapen, het was heel eenvoudig om het uit je jas te halen voordat ik je wakker maakte.’
‘Lilja,’ zegt Soso weer, en hij laat zijn stem dalen, met iets wat op gegrinnik lijkt. Alsof ze een klein en parmantig kind is.
Lilja spant de haan van het kozakkenpistool, zoals ze Soso dat in zijn izba heeft zien doen. Bij dit geluid, dat in de koude, stille lucht heel luid is, sterft Soso’s gegrinnik weg. Lilja begrijpt, door de uitdrukking op zijn gezicht, dat het pistool geladen is, zoals hij had gepocht.
‘Geloof je niet dat ik zal schieten?’ zegt ze. ‘Ik heb al eerder iemand gedood. Ik zal het weer doen, als dat moet.’ Ze stapt achteruit. ‘Ljosja, pak dat geld.’
Ljosja doet wat ze zegt en dan doet Soso nog een stap naar Lilja toe. Ljosja roept: ‘Soso! Stop. Het is waar. Ze heeft al…’ Hij kijkt even naar zijn zuster, en dan weer naar Soso. ‘Je moet geloven dat ze ertoe in staat is. Ik verzeker je, Soso, dat ze zal schieten.’
Iets in Lilja’s blik en in de zelfverzekerde manier waarop ze het pistool vasthoudt, met haar duim kalm op de haan, of misschien door wat Ljosja zojuist heeft gezegd, maakt dat Soso stilstaat.
Grisja houdt nog steeds zijn eigen pistool in de aanslag. Voor iemand in de gaten heeft wat er gebeurt, draait Soso zich om en grijpt Misja, rukt hem bij de priester weg en sleurt de jongen voor zich.
Misja spartelt, schopt achteruit, probeert zich los te rukken uit Soso’s greep. ‘Nee!’ schreeuwt hij. ‘Laat me los!’ Bij zijn luide kreten doemt er een forse man in een lange overjas en met een grijze bontmuts achter de priester op, vanuit de kapel. Op zijn muts zit een witte ster, en daaronder staan de woorden pskov en commandant geborduurd. Hij wordt gevolgd door een tweede en daarna een derde man, beiden even groot en breed als de eerste, eveneens gehuld in de overjassen en bontmutsen van de politie. Ze hebben allemaal een revolver in de aanslag.
Grisja begrijpt er niets van.
‘Mooi,’ zegt Lilja. ‘Jullie zijn er.’
‘U bent Lilja Petrova?’ vraagt de commandant, en als ze knikt gaat hij verder: ‘Leg dat wapen neer. En jij ook.’ Hij kijkt naar Grisja. Grisja aarzelt even en legt zijn pistool dan behoedzaam voor zich op de grond
Lilja houdt haar pistool nog steeds vast. Haar handen blijven kalm, haar gezicht beheerst.
‘Laat de jongen los,’ zegt de commandant, en Soso spuwt met een blik vol weerzin op de laarzen van de priester wanneer hij Michails armen laat vallen. Michail rent naar Grisja, die het dichtst bij hem is. Grisja drukt Michail tegen zich aan, met zijn armen stevig om hem heen.
Er klinkt een snik uit Misja’s keel. Hij begrijpt dat het nog niet voorbij is. Hij staart naar Lilja, en naar het pistool, maar ze heeft hem niet aangekeken. Haar ogen zijn op Soso gericht.
‘Leg dat pistool neer,’ zegt de commandant weer.
Als Lilja de revolver op Soso gericht houdt, steekt Ljosja langzaam een hand naar haar uit, met de palm omhoog. ‘Zusje, wat doe je nu? Kijk. Het is Misja. We hebben hem nu. Doe niemand pijn. Je bent geschrokken, Lilja. Dat is alles. Geef me het pistool en dan brengen we Misja naar huis. Dan gaan we allemaal naar Angelkov terug, naar de gravin.’
Daarop komt er een vreemde blik in Lilja’s ogen, een blik van volslagen helderheid, gevolgd door afschuw. Ze kijkt naar haar handen die de revolver vasthouden alsof het de handen van een ander zijn, en ze laat het pistool zakken zodat de loop naar de grond aan haar voeten wijst. Voor het eerst kijkt ze naar Misja. Hij heeft zijn gezicht naar Grisja’s borst gedraaid en zijn handen over zijn oren geslagen. ‘Misja,’ zegt ze. ‘Het spijt me, moja malisj, mijn kind, het spijt me. Alles is goed. Wees maar niet bang. Je hoeft nu niet meer bang te zijn.’
Als Misja zijn handen laat zakken glimlacht hij half naar Lilja, met een beverige glimlach vol vertrouwen, en Lilja probeert naar hem terug te lachen. Dan zegt ze tegen Ljosja, met een heel benepen stemmetje: ‘Ik hield van haar, Ljosja. Ik heb haar altijd liefgehad. Maar ze wil me niet. Dat weet ik nu. Ik heb het heel duidelijk op haar gezicht gezien. Zelfs als ik haar zoon terugbreng, zal ze me niet liefhebben.’
Ljosja begrijpt niet waar ze het over heeft, maar hij wil dat zijn zuster kalm blijft, niemand pijn doet. Ze heeft de revolver nog steeds in haar hand. ‘Ik… Je weet dat ik veel om je geef, Lilja.’ Hij heeft de woorden ‘houden van’ nooit gebruikt, en dat kan hij nu ook niet.
Ze knippert met haar ogen en kijkt hem aan alsof hij een vreemde is. ‘Jij houdt nu van Anja. Ik wilde niet dat je van iemand anders zou houden. Maar dat is wel zo, hè, Ljosja? Jij zult van haar houden, net zoals zij van hém houdt. Ze houdt van hem, en niet van mij.’
‘Lilja, alsjeblieft,’ dringt Ljosja niet-begrijpend aan.
Opeens glimlacht Lilja, de natuurlijke glimlach zoals Ljosja die zich herinnert, en hij wordt overmand door opluchting. Hij glimlacht naar haar terug en knikt bemoedigend. ‘Zo is het goed, Lilja. Zo is het beter. Geef dat aan mij.’ Hij doet een stap naar haar toe, nog steeds met uitgestoken hand, de palm omhoog.
Ze legt de revolver in zijn hand. Hij bukt zich en legt hem op de grond, net als Grisja deed. ‘Je zei dat het er vier waren,’ zegt de commandant.
Lilja haalt haar schouders op. ‘Het zijn er nu nog maar twee, Soso en Grisja. Hij niet,’ zegt ze, en ze legt haar hand op Ljosja’s arm.
Soso zwaait met zijn armen in de lucht. ‘Waar heeft ze het over?’ Zijn stem is luid en verontwaardigd. ‘Ze is niet goed wijs. Je kunt zien dat ze niet goed snik is. We kwamen de zoon van de graaf juist bevrijden. We hoorden dat hij hier was, in het klooster. We kwamen hem ophalen, om hem naar huis te brengen en…’
‘Jij bent Josif Igorovitsj, bekend als Soso,’ verklaart de man, en Soso doet zijn mond dicht en laat zijn armen zakken. ‘We hebben met vader Saavitsj gesproken. Hij bevestigde het verhaal van de vrouw: dat je vandaag de jongen zou komen halen. Dat je hem de afgelopen maanden hebt bedreigd opdat hij de jongen verborgen zou houden.’
Soso kijkt naar vader Saavitsj. ‘Klootzak. Verrader,’ zegt hij, en hij spuugt weer naar de laarzen van de priester.
‘En hoe was jij hierbij betrokken?’ vraagt de man aan Lilja.
‘Zij was er niet bij betrokken,’ zegt Grisja. De jongen staat niet langer te beven, en hij kijkt naar Grisja op. ‘Zij was er niet bij betrokken. Het is zoals ze u heeft verteld. Het waren Soso en ik, Grigori Sergejevitsj Narisjkin. Ga naar Lilja, Misja,’ zegt hij dan, en de jongen doet wat hij zegt maar hij blijft over zijn schouder naar Grisja kijken.
Lilja doet haar cape af en slaat die om Misja, ze drukt hem tegen zich aan en kust zijn wangen, zijn stoppelige hoofd, zijn koude oor.
‘Geef hem jouw oesjanka, Ljosja,’ zegt Grisja, en Ljosja doet zijn muts af en zet hem op Michails hoofd.
Op het politiebureau op Fedosovoj Prospekt in Pskov worden Soso en Grisja naar binnen geleid, met hun handen op hun rug gebonden. Lilja en Ljosja en Michail volgen, er moet een proces-verbaal worden opgesteld over het vinden van de zoon van Mitlovski.
Lilja bewaart haar zelfbeheersing tijdens het moeizame noteren van alle details. Ze beantwoordt alle vragen langzaam terwijl ze losjes met haar handen in haar schoot blijft zitten.
Ljosja zit met Michail in een andere kamer te wachten. De jongen is nog steeds in Lilja’s cape gewikkeld. Hij houdt de oesjanka in zijn handen. Iemand heeft een oud paar vilten laarzen voor hem gevonden.
Op een gegeven moment wordt Grisja langs hen geleid, en Misja haalt even diep en beverig adem. Ljosja slaat zijn arm om de schouders van de jongen. Grisja blijft voor hen staan en zegt: ‘Ljosja, wil je er alsjeblieft voor zorgen dat al het geld aan de gravin wordt gegeven? Daarmee kan ze haar belasting betalen en Angelkov nog een tijdje langer houden.’ Als Ljosja knikt, kijkt Grisja naar Misja.
De jongen kijkt naar hem omhoog. ‘Grisja?’ fluistert hij, met een vraag in zijn stem.
‘Michail Konstantinovitsj,’ zegt Grisja. ‘Het spijt me. Dit is niet wat ik wilde dat jou zou overkomen. Ooit.’ Wanneer de commandant en een andere politieman proberen hem mee te trekken, vraagt Grisja: ‘Zal ik een brief mogen schrijven?’
‘Nu niet,’ zegt de commandant. ‘Later mag je één keer contact hebben.’
‘Ik zal je moeder schrijven, Michail, om alles uit te leggen. Wil je tegen haar zeggen dat ik haar zal schrijven?’
Misja tast in de losse voorkant van zijn pij en haalt er een leren boekje uit. Hij doet het open, scheurt er twee pagina’s uit en steekt ze uit naar Grisja.
De commandant pakt de vellen bladmuziek, draait ze om en fronst.
‘Dit zijn haar aantekeningen bij Glinka,’ zegt de jongen, ‘zodat Grisja mijn moeder kan schrijven.’
De commandant knikt, en ze leiden Grisja weg.
De commandant zegt dat ze Lilja en Ljosja en Michail naar Angelkov terug zullen brengen. ‘Ik volg te paard,’ vertelt hij hun in de wachtkamer. ‘Ik moet ervan verzekerd zijn dat de jongen veilig wordt teruggebracht bij gravin Mitlovskija, en ik moet haar het officiële proces-verbaal overhandigen.’
Ljosja gaat recht staan, met zijn hand op Misja’s schouder, en hij knikt naar de man.
Wanneer de commandant achter hen aan naar buiten loopt, zegt hij dat ze moeten wachten tot hij zijn paard uit de stal heeft gehaald.
Voordat Michail in de trojka klimt, omhelst en kust Lilja hem nogmaals. Ze blijft hem zo lang vasthouden dat Ljosja haar even op haar arm klopt. Ze laat Misja los en draait zich om naar haar broer. Hij steekt zijn hand uit om haar omhoog te helpen. Ze pakt de hand aan, maar brengt hem dan naar haar lippen en kust hem, waarna ze haar wang ertegenaan legt.
‘Kom Lilja. Instappen.’
‘Zorg ervoor dat je het geld aan de gravin geeft, zoals Grisja heeft gezegd.’
Ljosja steekt zijn hand in zijn jasje. ‘Hier. Neem jij het maar mee. Jij zou degene moeten zijn die het aan haar geeft.’
‘Nee. Jij moet het doen. Ik ga niet met jullie mee.’
‘Je gaat niet terug naar Angelkov?’
‘Nee. Er rest mij nu nog maar één ding.’
‘Waar heb je het over? De gravin zal je nog meer nodig hebben, nu Misja…’
‘Nee,’ valt ze hem in de rede. ‘Het is zoals ik heb gezegd. De gravin heeft me niet meer nodig. Er is op Angelkov voor mij geen plaats.’
Ljosja kijkt heel aandachtig naar haar gezicht. Het is bleek maar kalm. Vastbesloten. ‘Je weet dat God je liefheeft, Lilja,’ zegt hij.
‘Nee. Niet sinds ik in Grisja’s huis het overgeeflijke heb gedaan.’
‘Maar God vergeeft de mensen. Hij zal jou ook vergeven.’
‘Ik zal mijn leven wijden aan het vragen om zijn vergeving. Vaarwel, Ljosja.’
‘Waar ga je naartoe?’
‘Naar waar ik alleen maar goed kan doen. Naar Seltotsjiva.’
Ljosja fronst zijn wenkbrauwen. ‘Naar het klooster?’
‘Ze heten me daar welkom. Ze verwachten me,’ zegt ze.
Ljosja weet dat ze te oud is om novice te zijn. Bovendien nemen ze alleen leden van de aristocratie in hun zustergemeenschap op. Maar wat kan hij zeggen? Hij kent Lilja goed genoeg om te weten dat het geen zin heeft te proberen haar van gedachten te laten veranderen. Het ziet ernaar uit dat ze dit al heeft geregeld. Hij denkt weer aan haar, hoe ze in Grisja’s huis was, met het bebloede geweer. Hij herinnert zich hoe ze slechts een paar uur geleden het pistool op Soso richtte.
‘Als je van gedachten verandert, kom dan terug naar Angelkov.’
Ze schudt haar hoofd, maar haar ogen en mond zijn zacht. ‘Dit maakt deel uit van mijn penitentie, Ljosja. Ik moet gestraft worden. Nooit meer degenen te zien die ik waarlijk liefheb, zal mijn grootste verdriet zijn.’ Ze kijkt weer naar Misja. ‘Vaarwel, Misjenka, mijn liefste.’
‘Vaarwel, Lilja,’ zegt Misja. ‘Je cape,’ gaat hij verder, ‘je moet je cape terughebben.’ Hij begint hem uit te doen.
Lilja steekt haar handen uit om hem tegen te houden. ‘Zorg dat je warm blijft. Tot je veilig in de armen van je moeder bent.’
Michail en Ljosja kijken Lilja na terwijl ze wegloopt. De koude novemberwind doet haar rok en dunne omslagdoek wapperen. Haar hoofddoek glijdt omlaag, zoals zo vaak gebeurt, en Ljosja ziet de scheiding in haar haar.
Haar schedel ziet er kwetsbaar uit.
‘Vaarwel zusje,’ zegt hij, hoewel ze al te ver weg is om hem te horen, en dan klimt hij naast Misja in de trojka.
Op Angelkov is Antonina wakker geworden in een stil huis. Wanneer ze naar beneden, naar de keuken gaat, zijn Rajsa en Pavel en Noesja daar. Ze vraagt Rajsa naar Lilja, maar Rajsa zegt dat ze haar niet heeft gezien. En Grisja? Opnieuw schudt Rajsa haar hoofd.
Antonina wacht tot er iets gaat gebeuren: dat Grisja met Michail naar haar toe komt. Of zelfs dat Lilja boven water komt. Maar er komt niemand. Halverwege de middag krijgt ze het vreselijke gevoel dat er iets is gebeurd, iets wat ondraaglijk zal zijn.
Ze gaat naar de stal, maar daar is alleen Fjodor. Hij vertelt haar dat Grisja en Lilja en Ljosja die morgen allemaal met de trojka zijn vertrokken. Ze loopt over de kronkelige weg naar Grisja’s huis; het is er koud en leeg. Ze maakt een klein vuur in de haard en gaat daar zitten, terwijl ze naar de boeken en de voorwerpen in zijn boekenkast kijkt. Na een tijdje staat ze op en kijkt rond, in de kleine, opgeruimde keuken en in zijn slaapkamer. Ze gaat op het bed zitten. Ze stelt zich hem hier voor, zoals hij de ruimte vult. Ze gaat liggen en trekt zijn dikke, gewatteerde deken over zich heen.
Er verstrijkt een uur.
Zodra het haardvuur in de zitkamer is gedoofd, begint Antonina aan de terugtocht naar het grote huis. Ze is stuurloos. Ze voelt zich op dit moment meer alleen dan ooit. Ze zijn allemaal weg: Misja, Konstantin, Valentin, Lilja, Grisja, zelfs Ljosja.
Ze kijkt om zich heen als ze over de besneeuwde weg ploetert, ze ziet de schoonheid van de sneeuw die de sparrenbomen bedekt, ze hoort de roep van de witrugspecht en van de gaaien vanaf hun tak.
Wanneer het huis in zicht komt, ziet ze de trojka en een onbekend paard. Ze gaat sneller lopen. Ze ontwaart twee lange gestalten. Alsjeblieft, smeekt ze, laat een van hen Grisja zijn. Laat een van hen Grisja zijn. Maar hij is het niet. Op de veranda staan Ljosja en een man in uniform. Ze holt. Als ze de stoep opkomt, kijkt ze in Ljosja’s gezicht, maar ze kan niet duiden wat ze daar ziet. Ze kijkt even naar de andere man. Aan zijn kleding te zien lijkt hij iemand van de politie. Opeens kan het haar allemaal niets meer schelen, want nu hoort ze het.
Muziek. Die komt van in het huis. Antonina dringt zich langs Ljosja, die zijn armen naar haar uitsteekt, terwijl zijn mond beweegt omdat hij tegen haar praat. Maar ze kan zijn stem niet horen. Ze hoort alleen maar muziek. Ze duwt de deur open en holt de gang in, slippend met haar besneeuwde laarzen op de houten vloer.
Ze rent naar de muziekkamer, naar de muziek van Glinka, en naar haar zoon.
Een jaar later
Oudejaarsavond 1863
Klooster Seltotsjiva, Pskov
In het klooster Seltotsjiva is het rustig tijdens de feestdagen. De kleine zusters van de Barmhartige Jelizavita hebben op Kerstavond de geboorte van Christus gevierd, maar het nieuwe jaar breekt onopgemerkt aan.
Lilja is een van de onbetaalde vrouwen die hun verblijf in het klooster verdienen met het verrichten van diensten waartoe de zusters zelf niet in staat zijn. De zusters maken het klooster schoon en werken in de tuinen. Ze bewaren en bereiden voedsel en dienen het op, en ze doen de was. Maar er is behoefte aan fraaie kant voor de superplies, en geen van de zusters beschikt over Lilja’s vaardigheid. En zo zit ze elke dag in een kleine nonnencel met een brits en een icoon. Ze werkt aan kleine, ingewikkelde patronen die ze creëert onder een hoog raam waar de zon naar binnen schijnt. Naast deze kamer krijgt ze ook twee maaltijden per dag. Hoewel ze geen non is, draagt ze alleen zwart, als teken van boetedoening en eenvoud. Ze woont ’s ochtends en ’s avonds de diensten in de kapel bij, waar ze eerbiedig bidt bij de kleine en de grote processie, de lezingen uit de Bijbel aanhoort, deelneemt aan de eucharistie en de offerande, en de heenzending aanvaardt. In haar cel valt ze elk uur op haar knieën om te bidden bij het luiden van de klokken van de kapel.
Ze beëindigt haar werk wanneer het laatste daglicht verbleekt. Dit is niet voor een superplie, het is voor een geschenk. Ze gaat staan, rekt zich uit, en strijkt dan met haar vingers over de fraaie ceintuur die ze heeft geborduurd. Ze strijkt haar haar glad en knijpt even in haar wangen om er wat kleur op te brengen. De laatste klokken zijn opgehouden met luiden, en in de stilte heerst er een heerlijk gevoel van vrede.
Lilja bidt voor de icoon en loopt daarna door de lange, smalle gang. Ze klopt zacht op de lage deur van zuster Ljoedmila’s verblijf. De deur gaat open. De jonge zuster kijkt naar haar en glimlacht.
‘Lilja Petrova,’ zegt ze.
Lilja glimlacht terug. Ze heeft de eed tot zwijgen afgelegd, ook al zijn lekenzusters daar niet toe verplicht. Ze biedt zuster Ljoedmila de ceintuur aan. Wanneer de zuster hem aanpakt, laat Lilja haar vingers even die van de non raken.
Zuster Ljoedmila trekt haar hand terug en haar glimlach verdwijnt. ‘Hebt u dit voor mij gemaakt?’ Ze bekijkt de ceintuur, een symbool van de eed van kuisheid, die op feestdagen wordt gedragen.
Lilja’s blik blijft op de jonge vrouw gericht. Het gezicht van zuster Ljoedmila is smal en bleek, er straalt een helder licht uit haar grijze ogen. Er valt een plukje blond haar onder haar zwarte kloboek vandaan, vlak bij de slaap. Lilja raakt de lok heel even aan.
Ze weet dat onder de kap de hals van de zuster lang en wit zal zijn.
Ze zou die hals graag een keer willen leren kennen. Ze droomt van dat moment.
Ilitsjiv Prospekt, Sint-Petersburg
De Novogodnaja Jolka, de nieuwjaarsboom, is prachtig, met zijn heldere ster op de bovenste twijg. Tussen de takken hangen snoepjes en goudgeverfde noten. De plafondengel, met zijn vleugel die door Grisja was gerepareerd, is met een roodsatijnen lint aan een tak vastgemaakt.
In het appartement in Sint-Petersburg is geen plaats voor een hoge, brede boom zoals ze op Angelkov hadden, maar dit is een prachtige symmetrische spar met zachte, wijd uitstekende takken. Ljosja heeft hem zelf gekapt, en had daarbij Misja meegenomen om hem naar de boom in het bos aan de rand van de stad te helpen zoeken. Ze hebben hem op kerstavond achter Ljosja’s paard naar huis gesleept en in een hoek van de zitkamer in een emmer met stenen gezet. Hij hangt een beetje scheef, maar niemand zegt daar iets over.
Er ligt een nieuwjaarscadeau voor Misja onder de boom – een nieuw leren muziekboek – hoewel hij veel te oud is om te geloven dat Ded Moroz en Snegoerotsjka, het sneeuwmeisje, dit hebben gebracht. Had hij nog in Vadertje Vorst en zijn kleindochter geloofd in het jaar dat hij werd ontvoerd? Antonina kan zich die tijd niet meer zo goed voor de geest halen. Het is meer dan een jaar geleden dat Misja en zij hun nieuwe leven zijn begonnen.
In de herfst was Michail aangenomen op het conservatorium van Sint-Petersburg, dat dat jaar was opgericht door de jonge musicus Anton Rubinstein. Het is in Rusland de eerste opleiding voor kunstonderwijs onder de verantwoordelijkheid van de Keizerlijke Russische Maatschappij voor Muziek. Michail Konstantinovitsj Mitlovski is een van de jongste studenten en hij gaat elke dag vol enthousiasme naar zijn lessen.
Het jaar 1862 bracht nog een nieuwe school in Sint-Petersburg: de Vrije School voor Muziek, opgericht door Mili Aleksejevitsj Balakirev. Antonina Leonidovna Mitlovskija is een van de drie vrouwelijke leerkrachten die in dienst zijn genomen om les te geven aan getalenteerde jonge vrouwen die niet in staat zijn privélessen te bekostigen. Het is zoals Valentin Vladimirovitsj haar heeft verteld: er ontstaan nieuwe kansen en nieuwe mogelijkheden.
Elke morgen loopt ze met haar zoon naar het conservatorium. Daarna gaat zij verder naar haar baan in de Vrije School, waar ze ’s ochtends lesgeeft. ’s Middags geeft ze privélessen in haar appartement. Ze verwerft een klein inkomen zowel uit haar werk op de Vrije School voor Muziek als uit de privélessen, genoeg om de huur te betalen en in hun dagelijkse onderhoud te voorzien.
Het geluid van de staande Britse piano die ze heeft gekocht is goed, maar lang niet zo mooi als van haar prachtige rozenhouten Erard-vleugel, die veel te groot is voor de kleine zitkamer. Met het geld dat Ljosja haar heeft gegeven, heeft ze zich ervan weten te verzekeren dat ze het landgoed nog minstens een aantal jaren kan aanhouden. Op Angelkov zijn de ramen van het huis dichtgespijkerd en zijn de resterende meubels met stoflakens afgedekt. Antonina maakt zich zorgen over muizen die aan de boeken kunnen knagen en nesten in de Erard kunnen maken. Misschien zal ze er ooit weer willen wonen. Misschien zal er eens een reden toe zijn, maar voorlopig ligt haar leven in Sint-Petersburg.
Als Misja klaar is met zijn lessen loopt hij met zijn nieuwe vrienden van het conservatorium naar huis en met mooi weer gaan Antonina en hij met Tinka en Dani naar het nabijgelegen park. Dani is Misja’s hond. Hij is klein, bruin met witte vlekken en lange, zachte oren, en hij ligt ’s nachts aan het voeteneind van Misja’s bed. Tinka is nu te oud om ver te lopen, dus draagt Antonina haar.
Na het park gaan ze eten en praten ze over de muziek die ze die dag hebben gehoord en gemaakt. Misja doet zijn huiswerk of studeert op de piano. Het appartement op Ilitsjiv Prospekt, niet ver van de rivier de Fontanka, is klein maar warm en gezellig.
‘Moeder,’ zegt Michail – ergens tussen zijn elfde en twaalfde jaar is hij opgehouden met mama te zeggen – ‘kunnen we naar het plein om het vuurwerk te zien?’
Antonina herinnert zich hoe Misja naar het vuurwerk keek dat Konstantin elk jaar met Oud en Nieuw op Angelkov liet afsteken. Ze kan zich nog steeds de verbazing op Misja’s gezicht voor de geest halen.
‘Straks, mijn zoon. Ljosja? Hoe laat is het vuurwerk?’
Ljosja kijkt naar de klok op de piano. ‘We moeten over een kwartier vertrekken.’
‘Dan gaan we na de toost. Zou je Anja even uit de keuken willen halen? En vraag haar de goede glazen mee te nemen.’
Ljosja is tien maanden geleden getrouwd. Anja Fomovna is klein en aantrekkelijk, met kastanjebruin haar dat glanst als hout. Ze zijn met Antonina en Misja naar Sint-Petersburg gegaan en ze wonen vlakbij. Ljosja heeft een goedbetaalde baan in de militaire stallen weten te bemachtigen. Anja komt elke morgen naar Antonina’s appartement om de huishouding en de was te doen terwijl Antonina aan het werk is. In de weekends leert ze Antonina koken.
De kleine Noesja is terug naar haar ouders in een van de plaatselijke mirs, met als afscheidscadeau een zakje roebels. Voor Pavel heeft Antonina werk bij de Bakanevs geregeld; ze heeft hem toestemming gegeven alles wat hij van Konstantin wilde hebben mee te nemen.
Fjodor en Rajsa passen op Angelkov. Ze wonen in het huis met de blauwe luiken. Olga is met hen meegegaan. Ze was te oud om nog een nieuw leven te beginnen. Ze is vorige maand gestorven, en Antonina is naar Angelkov teruggegaan om de begrafenis bij te wonen en te zorgen dat de oude vrouw achter de Kerk van de Verlosser werd begraven. Terwijl ze daar was, hield ze toezicht op het plaatsen van grafstenen voor Konstantin en Valentin, en zij alleen heeft bij het graf van de violist gestaan om voor hem te bidden.
Ze weet nu alles van wat er op die laatste, vreselijke dagen op Angelkov is gebeurd. Ze kijkt even naar het bureau waar Grisja’s brief in de bovenste lade ligt: de brief die in zijn resolute handschrift op de achterkant van haar aantekeningen bij Glinka is geschreven. De twee pagina’s zijn een week na Misja’s thuiskomst op Angelkov bezorgd. De brief vertelt haar alles. Ze kent hem uit het hoofd, zo vaak heeft ze hem gelezen.
Ze doet haar best om te vergeven en ze ontdekt dat het gemakkelijker is te vergeven wanneer je vooruitkijkt in plaats van achterom.
Nu heffen ze alle vier – Antonina, Michail, Ljosja en Anja – het glas om op het nieuwe jaar te toosten. De wijn is goedkoop, maar licht robijnrood op in de kristallen glazen die Antonina heeft meegenomen naar Sint-Petersburg.
‘Za vasje zdorovje!’ zegt Ljosja. Antonina herhaalt: ‘Gezondheid!’ en ze klinken met hun glazen. Misja trekt een vies gezicht bij de smaak maar hij kijkt trots, nu hij bij deze speciale gelegenheid ook wijn heeft gekregen. De hemel weet, denkt Antonina, dat hij genoeg heeft meegemaakt om nu als een jongeman te worden beschouwd.
Op deze bijzondere avond denkt ze aan haar ouders en aan haar broers, aan Konstantin en Valentin – arme Valentin – aan al degenen die op hun eigen manier hebben geprobeerd voor haar te zorgen. Ze denkt aan Lilja.
Ljosja heeft drie keer geprobeerd zijn zuster in Seltotsjiva te bezoeken, maar hij werd weggestuurd. Lilja Petrova, werd hem verteld, heeft haar leven aan God gewijd en heeft voor altijd de buitenwereld verlaten. Ljosja heeft zich erbij neergelegd dat hij haar nooit meer zal zien.
Na de toost zet Antonina haar glas neer zonder van de wijn te hebben gedronken. Ze heeft de belofte die ze in de datsja aan God en zichzelf heeft gedaan, gehouden.
Als ze zich warm aankleden om op het plein naar het vuurwerk te gaan kijken, ziet Antonina met een schok dat Ljosja een gewatteerde jas aantrekt die Grisja in de stal droeg. Ze strijkt met haar hand over de mouw en glimlacht naar Ljosja.
Op weg naar buiten kust ze de icoon en slaat een kruis. Op het geloof, denkt ze, en ze volgt dan Ljosja, Anja en Misja naar buiten, de koude januarilucht in, terwijl ze de deur stevig achter zich dichttrekt om de warmte binnen te houden.
Zerentoej Katorga, Siberië
De mannen in Hut 83 zijn klaar met hun werk voor die dag en hebben een rantsoen aardappelwodka gekregen om het nieuwe jaar te vieren. In de houten barak zitten tweeëndertig mensen opeengepropt. Er is een smal gangpad tussen de zestien stapelbedden, met aan het ene uiteinde de deur en aan het andere een open emmer bij wijze van toilet. Vanavond is het nog luidruchtiger in de hut en stinkt het er nog erger dan anders.
‘En, wat zijn jouw plannen voor 1864?’ vraagt de nieuwe man – hij heet Bogdan. Dan grijnst hij om zijn eigen poging tot een grap. ‘Plannen,’ herhaalt hij, met een grof gesnuif.
Grisja draait de metalen beker met de aardappelwodka tussen zijn handpalmen heen en weer. ‘Het enige wat mogelijk is,’ zegt hij, en hij kijkt de man in de roodomrande ogen.
Bogdan is een van de nieuwste gevangenen die onlangs naar Zerentoej zijn gebracht. Hij is een Sybirak: een Pool. Hij heeft het bed boven Grisja toegewezen gekregen. De man die eerst boven Grisja sliep, is drie dagen voordat Bogdan arriveerde gestorven – hij was broodmager en hoestte bloed op. Enkele anderen, die de onnatuurlijke stilte in het bovenste bed hadden opgemerkt, hadden heimelijk de dekens, de laarzen en de kleren van de dode man ingepikt voor de bewakers werden gewaarschuwd om het lichaam weg te halen.
Grisja was de eerste geweest die had begrepen dat de man, een bejaarde cellist, die ooit voor de tsaar had gespeeld, dood was. Hij had hem gemogen en gerespecteerd, en had daarom, in plaats van dat weg te nemen wat de dode cellist niet langer kon gebruiken, een kruisteken op het voorhoofd van de man gemaakt en had het koude, wasbleke gezicht met de deken bedekt voordat de anderen dichterbij slopen om alles weg te nemen. Hij kon het hun niet kwalijk nemen, hij had hetzelfde gedaan.
Bogdan, met zijn hoofd voor de helft geschoren, zoals dat bij alle nieuwe gevangenen het geval is, heeft nog wat gewicht op zijn lichaam. Hij heeft nog geen ruwe plekken van bevriezingen op zijn wangen. Grisja ziet zijn laarzen, hij is verbaasd dat de bewakers die nog niet hebben afgepakt. Maar dat zullen ze nog wel doen. Hij zou graag weer soepel leer rond zijn voeten willen voelen, in plaats van de met kranten gevoerde vilten laarzen van de gevangenen. Hij vraagt zich terloops af wat deze man, Bogdan, heeft gedaan om hier in een Siberisch werkkamp te belanden. Hij weet ook dat het niet waarschijnlijk is dat hij erachter zal komen.
De mannen praten nooit over hun misdrijven, of over dat waaraan zij schuldig zijn bevonden. Het is niet goed om in een katorga te veel te vertellen. Sommige mannen met wie Grisja elke dag werkt zijn moordenaars en dieven. Anderen hebben gewoon te veel commentaar gehad op het nieuwe regime dat Rusland heeft gekregen: zij die geloven dat de wil van de tsaar niet per definitie als de Russische wet zou moeten worden beschouwd.
‘Hier weg zien te komen,’ zegt Grisja ten slotte tegen Bogdan. ‘Dat is wat ik van plan ben.’
Een kleine, rimpelige man die zwaar mank loopt, komt op weg naar de emmer langs het onderste bed waarop Grisja en Bogdan zitten.
‘Je bent een dromer, Grigori Sergejevitsj. Je weet dat je dat niet zult halen.’
‘Toch wel.’ Grisja’s stem is kalm en stellig.
De oudere man schudt zijn hoofd en zijn longen piepen als blaasbalgen wanneer hij lacht. Bogdan drinkt zijn beker leeg. Hij houdt hem stevig vast met zijn enorme handen vol littekens.
‘Omdat het Nieuwjaar is, Narisjkin, ben ik bereid je aan te horen. Stel dat jij uit het kamp weet te ontsnappen. Die ouwe drommel,’ zegt Bogdan, terwijl hij naar de rug van de hijgende man kijkt, ‘heeft het opgegeven. Hij weet dat hij geen kans meer maakt. Laten we zeggen dat jij weet te ontsnappen.Wat dan? Hoe wil jij door Siberië trekken? Waar wil je naartoe?’
Grisja zet zijn beker aan zijn voeten en graaft onder de rafelige jas die met touw is dichtgeknoopt, en in de vele lagen van verstelde tunieken. Hij haalt een hard stuk donker brood tevoorschijn en scheurt dit met enige moeite doormidden. Hij geeft een stuk aan zijn nieuwe vriend. De man pakt de homp snel aan, knikt dankbaar en stopt het aan de rechterkant in zijn mond, waar nog zes tanden en kiezen over zijn – boven drie en onder drie. Grisja begrijpt, door de voorzichtige manier waarop Bogdan aan het brood knaagt en door de moeizame manier waarop hij zijn woorden vormt, dat hij pas onlangs het grootste deel van zijn gebit heeft verloren.
‘Ga verder, Narisjkin,’ dringt Bogdan aan. ‘Het is Nieuwjaar en het is de nacht om naar de toekomst te kijken. Dus vertel me eens wat jij voor jezelf voorspelt, mijn vriend.’
‘Ik zal weglopen,’ zegt Grisja, terwijl hij zijn beker weer oppakt. ‘Ik heb al eerder door Siberië gelopen en toen was ik nauwelijks meer dan een kind. Ik heb het één keer gedaan, en ik zal het nog eens doen.’
‘Goed,’ zegt Bogdan, nog steeds voorzichtig kauwend. ‘En waar ga je dan naartoe? Heb je een gezin dat op je wacht? Een thuis?
Grisja denkt aan het huis met de blauwe luiken. ‘Ik weet het niet. Maar ik weet wel naar wie ik toe zal lopen. Wie ik zal zoeken, en van wie ik hoop dat ze nog steeds op me wacht.’
Het gezicht van de andere man wordt zachter. ‘Het is altijd goed om te denken aan iemand die op je wacht,’ zegt hij rustig. ‘Op zo’n plek als hier is hoop het belangrijkste.’ Zijn beker is leeg, maar hij heft hem.
‘Op de hoop,’ mompelt Grisja. Hij slaat een kruis, heft zijn beker naar Bogdan, en dan omhoog. ‘Op de hoop,’ herhaalt hij, terwijl hij zich het gezicht van Antonina voor de geest haalt, en hij drinkt.