3
Er zijn enkele uren verstreken. Antonina zit op een rechte stoel voor het raam en buigt zich naar voren om in de schemering naar buiten te staren. Ze heeft haar ogen niet van het voorplein afgehouden.
Ze springt overeind wanneer er paarden naderen, geeft Tinka aan Lilja en rent naar de voordeur. Ze gooit de deur open, maar op de bovenste trede van het bordes blijft ze zo plotseling staan dat Lilja, die haar achterna is gegaan, tegen haar opbotst.
Het zijn alleen Konstantin en Grisja.
Ze holt de stoep af naar hen toe. ‘Wat is er gebeurd, Konstantin? Waarom zijn jullie terug? Michail… Misja…’ Ze kijkt naar Konstantin die voorovergezakt op zijn zadel zit, met zijn mond een beetje open, en dan kijkt ze naar Grisja. ‘Jullie hebben hem niet gevonden?’ Ze begrijpt dit, maar ze moet het toch vragen.
Grisja schudt zijn hoofd. ‘Nog niet, mevrouw, maar toen ik terugging waren Ljosja en de anderen nog steeds aan het zoeken. Ze hadden een goede voorsprong zolang het nog licht was, want de paden…’ Hij zwijgt en kijkt even naar Konstantin. ‘De graaf was zwak door al het bloedverlies. Hij kon nauwelijks op zijn paard blijven zitten. Ik besefte dat ik hem naar huis moest brengen. Maar de anderen… Ze zullen hem vinden, mevrouw.’
Antonina grijpt de omslagdoek met één hand beet, alsof er een plotselinge koude bries over het plein gaat. ‘Het duurt nu al veel te lang, Grisja. En het is al bijna donker.’
‘Nee, het is niet zo lang,’ zegt hij, en hij stijgt af en gaat naast haar staan. ‘Lilja! Roep Pavel om met de graaf te helpen.’ Hij kijkt Antonina weer aan en raakt even haar hand aan. ‘Helemaal niet zo lang. En als hij vanavond niet wordt gevonden, beginnen we morgen zodra het licht is, met verse paarden.’
Opnieuw weten zijn zelfverzekerdheid en aanraking haar te kalmeren. Konstantins kamerknecht Pavel arriveert en samen met Grisja halen ze Konstantin van zijn paard. Ze helpen hem naar zijn slaapvertrek. Antonina volgt, en wanneer hij op zijn bed ligt, met zijn goede hand over zijn ogen, gaat ze naast hem staan.
Pavel en Grisja zijn naar de deur gelopen.
‘Man van me,’ zegt ze op gezaghebbende toon, terwijl ze op hem neerkijkt. Konstantin haalt zijn hand van zijn gezicht. ‘Spreek, Konstantin Nikolevitsj. Zeg me hoe Michail was toen je hem voor het laatst zag.’ Ze ziet een verse schram op de slappe huid onder zijn oorlel. ‘Kostja,’ zegt ze, deze keer luider.
Hij kijkt haar aan, maar zijn mond blijft gesloten.
‘Waarom wil je niet tegen me spreken?’ vraagt ze dan, met luide stem. Ze pakt hem bij de schouders en schudt hem heen en weer. Als in een droom ziet ze zichzelf van bovenaf, even wild als een vedma, misschien Baba Jaga in eigen persoon.
Konstantin staart haar aan. Zijn hulpeloze blik vervult haar met woede. Grisja komt achter haar staan en legt zijn hand op haar schouder. Beschaamd houdt ze op met haar man door elkaar te schudden.
Konstantins mond gaat open, als een zwart vierkant onder zijn dikke witte snor, en hij fluistert: ‘Mijn zoon, Tosja. Onze jongen.’ Er glinsteren tranen in zijn ogen. ‘Hij was heel dapper.’
Antonina brengt haar hand naar haar mond en Grisja laat Antonina’s schouder los en stapt achteruit. Ze hoort de deur zachtjes dichtgaan. Pavel blijft in de buurt, klaar om te doen wat zij wil. Ze blijft vlak bij het bed. In plaats van dat Konstantins tranen medelijden opwekken, roepen ze alleen maar nog meer woede in haar op. Haar eigen tranen ontstaan uit deze woede, en uit haar vreselijke angst.
‘Vertel het me,’ zegt ze, deze keer rustig.
‘Ze… ze hebben gewoon zijn paard meegevoerd. Ze hebben hem geen pijn gedaan, ze hebben hem niet eens aangeraakt. Hij heeft geen kik gegeven. Ik heb tegen hem gezegd dat hij rustig moest blijven, en dat deed hij. Dat deed hij echt, Tosja. Het is een goeie jongen. Het is altijd een goeie jongen geweest, hè?’
Antonina kan geen woord uitbrengen.
‘Hij is een kind van goede komaf en hij is heel intelligent. Hij zal zich op nobele wijze weten te gedragen, zoals wij hem hebben geleerd. De kozakken zullen dit zien, ze zullen daardoor respect voor hem hebben.’
Antonina doet haar ogen dicht. Konstantin is een dwaas, dacht ze. Ze hebben ons kind ontvoerd, en hij heeft het over respect.
‘Hij zat heel goed op het paard, Tosja. Toen hij wegreed zag ik dat hij er meer controle over had dan ik had gedacht. Hij heeft het in zich om een goede ruiter te worden. Het enige wat hij nodig heeft is meer rijden, minder tijd achter de piano en meer in het zadel.’
Denkt hij dat ik mijn eigen zoon niet ken? schiet het door haar hoofd. Ik wil weten wat er verder gaat gebeuren. Ik wil weten wanneer ik hem weer in mijn armen heb.
‘Hij hield zijn hoofd hoog, Tosja. Hij zal niet voor hen buigen. Ik heb hem veel geleerd.’ Hierop hapert Konstantins stem, en hij kan niets meer uitbrengen.
Konstantin begint nu echt te huilen, snikkend als een klein kind. Antonina heeft hem nog nooit zo gezien. Ze verlangt ernaar zijn armen om haar heen te voelen, ze verlangt naar troost, maar ze gaat niet dichter naar haar man toe.
En omdat er verder niets is wat zij kan doen, knielt ze neer en begint te bidden, terwijl ze naar Konstantin kijkt. Zijn ogen zijn dicht en de tranen stromen over zijn wangen naar zijn oren, maar hij maakt geen enkel geluid.
Antonina vraagt Pavel de wodka van Konstantins rozenhouten tafel naast de haard te halen. In tegenstelling tot Lilja gehoorzaamt Pavel zonder aarzeling. Ze grist de fles uit zijn hand, schenkt zich een glas in en knikt naar hem. Hij buigt en loopt naar buiten, hoewel Antonina weet dat hij in de gang, vlak bij de deur, zal blijven voor het geval zij hem nodig heeft.
Ze loopt naar de brede leren stoel. Na verloop van tijd hoort ze de klok op de overloop middernacht slaan. Ze schenkt zich bij uit de fles. Ze drinkt zich door de eerste nacht van haar zoons verdwijning heen.
Bij het aanbreken van de dag roept Konstantin Pavel en laat hem Grisja halen. Antonina heeft niet geslapen. Ze loopt te ijsberen. Ze weet dat er geen nieuws is. Als dat er wel was geweest, zou Grisja meteen zijn gekomen.
Wanneer Grisja hun vertelt dat de zoekactie niets heeft opgeleverd en dat de mannen rond middernacht met lege handen zijn teruggekomen, geeft Konstantin opdracht hen allen te geselen. Hij weet geen andere manier om zijn angst en schuldgevoelens af te reageren. Grisja knikt, maar hij voert het bevel niet uit.
‘Vandaag zal er vast wel een brief over het losgeld komen,’ zegt Antonina tegen Konstantin terwijl ze voor zijn bed heen en weer loopt. Ze veegt haar lippen af met de rug van haar hand. ‘Die zal vandaag komen, en dan weten we wat we moeten doen om Misja terug te krijgen.’
Konstantins huid is grauw. Het verband zit vol opgedroogd bloed en er ontstaan steeds nieuwe rode vlekken.
‘Je moet je hand goed laten verzorgen,’ zegt Antonina. ‘Ik zal de dokter laten halen.’
‘Daar is geen tijd voor. We gaan er weer op uit,’ zegt Konstantin. ‘Pavel. Help me met aankleden.’
‘Ik ga ook mee,’ zegt Antonina, en Konstantin protesteert dit keer niet.
Om acht uur vertrekken ze met zijn allen in de bewolkte, vochtige aprildag.
Ze gaan terug naar de open plek waar Michail gevangen was genomen; Antonina ziet de omgewoelde modder en de plakkaten harde sneeuw, waarvan sommige met Konstantins bloed zijn bespat. Ze verspreiden zich in alle richtingen. Antonina rijdt met Grisja. Ze komen langzaam vooruit met hun paarden die een pad zoeken tussen de bomen. Uiteindelijk komen ze uit op een akker en ze steken die over, naar het dorpje Toesjinsk, dat in bezit is van Konstantin.
Daar stijgen ze af en binden hun paarden vast, lopen door de luttele straatjes. ‘Het is het beste als u bij mij blijft, mevrouw,’ zegt Grisja.
Grisja ondervraagt de dorpsbewoners. Ze zijn op hun hoede, zwijgzaam staan ze tegenover hem, ze schudden hun hoofd. Ze buigen vanaf hun middel naar Antonina. Zij stelt hun ook vragen, maar de gezichten van de mannen en vrouwen, wanneer ze hun beveelt het hoofd op te richten, vertellen haar niets.
Ze rijden verder, stoppen niet om te eten of te drinken. Met elk uur dat verstrijkt neemt Antonina’s wanhoop toe. Wanneer ze onderweg een dorpsbewoner met een handkar ondervragen en hij alleen maar naar hen omhoogkijkt zonder antwoord te geven op Grisja’s vragen, valt Antonina gefrustreerd tegen de man uit. Grisja buigt zich naar haar toe en legt een hand op haar teugels.
‘Het begint laat te worden, mevrouw. We moeten eigenlijk terug naar het huis. U zult het wel koud hebben.’ Hij kijkt naar haar wollen cape die openwaait in de koude wind.
‘Ik heb het niet koud,’ zegt ze, en ze trekt de cape om zich heen. ‘Laten we verder gaan.’
Dan begint er een lichte motregen te vallen en Grisja staat erop dat ze omdraaien en terugrijden naar Angelkov.
‘Nog niet, Grisja. Laten we doorgaan. Eén uurtje nog,’ zegt Antonina.
Grisja schudt zijn hoofd en kijkt naar het paard. De vos die Antonina Doenja heeft genoemd, is moe, ze laat het hoofd hangen terwijl ze op haar slanke benen voortsjokt. ‘Misschien zijn de graaf of de anderen… misschien is Michail Konstantinovitsj inmiddels thuis,’ zegt hij.
‘Ik bid dat dit zo is, Grisja,’ zegt Antonina. Dan wendt ze Doenja en rijdt met Grisja terug naar Angelkov.
Ze komen thuis vóór Konstantin en de anderen. Er is geen bericht van Michails ontvoerders.
Antonina gaat naar haar slaapkamer om haar bemodderde kleren uit te trekken. Lilja brengt haar één, en dan een tweede glas wodka. Daarna gaat Antonina op de veranda staan, huiverend, met haar armen om zich heen geslagen, terwijl ze over de lange, met bomen omzoomde oprijlaan kijkt, waarvan de takken van de lindebomen nog kaal zijn in de voorjaarslucht.
Ten slotte gaat ze weer naar binnen, maar al snel hoort ze de geluiden van mannen en paarden, en ze holt naar buiten op haar slofjes en in haar dunne wollen jurk. Ze holt door de resten hobbelige, smeltende sneeuw en bevroren modder naar het stalerf. In gedachten dwingt ze haar zoon bij zijn vader op het paard te zitten. Maar hij is er niet.
Ze staart naar haar man, haar armen slap naast zich neerhangend.
‘Is er bericht over losgeld gekomen?’ vraagt Konstantin.
Antonina schudt haar hoofd.
Konstantin lijkt veel ouder dan gisteren. Wanneer hij zijn hoed afzet, is de vorm van zijn schedel onder zijn van zweet doordrenkte haar al te goed zichtbaar in het laatste middaglicht. Hij is eenenzestig en zij is achtentwintig. Hij stijgt moeizaam af, met slechts zijn ene goede hand als steun. Ljosja leidt zijn paard weg.
‘Konstantin, wat nu?’ vraagt Antonina, maar hij geeft niet meteen antwoord.
Ten slotte kijkt hij haar aan. ‘Morgen beginnen we weer,’ zegt hij. ‘Dat is alles wat we kunnen doen. Zoeken, terwijl we wachten op bericht over onze zoon.’
Ze loopt achter hem aan het huis in, waar de bedienden de lampen hebben ontstoken. Het ruikt er naar rundvlees, en de lange, glimmend gepoetste tafel in de grootse eetkamer is gedekt voor twee. Antonina loopt langs de eetkamer, over de brede, gebogen trap omhoog naar haar slaapkamer. Konstantin gaat aan de tafel zitten en wacht tot hij wordt bediend, terwijl hij naar de gedekte plaats voor Antonina kijkt, en dan naar de plek waar hun zoon zou hebben gezeten.
Antonina slaapt niet, ze houdt opnieuw de wacht met een fles wodka, en ze is beverig wanneer Lilja, zoals gebruikelijk, de volgende morgen komt om haar te helpen met aankleden. Antonina’s dikke blonde haar valt tot aan haar middel, maar zelfs haar man heeft het nooit helemaal los gezien. Gewoonlijk heeft Lilja minstens een halfuur nodig om het te borstelen en op modieuze wijze op te steken met de fraaie kammen waaraan Antonina zo gehecht is. Het is prachtig haar, vindt Lilja altijd, wonderlijk dik en zwaar. Ze vindt het heerlijk om het voor Antonina te wassen terwijl haar mevrouw in de grote, porseleinen badkuip ligt. Soms, als ze alleen in Antonina’s kamer is, probeert Lilja hetzelfde kapsel met haar eigen donkere haar. Maar het haar is te dun en de kammen glijden eruit omdat ze geen houvast kunnen vinden. Het geeft niet. Ze zou nooit anders voor de dag kunnen komen dan met haar haar in de bekende vlechten die rond haar hoofd zijn gedraaid.
‘Steek het maar snel op, Lilja,’ zegt Antonina tegen de vrouw. ‘Ik ga weer met hen mee. Ik wil geen tijd verspillen.’ Ze zucht diep als de borstel met lange, gelijkmatige halen van haar schedel naar de punten van haar haar glijdt.
Lilja kijkt Antonina in de spiegel aan. ‘Alle bedienden bidden voor de veilige thuiskomst van Michail,’ zegt ze. ‘Zelfs mijn man zegt dat de kozakken een kind geen pijn zouden doen, en zeker niet zo’n kind als onze Michail.’
Er volgt een moment van stilte voordat Antonina zegt: ‘En wat weet die Soso van jou over kozakken en hun manier van doen, Lilja? Wat weet hij van mijn kind, wat weet hij überhaupt van kinderen?’
De borstel stopt, en Lilja haalt adem alsof ze het voor haar man wil opnemen, maar ze zegt: ‘Laten we dan geloven dat God zich om zijn lam zal bekommeren.’ Ze tilt de borstel weer op, maar Antonina pakt hem opeens vast.
‘Ik zal geloven in mannen als Grisja en je broer Ljosja. Als íémand Michail kan vinden, zijn zij het wel. Zij zullen hem vinden en hem ongedeerd bij me terugbrengen. Dit zijn de mensen in wie ik geloof, Lilja. Niet in jouw ruwe echtgenoot. Niet in mijn zwakke echtgenoot. Niet in God.’
Lilja’s lippen worden strak. ‘Toch moet u de graaf laten verzorgen. Pavel zegt dat het helemaal niet goed met hem gaat.’
Antonina staart naar het met parelmoer ingelegde blad waarop haar kammen liggen.
‘Tosja? Heb je gehoord wat ik zeg?’
Antonina kijkt Lilja in de ovale spiegel aan. Ze zijn van dezelfde leeftijd, hoewel Lilja veel ouder lijkt. Ze heeft grijze strepen in haar donkere haar en de kleine rimpels bij haar ooghoeken zijn zelfs zichtbaar als ze niet glimlacht.
‘Schiet alsjeblieft op,’ zegt Antonina tegen haar.
Als Lilja klaar is, loopt Antonina door de lange, brede gang naar de slaapkamer van haar man. Wanneer ze binnenkomt, ziet ze Pavel bij Konstantin staan, met een vochtige doek in de hand. Er ligt ook een vochtige doek over Konstantins voorhoofd gedrapeerd.
‘Kostja?’ zegt ze. Hij houdt zijn verbonden hand met zijn linkerhand tegen zijn borst. Naast het oude en het nieuwe bloed ziet ze ook vieze, gele smurrie op het verband.
Ze buigt zich over hem heen, maar deinst onmiddellijk terug bij de geur van zijn adem. Zijn donkere ogen zijn mat, maar schitteren toch vreemd. ‘Laat me je hand eens zien,’ zegt ze.
Konstantin schudt zijn hoofd.
‘Laat me dan de dokter erbij halen.’
Konstantin gaat rechtop ziten. ‘Ik moet weer op weg. Help me, Pavel.’
‘Je moet eerst iets eten,’ zegt Antonina. ‘Als je ziek wordt, heeft niemand iets aan je.’
Konstantin negeert haar en gaat moeizaam, geholpen door Pavel, staan.
Antonina loopt zijn kamer uit, gaat naar beneden naar de salon en laat Grisja roepen. Als hij binnenkomt, maakt hij een buiging.
‘Ik wil dat je probeert mijn man over te halen zijn hand te laten verzorgen. De wond had goed schoongemaakt moeten worden en gehecht. Ik laat Pskov de dokter halen, maar je weet hoe koppig de graaf is. Wil jij met hem praten, Grisja? Zeg hem dat hij te ziek is om te rijden. Hij moet gezond blijven tot… Hij moet gezond blijven om te helpen onze zoon weer terug te brengen. Naar jou luistert hij wel.’
‘Ja, mevrouw,’ zegt Grisja. ‘Moet ik nu naar hem toe gaan?’
‘Graag. Hij is in zijn kamer. Zonder hem…’ Ze zwijgt. ‘Wanneer de ontvoerders met hun eisen komen, zullen die tot de graaf gericht zijn.’ Ze staat voor Grisja en kijkt naar hem op. Hij is langer dan haar man. ‘Waarom is er geen eis tot losgeld gekomen, Grisja? Waarom niet?’
Grisja wendt zijn blik van haar af en kijkt naar het knetterende haardvuur. ‘Ik ben ervan overtuigd dat die vandaag zal komen, mevrouw.’
‘Ja?’ zegt Antonina gretig, en ze klampt zich aan zijn mouw vast. ‘Denk je echt dat hij vandaag zal komen?’
‘Deze mannen… Ze willen u gewoon laten lijden. Op deze manier zijn ze verzekerd van uw wanhoop.’ Hij kijkt naar haar hand en ze trekt hem terug. ‘Ze wachten alleen maar even, opdat u niet zult aarzelen hun bevelen op te volgen.’
Antonina slaakt een diepe zucht. ‘Dat klinkt logisch. En, Grisja? Ze zullen Misja vast niets doen.’ Het is geen vraag.
‘Waarom zouden ze het kind iets aandoen wanneer ze hem willen terugbrengen, mevrouw?’ vraagt Grisja, en zijn stem wordt zacht. ‘Uw zoon zal ongedeerd blijven.’
Ze knikt, ze is Grisja dankbaar voor zijn stellige mening dat Michail veilig is en dat de brief met de eis voor het losgeld vandaag zal komen. Toch moet ze onwillekeurig huilen. Het is of de kalmte en de kracht van de rentmeester haar toestaan te huilen. Ze wendt haar hoofd af, beschaamd over haar tranen in zijn bijzijn.
‘Ik denk dat u vandaag beter thuis kunt blijven,’ zegt hij tegen haar, nog steeds met zachte stem. ‘Voor het geval er een brief komt.’
‘Maar ik wil helpen hem te vinden.’ Ze draait zich om en kijkt hem aan. ‘Ik wil…’ Ze zwijgt wanneer Grisja zijn hoofd schudt.
‘Ik denk echt, mevrouw, dat u hier van meer nut zult zijn. Voor als uw zoon terugkomt, of voor als er een brief over losgeld komt. Wat het ook mag zijn, u hoort hier te zijn.’
‘Misschien heb je gelijk,’ zegt ze, en ze haalt een zakdoek uit haar mouw om haar tranen weg te vegen. Terwijl ze diep ademhaalt, wordt Grisja vervuld van respect voor haar. Ze verwerkt elke dag met een waardige en stoïcijnse houding. Hij weet hoe intens haar toewijding aan haar zoontje is. Hij kan raden naar haar wanhoop.
Zoals Grisja heeft voorspeld, arriveert halverwege de middag de brief over het losgeld. Pavel moet haar wakker maken, ze is op de sofa in de muziekkamer in een lichte slaap gevallen.
De opperstalknecht Fjodor staat haar op te wachten wanneer ze naar de personeelsingang aan de achterzijde snelt waar Pavel zegt dat hij is. Ze ruikt Fjodors met mest besmeurde laarzen, en ook het vet en het zweet van zijn zware jas en de pet die hij in zijn ene hand houdt. Wanneer de man vanuit zijn middel buigt, een vel papier naar haar uitstekend, ziet Antonina dat hij geen linkeroor heeft. Ze vraagt zich af wat er met dat oor is gebeurd. Ze heeft het ooit geweten.
Ze grist het papier weg en vouwt het open, met trillende handen. Het is onhandig geschreven, maar de aanwijzingen zijn duidelijk. Ze leest het bericht één keer, twee keer, en dan drukt ze het tegen haar borst. Fjodor staat nog steeds gebogen voor haar.
‘Je kunt wel gaan, Fjodor,’ zegt ze. ‘Dank je.’ Ze is zo dankbaar voor de brief dat ze vergeet te vragen wie hem heeft gebracht.
De man richt zich op, hoewel hij zijn ogen op de grond gericht houdt. Hij loopt achteruit tot hij de deur uit is. Hij gedraagt zich nog steeds als een horige, er is veel tijd nodig om levenslange gewoonten te laten verdwijnen.
Antonina blijft waar ze is. Het briefje eist een enorm bedrag, dat de volgende morgen op een bepaald tijdstip op een bepaalde plek in het bos door de rentmeester van het landgoed moet worden afgegeven. In het briefje staat tevens dat niemand anders met de rentmeester mee mag komen. Als er anderen bij zijn, zullen ze de jongen niet teruggeven. Maar als de eisen worden opgevolgd zoals beschreven, zal het kind worden teruggebracht.
Antonina laat zich op haar knieën vallen en slaat een kruis terwijl ze een dankgebed fluistert.
De mannen van de zoekactie komen deze dag vroeger naar Angelkov terug dan de voorgaande dagen. Zodra Antonina de paarden hoort, rent ze naar buiten om Konstantin de brief te geven. Hij leest hem en geeft hem dan aan Grisja – een rentmeester moet kunnen lezen om de boekhouding van het landgoed te kunnen doen.
‘We zullen hem morgen weer terug hebben, Konstantin,’ zegt ze. ‘Morgen.’
‘Wie heeft dit gebracht?’ vraagt hij, en dan pas realiseert Antonina zich dat ze dat niet heeft gevraagd. Ze zegt dat Fjodor haar de brief heeft gegeven, en hij gaat samen met Grisja naar de stal.
Antonina eet die avond een paar hapjes van de maaltijd, in haar kamer. Ze vraagt Lilja een bad voor haar klaar te maken en ze staat de vrouw toe haar haar te wassen, waarbij ze zich met een zucht in de kuip warm water laat zakken. Wanneer haar zoon thuiskomt wil ze er net zo uitzien als altijd.
Wanneer Lilja haar voor de nacht alleen heeft gelaten, pakt ze een fles wodka van de gebruikelijke plek achter in haar kleerkast. Ze kijkt ernaar en zet hem dan weer terug, zonder hem open te maken. Ze weet dat ze zonder drank ook zal slapen. Michail Konstantinovitsj komt weer naar huis.
Ze staat op, ver voor het aanbreken van de dag. Ze popelt van ongeduld tot Konstantin opstaat en ze loopt nog voor zeven uur naar zijn kamer. Wanneer ze de deur opendoet en in de donkere kamer stapt, is de geur van verrotting nog sterker dan eerst.
Pavel komt overeind van een veldbed bij het voeteneind van Konstantins bed.
‘Konstantin Nikolevitsj,’ zegt ze zacht, en ze loopt naar zijn bed. ‘Alsjeblieft. Heb je het geld voor Grisja klaar?’
Konstantin lijkt moeite te hebben zijn ogen open te doen, en wanneer hij haar eindeljk aankijkt, is het met een wazige bik, alsof hij niet zeker weet of hij droomt of wakker is. Er staat zweet op zijn voorhoofd en de voorkant van zijn nachthemd is klam.
‘De dokter komt vandaag,’ zegt ze tegen hem.
Konstantin knikt.
‘Is alles klaar voor Grisja?’ vraagt ze weer.
‘Ik ga met hem mee,’ zegt Konstantin, en hij schuift het beddegoed opzij, zwaait zijn benen op de vloer en wiegt even heen en weer om voldoende vaart te krijgen om overeind te komen.
Antonina houdt hem tegen, met haar hand op zijn borst. ‘Nee. De brief is heel duidelijk, Konstantin. Je mag niet mee. En ik ook niet. Als een van ons meegaat, zullen we alles bederven.’
‘Ik zal zorgen dat ze me niet zien.’ Konstantin wankelt als hij staat en hij zoekt steun bij haar schouder.
Pavel stapt naar voren.
‘Kijk nou toch. Je kunt nauwelijks op je benen staan. Je kunt echt niet rijden. Je bent ziek, Konstantin. Laat Grisja doen zoals de kozakken hebben gevraagd. Je moet niet gaan, Kostja,’ zegt ze, nu luider. ‘Ik sta het niet toe.’
‘Ik heb gezien hoe mijn zoon gevangen werd genomen, en ik zal zien hoe hij wordt teruggegeven,’ zegt hij en hij duwt haar met zijn goede arm opzij. ‘Blijf uit mijn buurt. Pavel, pak mijn kleren.’
Antonina schudt haar hoofd. ‘Begrijp je dan niet dat je als je gaat alles zult…’
‘Maak dat je wegkomt,’ snauwt Konstantin.
Antonina doet haar mond open, maar er valt niets meer te zeggen.
Ze smijt de deur met een klap dicht als ze vertrekt.
Ze wacht op de veranda. Drie uur later komen Grisja en Konstantin terug. De mannen zitten samen op Konstantins hoge arabier, Grisja achter Konstantin, met één arm om het middel van de oudere man. Konstantins hoofd hangt naar voren, met zijn kin op zijn borst, alsof hij slaapt. Wanneer Grisja het paard halt laat houden en zijn arm wegtrekt, valt Konstantin, zwaar en log, in de vieze sneeuw van het plein. Grisja stijgt moeizaam af. Hij is gewond, zijn ene wang is al dik en zijn linkeroog is opgezet en blauw. Hij heeft een snee in zijn lip en op zijn kin zit opgedroogd bloed. Zijn jas is weg, zijn tuniek gescheurd.
Ze hebben Michail niet bij zich.
Antonina zakt op één knie naast Konstantin. ‘Waar is hij? Waar is mijn zoon? Wat is er gebeurd?’ Maar Konstantin is bewusteloos. Bij het horen van haar stem, die hoog en dun en van paniek vervuld is, komen de bedienden uit het huis gerend, uit de stallen en uit de schuur en de kas en de opslagruimten, uit de kippenhokken en uit de schuur van de hoefsmid. De mannen tillen de graaf op en dragen hem het huis in. Antonina kijkt naar Grisja. ‘Vertel me wat er is gebeurd,’ zegt ze.
Grisja zit in de keuken met een vol glas en een fles wodka voor zich. Antonina staat aan de andere kant van de tafel, haar handen ineengeslagen om het beven te bedwingen. Ze heeft moeite om lucht te krijgen, ze is licht in haar hoofd en schenkt zich ook een glas in van de sterke, heldere vloeistof. Ze houdt het glas met beide handen stevig vast terwijl ze wacht tot Grisja iets zegt.
‘Ik heb de graaf gevraagd, gesmeekt zelfs, om niet mee te gaan,’ zegt Grisja ten slotte, terwijl hij voorzichtig kleine slokjes uit het glas neemt, ineenkrimpend wanneer de alcohol zijn gespleten lip raakt. ‘Toen ik hem eenmaal had overgehaald mij het pak roebels – het losgeld – te geven ben ik in volle vaart van hem weggereden, in de hoop ruimschoots vóór hem op de afgesproken plek te zijn, het geld over te geven en de jongeheer op te halen. Ik dacht niet dat de graaf in staat zou zijn me bij te houden – zoals u weet kon hij nauwelijks rijden.’
Antonina blijft knikken. Haar hoofd gaat op en neer alsof ze er geen beheersing over heeft.
‘Ik ben inderdaad op de plek gearriveerd die de kozakken me hadden genoemd en…’
‘Michail. Heb je Michail gezien?’ valt Antonina hem in de rede.
Grisja schudt zijn hoofd. ‘Nee. Het spijt me, mevrouw. Uw zoon was nergens te bekennen. Er waren wel drie kozakken. Hun gezicht hielden ze voor mij verborgen. Zodra ik hen naderde, riep ik: “Hebben jullie het kind?”
“Heb je het geld bij je?” riep er één terug. “Ben je alleen gekomen?”
“Ja, ja,” zei ik, “maar zonder de jongen betaal ik niets. Toon me Michail Konstantinovitsj Mitlovski, en ik zal jullie het geld laten zien.” Een van de mannen wendde zijn paard en begon naar een bosje te rijden. Ik geloof dat ik daar het gesnuif van nog een paard hoorde, mevrouw. Ik denk…’
‘Ja? Wat denk je, Grisja?’
‘Ik denk dat Michail daar was verborgen.’
Antonina hapt naar lucht. ‘Maar je hebt hem niet gezien?’
Grisja heeft deze vraag al beantwoord. ‘Op dat moment reed de graaf de open plek op. Hij was nauwelijks in staat in het zadel te blijven. Hij was verward, mevrouw, hij schreeuwde allerlei dingen die nergens op sloegen. Hij had een delirium.’
Antonina’s stem daalt nu tot gefluister. ‘En toen?’
‘Zodra ze de graaf zagen, vielen ze mij aan. Ze rukten me van mijn paard, alle drie, en ze sloegen me. Ik vocht terug, maar ze rukten mijn jas uit en haalden het geld eruit.’ Hij kijkt Antonina niet aan, maar bekijkt zijn hand, de hand die het glas vasthoudt. Antonina ziet de kapotte huid op zijn knokkels, die al blauw beginnen te worden.
‘Ik heb met hen gevochten, mevrouw,’ herhaalt hij. ‘Ik zei dat ze het geld nu toch hadden, wat maakte het dan uit dat de graaf was gekomen? Ze waren vermomd, ik kon ze niet herkennen. Geef me de jongen, zei ik tegen hen, dan zijn we klaar. Jullie wilden het geld, en jullie hebben het. Geef me nu de jongen.’ Ten slotte kijkt hij Antonina aan. ‘Ze hebben mijn paard afgepakt. Ik ben hen achterna gehold, maar te voet was ik geen partij. Dus ben ik terug gehold naar de graaf, heb hem van zijn paard getrokken en ben achter hen aan gegaan. Maar ze waren al verdwenen. Ik heb een tijdje rondjes gereden, mevrouw, en ben toen teruggegaan naar waar de graaf lag en… en toen zijn we naar huis gegaan.’ Het is stil in de keuken, met uitzondering van Rajsa, de kokkin, die met gestaag gedreun deeg staat te kneden. Op het fornuis staat iets te pruttelen, waardoor het deksel van de grote pan rammelt.
‘Dus als Konstantin niet was gekomen, was Michail nu bij me thuis geweest,’ zegt Antonina langzaam. Ze brengt haar glas omhoog en drinkt, zonder haar blik van Grisja af te wenden.
Grisja neemt een flinke slok wodka. Hij gaat met zijn tong over zijn gespleten lip. ‘Ik denk het, mevrouw. Ik denk het echt.’ Hij kan de gravin niet langer aankijken. De smart op haar gezicht doet hem te veel aan een andere vrouw denken.
Alles wat er deze afgelopen dagen is gebeurd, brengt oude herinneringen bij hem boven.
Hij schenkt nog meer wodka in. Hij drinkt om de pijn van zijn verwondingen te verdoven en om het beeld van zijn moeder weg te spoelen.