7
Die avond in de slaapkamer vraagt Lilja: ‘Zal ik wat laudanum voor je pakken, Tosja?’
Antonina knikt.
Lilja komt met de fles en een lepel en Antonina doet haar mond open en slikt, drie keer.
‘Nu een glas wijn,’ zegt Antonina.
‘Je moet geen wijn bij de laudanum nemen.’
‘Ik wel,’ antwoordt Antonina.
Lilja schenkt haar een klein glas in. Antonina drinkt het leeg, zittend op de rand van het bed, en geeft het glas dan weer aan haar kamenier.
Lilja helpt Antonina uit haar kleren en trekt een nachthemd over haar hoofd, maakt de talloze knoopjes vast. Ze helpt Antonina tusen de schone lakens te gaan liggen en draait de lampen laag, zodat slechts een vage gloed de duisternis verlicht. Ze zet de hoge ramen open, net voldoende om een frisse, koele voorjaarsbries de gordijnen te doen opbollen. Antonina voelt de nachtlucht in haar gezicht.
Ruikt Michail ditzelfde briesje? Ligt hij in een schoon bed?
Ze kijkt naar het dagboek op haar nachtkastje. Ze had eigenlijk niet naar Michails kamer willen gaan, omdat ze dacht dat als ze alles precies zo liet als het was geweest, dit zou helpen om hem naar huis te laten komen. Vanmiddag hield ze het niet langer uit in Konstantins drukke slaapkamer met al het gefluister en alle onaangename geuren. Ze wilde – moest – opeens dicht bij Michails spullen zijn.
Terwijl ze de deur opendeed, ontsnapte haar iets wat het midden hield tussen een zucht en een kreun. Ze keek rond – naar zijn bed en kleerkast, zijn boekenkast en schrijftafel, het lage krukje bij de haard, waar hij zo graag op zat, zijn jongensachtige verzameling stenen en potten vol dode insecten, de schilderijen die hij had gemaakt. Ze moest zich aan de post van de deur vasthouden. Toen ze niet langer duizelig was, deed ze de deur dicht en liep naar zijn bed. Ze ging erop liggen en begroef haar gezicht in het kussen. Maar de bedienden hadden het beddegoed verschoond en het enige wat ze kon ruiken, waren zeep en stijfsel. Ze stond op en liep naar zijn kleerkast, waar ze tunieken en jasjes uit haalde. Ze hield elk kledingstuk tegen haar gezicht en huilde. Ze liep met één tuniek – er zat een intktvlek op de manchet, dus ze wist dat dit kledingstuk aan de was was ontkomen – terug naar het bed. Ze ging er weer op liggen, drukte het hes tegen haar gezicht en ademde de geur in. Eindelijk kon ze hier, in deze ongewassen tuniek, haar zoon ruiken.
Na een tijdje stond ze op en ging aan zijn schrijftafel zitten. Ze streek met haar vingers over Michails leerboeken en stopte bij een dagboek met een zacht kalfsleren omslag. Ze moest denken aan zijn kleine leren compositieboekje met wat fuga’s en nocturnes van Glinka die zij voor hem naar eenvoudiger toonsoorten had getransponeerd. Uiteraard kon hij de originelen inmiddels met gemak spelen, maar hij had het boekje bewaard en gebruikte het om zijn eigen melodieën in op te schrijven. Hij had het altijd bij zich, samen met een geslepen stukje houtskool, omdat, had hij tegen haar gezegd, hij nooit wist wanneer hij iets moois in zijn hoofd zou horen. Ze moest er opeens aan denken hoe hij het boekje van de piano had gegrist toen hij de muziekkamer uitholde. Zou hij het nog steeds bij zich hebben?
Ze pakte het in kalfsleer gebonden dagboek en streek met haar hand over het zachte kaft. Het was een cadeau dat hij dat jaar bij een kerstfeest in de buurt had gekregen. Toen hij het aan Antonina liet zien, zei ze dat hij zijn gedachten kon neerschrijven op die stevige, roomkleurige pagina’s. Ze vertelde hem dat zij altijd een dagboek had bijgehouden, en dat het heel leuk is om op te schrijven wat je denkt of wat je je afvraagt.
Een week later zat Michail tegenover haar aan de ontbijttafel erin te schrijven terwijl zij las en van haar thee dronk.
Toen Konstantin binnenkwam, vroeg hij: ‘Zijn dat je lessen, Michail?’
‘Nee. Ik ben bezig mijn gedachten in mijn dagboek te schrijven, papa.’
Konstantin sloeg met zijn hand op de tafel. Antonina’s thee klotste op het schoteltje. ‘Mannen verdoen geen tijd aan zulke dingen, Michail. Dat is een bezigheid voor vrouwen. Leg dat weg.’
Heel langzaam legde Michail zijn pen neer.
‘Doe dat boek dicht, zei ik.’
‘Ik moet even wachten tot de inkt droog is.’
‘Laat me je daar niet meer mee zien,’ dreigde Konstantin, en hij vertrok zonder te ontbijten.
Toen de voordeur met een klap werd dichtgesmeten, pakte Michail zijn pen weer op en doopte die in de inkt.
Antonina dronk haar thee op.
Nu sloeg ze het leren dagboek open en haalde diep adem.
Zijn handschrift. Zijn woorden. Zijn gedachten. Ze deed het boek dicht en legde haar hand over haar ogen. Ten slotte stond ze op, liet het dagboek op de schrijftafel liggen en liep naar haar kamer, die van Michails kamer werd afgescheiden door een grote voorraadkast voor het linnen. Ze pakte de wodka uit haar kleerkast en een glas van haar wastafel en liep ermee naar zijn kamer terug.
Ze schonk het glas in en nam een slok, en toen nog een, en ten slotte las ze de eerste pagina, van 8 januari 1861.
Mijn vriendin Oksana Aleksandrova heeft me dit boek voor Kerstmis gegeven. Mama heeft gezegd dat ik het moet gebruiken om op te schrijven waar ik over nadenk.
Mama heeft gezegd dat ik niet verlegen moet doen en dat ik moet schrijven over de dingen die me blij maken en over de dingen die ik niet leuk vind. Ze zei dat het privé was en dat niemand het ooit mag lezen.
Antonina stopte en nam nog een slok. Ze streek met haar vinger over de verkeerd gespelde woorden en de inktvlekken.
Mama zei dat het een goede oefening voor me zou zijn om in het Frans te schrijven, maar dat wil ik niet. Ik maak nog steeds te veel fouten met Frans. Monsieur Thibault zegt dat elke dag.
Ik vind het niet leuk om mijn lessen voor hem te maken. Ik krijg altijd inkt op mijn vingers en op de bladzijden en dan schudt hij zijn hoofd en kijkt verdrietig. En als het dan tijd is voor monsieur Lermontov om mij te horen oefenen, maakt hij allerlei boze geluiden met zijn tong en zegt dat mijn handen op de toetsen er niet uitzien als die van een voorzichtige jongen.
Vanaf vandaag zal ik proberen voorzichtiger te zijn.
Antonina dronk haar wodka op en schonk zich nog een glas in. Ze heeft de leraren niet meer gezien sinds de dag dat Michail is ontvoerd. Zitten ze nog steeds in hun kamer in het personeelsonderkomen, wachtend tot Michail thuiskomt, wachtend op het verzoek hun werk met hem te hervatten?
Er zijn pagina’s uit het dagboek gescheurd. De volgende notitie was drie weken later.
Ik heb mijn best gedaan, maar ik ben nog niets netter. Monsieur Lermontov zal heel boos zijn als hij vandaag weer komt. Wanneer hij zo doet, krijg ik een naar gevoel in mijn buik, zoals wanneer ik te veel maanzaadbroodjes van Rajsa eet, en dan speel ik niet zo goed. Soms zegt hij het tegen papa, als ik niet zo goed speel, en als ik weet dat papa boos is, krijg ik nog meer pijn in mijn buik.
Maar als papa niet thuis is en hij zegt het tegen mama, knikt ze alleen maar naar hem. Als hij dan niet kijkt, trekt ze gekke gezichten naar mij. Mama wordt nooit boos op me.
Antonina viste een zakdoek uit haar mouw en hield die lang voor haar ogen. Daarna nam ze nog een slok en ging verder met lezen. De volgende notitie was van eind februari.
Ik vind dat ik een mooie kamer heb, maar hij is te groot en soms komen er geluiden uit de schoorsteen. Vorig jaar heb ik tegen Lilja gezegd dat ik te oud was om haar nog op de bank bij mijn voeteneind te laten slapen, maar soms zou ik ’s nachts willen dat ze daar nog steeds was. Als ik nare dromen had toen ik nog heel klein was, droeg ze me altijd naar mama’s bed en dan bleef ik ’s nachts bij haar. Maar als papa ’s ochtends uit zijn kamer binnenkwam en hij zag me daar, werd hij altijd boos op mama en zei dat ik geen baby meer was en dat ik in mijn eigen bed moest slapen. Papa noemt me een kleine soldaat en zegt dat soldaten niet bij hun moeder slapen en dat ze niet huilen.
Ik probeer niet te huilen omdat ik weet dat papa dan boos wordt. Maar ik wil helemaal geen soldaat worden. Mama heeft me verteld dat haar broer Viktor Leonidovitsj soldaat was en dood is gegaan. Ik wil niet doodgaan, zoals oom Viktor.
Als papa naar de stad ging toen ik nog een kleine jongen was, sliep ik altijd bij mama en Tinka. Soms bleef Lilja dan ook bij ons, en zij sliep dan bij mama op de bank, en als ik dan ’s ochtends wakker werd en mama en Lilja hoorde praten en lachen, werd ik altijd blij. Mama noemt me geen soldaat. Zij noemt me altijd ‘petit souris’.
14 maart
Ik heb vijf vrienden en vriendinnen: Andrej Jakovavitsj en Stepan Jakovavitsj (dat zijn broers), Oksana Aleksandrova en Joeliana Filipova. En dan is Ivan Abramovitsj er nog. Ik vind hem niet zo aardig, want hij is soms gemeen. Hij is blind aan één oog en mama zegt dat dat hem misschien verdrietig maakt en dat dat misschien de reden is waarom hij soms gemeen doet, dus moet ik toch aardig tegen hem doen. Die kinderen wonen allemaal op een ander landgoed en we kunnen alleen maar af en toe met elkaar spelen.
Thuis speel ik graag met Ljosja. Hij is veel ouder dan ik, maar hij is heel aardig. Hij is de broer van Lilja. Hij leert me hoe ik speciale knopen in een touw kan maken en hij vertelt me verhalen over de paarden. Hij werkt bij Fjodor in de stallen en soms, als ik piano heb gespeeld en mijn lessen af heb, mag ik van mama met hem naar de stal. Ljosja laat dan zien hoe ik mijn hand plat moet houden met een wortel erop, zodat Doenja de wortel op kan eten. Doenja’s lippen zijn zacht, met haren erop, en ze kietelen mijn hand.
Ik probeer eraan te denken om geen Frans te spreken met Ljosja. Mama heeft gezegd dat dat niet beleefd is omdat de bedienden geen Frans spreken, en als we dat doen waar zij bij zijn, maken we dat ze zich buitengesloten voelen. Het geeft niet wanneer we alleen zijn, zegt mama. Maar papa spreekt wel Frans als er bedienden bij zijn.
Toen mama en papa me een keer meenamen op bezoek bij prins Oesolotsev, holden zijn jongens weg en verstopten zich en wilden niet met me spelen. Mama vond me toen en kuste me en zei dat ze het jammer vond dat ik niet mee mocht doen. Ze zei dat ze wist hoe verdrietig dat was, omdat zij zich ook wel eens buitengesloten voelt. Ik weet niet wie er maakt dat zij zich buitengesloten voelt. Ik zal nooit Frans spreken tegen Ljosja, want ik wil niet dat hij net zo verdrietig wordt als ik toen. Of als mama.
22 maart
De twee dingen die ik het liefste doe:
1. Iets met Ljosja.
2. Pianospelen, maar niet met monsieur Lermontov. Wanneer ik alleen speel of met mama, voel ik me vanbinnen heel rustig. Zelfs als de muziek zegt dat het fortissimo moet zijn en ik mijn vingers heel hard op de toetsen druk, voel ik me nog steeds rustig. Dan voel ik me net zoals wanneer mama me knuffelt of zoals ik me voelde toen ik nog heel klein was en Lilja ’s avonds voor me zong terwijl ik in bed lag.
Ik heb altijd al pianogespeeld. Mama zegt dat toen ik nog maar een baby was, zij me op haar schoot hield terwijl ze speelde. Ze zegt dat ik de muziek die ze speelde zelfs nog voor mijn geboorte moet hebben gehoord, toen ik nog een engeltje was, en dat ik daarom zo kan spelen. Ik herinner me niet dat ik een engeltje ben geweest, maar ik herinner me wel dat ik klein was en op mama’s schoot voor de piano zat en dat mama mijn vingers op de toetsen legde. Ik herinner me ook wanneer we voor het eerst een quatre-mains speelden. Mama moest toen huilen, maar ze zei dat dat niet was omdat ze verdrietig was. Ze zei dat mensen soms huilen wanneer ze heel erg blij zijn. Maar ik denk dat alleen meisjes dat misschien doen. Ik heb nooit willen huilen als ik blij ben.
Ik hoor altijd muziek in mijn hoofd en ik kan die muziek met mijn vingers spelen. Dat is heel gemakkelijk, en mama is daar heel blij mee. Dat vind ik het mooiste moment van de dag, als ik met Lilja in de kinderkamer heb gegeten en dan naar beneden, naar de muziekkamer ga, om voor mama en papa te spelen. Het is de enige keer dat ik ze allebei tegelijk zie glimlachen.
Papa glimlacht wanneer hij op de veranda staat en over de velden uitkijkt, of wanneer hij me op het hoogste paard zet en ik de teugels heel stijf vasthou en doe alsof ik niet bang ben. Hij glimlacht ook af en toe wanneer Grisja met hem praat over de papieren die ze samen aan papa’s grote bureau in de studeerkamer bekijken.
Mama lacht meer dan papa. Ze lacht om alles wat ik zeg of doe en ze glimlacht wanneer ze met Lilja of met de andere bedienden praat.
Soms, vooral wanneer het de hele dag regent en ik naar mama ga om haar welterusten te kussen en te zeggen ‘je t’aime’, glimlacht ze maar zijn haar ogen nat. Toen ik een keer vroeg waarom haar ogen nat waren, zei ze dat ze te lang naar de regen had gekeken. Ik geloofde haar omdat het vorig jaar was, toen ik nog niet zo oud was als ik nu ben. Ik weet nu dat dat niet kan. Het was waarschijnlijk omdat ze heel erg gelukkig was.
23 maart
Ik hoop dat ik een hond krijg voor mijn verjaardag of voor mijn naamdag. Ik heb een hondje gehad, een bolonka, net als Tinka, maar hij werd ziek en is doodgegaan. Dat was vlak voor Kerstmis. Ik was heel verdrietig, en mama zei dat zodra het voorjaar wordt en het mooi weer is, ik een ander hondje zal krijgen. Ik wil deze keer een grotere hond. Ik wil een echte jongenshond en dan noem ik hem Dani.
6 april
Waar ik het meeste bang voor ben:
Soldaat worden.
Het lawaai dat de wind af en toe in mijn schoorsteen maakt.
Papa, wanneer hij een strakke mond heeft.
Wanneer de honden op het erf ’s nachts te lang blaffen.
Dat er iets ergs met mama zal gebeuren terwijl ik niet bij haar ben.
Dit was de laatste notitie.
Toen Antonina niet meer kon huilen, liep ze met het boek naar haar slaapkamer terug. Nu, in het schemerdonker, streelt ze de omslag van het boek, denkt aan haar zoon en aan een hond die Dani heet.
‘Tinka?’ roept ze. Ze hoort de korte nagels van de hond aan de zoom van de beddesprei krabbelen. Met haar bijna twaalf jaren kan ze niet meer op het bed springen. Lilja pakt het kleine room-en-karamelkleurige keeshondje op en zet haar naast Antonina. De hond likt Antonina’s hand en loopt dan naar het voeteneind van het bed; ze draait vier keer rond voor ze gaat ligen.
Antonina blijft stilliggen terwijl Lilja door de schemerige kamer heen en weer loopt, kleren opruimt en op de kaptafel flesjes in het gelid zet. Ze hoeft nergens naartoe, ze heeft niets te doen. Ze moet gewoon wachten. Wachten kost enorm veel energie, ze is doorlopend moe. Ze weet dat de mannen dezelfde paden doorzoeken, door dezelfde dorpen rijden. Ze vraagt nu niet meer met hen mee te mogen, ze heeft er de kracht niet meer voor.
Buiten haar deur hoort ze gedempte stemmen en veel voetstappen. Heel zacht zegt een mannenstem: ‘Gravin Mitlovskija?’ Misschien is het een dokter, of de priester.
Lilja loopt naar de deur, doet die open en zegt iets, doet dan de deur weer dicht en loopt terug naar het bed. ‘Niets bijzonders,’ zegt ze, terwijl ze op Antonina neerkijkt. ‘Je moet proberen vrede te vinden, lieve Tosja.’ Ze veegt Antonina’s haar van haar voorhoofd en bukt zich dan om het gladde, warme voorhoofd te kussen. Haar lippen blijven een paar extra seconden op Antonina’s huid. Antonina haalt beverig en diep adem.
‘Hoe moet ik vrede vinden, Lilja? Hoe kan ik me ooit nog vredig voelen?’ fluistert ze. ‘Ik ben zo bang.’
Hierop gaat Lilja naast Antonina liggen en slaat haar armen om haar heen. Antonina drukt haar gezicht tegen Lilja’s schouder.
‘Ik zal je helpen,’ zegt Lilja tegen haar. ‘Ik zal er altijd voor je zijn.’ Haar stem is nauwelijks hoorbaar, maar heel vastberaden.
Na een paar minuten wordt Antonina’s ademhaling zacht en gelijkmatig. De laudanum begint te werken, geholpen door de wijn en de wodka die ze in Misja’s kamer heeft gedronken. Lilja legt Antonina’s hoofd terug, zodat ze het gezicht van de andere vrouw kan zien. Ze streelt Antonina’s wang en buigt zich dan heel zachtjes naar haar toe om haar niet wakker te maken, en kust haar op de mond, waarbij ze de laudanum op haar eigen lippen proeft.