10
Half oktober was de zondag bewolkt en somber, de lucht kil. Binnen tien minuten nadat Antonina en Lilja elkaar hadden getroffen, begon het te regenen. Lilja kromp ineen bij elke donderslag en bliksemflits.
‘Ik moet gaan,’ zei ze, en ze pakte Sezja op en drukte hem tegen zich aan. De hond beefde en jankte, en Lilja keek nerveus naar de lucht.
‘Kom,’ zei Antonina, en ze stak haar hand uit. ‘Kom maar mee. Ik breng je terug naar het dorp.’ Ze holden hand in hand naar haar paard. Semjon trok een zware regencape uit zijn zadeltas en hij steeg af om deze om Antonina’s schouders te slaan. Ze hielp Lilja omhoog en ging zelf voor haar zitten. Het zadel was eigenlijk niet groot genoeg voor twee meisjes, maar ze waren allebei tenger en Lilja zat tegen Antonina’s rug gedrukt.
‘Hou je vast,’ zei Antonina en Lilja sloeg haar armen om Antonina’s middel, met de pup tussen hen in. Antonina dreef het paard tot een snelle draf. Binnen tien minuten waren ze aan de rand van het dorp.
‘Alsjeblieft, Antonina Leonidovna, laat me hier afstijgen,’ riep Lilja boven het gekletter van de regen uit. Ze was allang opgehouden Antonina prinses te noemen en soms noemde ze haar zelfs Tosja.
‘Nee, nee, ik breng je regelrecht naar jullie huis,’ zei Antonina. ‘Welk huis is het?’
‘Alsjeblieft, hier is het het beste,’ zei Lilja, maar Antonina wilde niet luisteren. Ten slotte wees Lilja naar een modderig, verlaten weggetje. Het was er donker en nat en akelig. Alle houten deuren waren dicht en de ramen waren met luiken tegen de storm gesloten.Toen ze voor een van de hutjes stilhielden, met Kesja en Semjon achter zich, ging er een deur open. Een man en een vrouw keken naar buiten terwijl de regen vanaf het schuine dak op hen neerkletterde. Er was een jongetje, met vieze en blote magere benen onder een korte, gehavende tuniek, dat zich achter zijn moeder verschool en haar aan haar rok vasthield. Hij hoestte rochelend, met open mond. Hij was misschien twee of drie jaar oud – Antonina kon het niet met zekerheid zeggen omdat hij zo mager was. De moeder duwde hem nog verder achter zich, en het kind werd aan het zicht onttrokken, zodat zijn holle hoest het enige was wat op zijn bestaan wees.
De man en de vrouw keken haar vol ontzetting aan met open mond. Toen bogen ze vanuit hun middel terwijl de regen op hun rug plensde. Het kind hoestte en hoestte.
‘Kesja,’ riep Antonina. ‘Kom haar er even vanaf helpen.’
Toen de man afsteeg en zijn armen omhoogstak om Lilja van het paard te helpen, zag Antonina hoe de vrouw in de deuropening, nog steeds dubbelgebogen, een kruis sloeg en haar vingers kuste.
‘Zijn dit je ouders?’ vroeg Antonina, hoewel ze begreep dat de man in de leren tuniek van een hoefsmid, met forse armen en dikke handen die zwartbesmeurd waren, ongetwijfeld Lilja’s vader was.
‘Ja, prinses,’ zei Lilja, waarmee ze opnieuw de oude titel gebruikte terwijl ze naast het paard stond. Daarna boog ze zoals ze in lange tijd niet meer had gebogen. ‘Mijn vader, Pjotr Ivanovitsj, en mijn moeder, Lipa Stanislavova.’
Lilja’s vader sprak tegen zijn laarzen. ‘Mijn welgemeende excuses, prinses Olonova. Wat mijn dochter ook mag hebben gedaan, ze zal het niet nogmaals doen. Ze zal slaag krijgen voor haar misdragingen.’
De regen begon nu minder te worden. Antonina fronste haar wenkbrauwen. ‘Kijk me aan, Petja,’ zei ze, waarbij ze de afkorting van zijn naam gebruikte zoals mensen als zij dat bij alle horigen deden. De man richtte zich op. Zijn mond hing nog steeds een eindje open, en Antonina zag aan de manier waarop zijn onderlip naar binnen viel, dat hij geen ondertanden had. ‘Ze heeft niets misdaan.’ Ze keek even naar Lilja.
De ogen van het meisje waren onnatuurlijk groot en haar blik was smekend, alsof ze wilde dat Antonina iets zou begrijpen. Met haar hand om Sezja’s snuit, zodat hij niet kon blaffen, stond ze naast haar vader. Nu kneep hij zijn ogen half dicht, keek naar zijn vrouw, die nog steeds voorovergebogen stond, en daarna naar Lilja. Hij sprak op zo’n gedempte toon dat Antonina niet kon horen wat hij zei. Lilja schudde haar hoofd en antwoordde eveneens met dat onverstaanbare gemompel. De vader antwoordde met enige stemverheffing, alsof hij ergens tegenin ging. Ten slotte keek Lilja op naar Antonina.
‘Mijn vader zegt dat u Sezja mag hebben.’
Haar vader siste iets, en Lilja richtte haar blik weer omlaag, naar de modder.
‘Wat? Waarom wil hij dat ik hem krijg?’
‘Ik heb hem verteld dat Sezja bijna door de beek werd meegesleurd.’ Lilja bleef omlaagkijken terwijl ze luider en langzamer dan normaal begon te praten. ‘Dat u hem door uw mannen liet pakken om hem te redden. Dat u ongerust was over Sezja; dat u ons daarom naar huis hebt gebracht.’ Hoewel Antonina Lilja’s gezicht niet kon zien, begreep ze uit de vreemde, stroeve stem dat Lilja Antonina smeekte haar niet te corrigeren.
Antonina begreep niet waarom Lilja die leugen had verteld, maar ze besefte dat het belangrijk was dat ze ermee doorging. ‘O. O ja,’ zei ze. ‘Het was een gelukkig toeval dat wij juist voorbijkwamen toen de kleine Sezja uitgleed op de modderige oever. Ik ben alleen maar blij dat mijn mannen hem van een wisse dood hebben gered.’
Pjotr Ivanovitsj griste de pup bruusk uit Lilja’s handen. Het dier jankte. Hij hield hem bij zijn nekvel beet en zwaaide hem naar Antonina omhoog, nog steeds met gebogen hoofd, hoewel Lilja nu opkeek. Antonina zag zijn dikke nek, met de streep vuil vlak onder de boord van zijn tuniek. ‘U moet hem nemen, prinses. Onze dochter zegt dat u de hond aardig vindt, dus dan moet u hem hebben.’
Antonina deed haar mond open om te protesteren, maar bij de aanblik van Lilja’s gezicht, zo bleek en angstig, knikte ze en pakte Sezja aan. ‘Dank je,’ zei ze, en ze zweeg toen. Ze had op het punt gestaan Lilja Petrova te zeggen, maar ze realiseerde zich nu dat het voor Lilja slecht zou aflopen als haar vader begreep dat ze meer over haar wist.
Zonder nog iets te zeggen wendde ze haar paard en reed het dorp uit, met Sezja stevig tegen zich aangedrukt. Tijdens de rit naar huis dacht ze aan Lilja’s gezicht, dat zo bleek was, en aan de magere beentjes van het jongetje, met de veel te grote knieën.
Die nacht sliep Antonina met Sezja in haar bed. Ze had hem onder haar cape naar haar kamer meegenomen en hem een groot bord stevig rundvlees, overdekt met jus, gevoerd, dat ze na het eten uit de keuken had meegenomen. Die avond zette ze de pup tot twee keer toe op haar balkon en zag hem daar rondjes hollen en bedrijvig snuffelen alvorens bij een van de palen zijn behoefte te doen. De tweede keer keek hij door het hek heen, verstijfde en begon toen scherp te blaffen. ‘Sst, sst, Sezja,’ zei Antonina, en ze greep hem beet en hield zijn bek dicht, zoals ze Lilja had zien doen. Ze hurkte bij hem neer en zag Borja, de opperstalknecht, met een paard over het erf lopen. ‘Je zult moeten leren om niet tegen iedereen hier te blaffen. Je zult moeten leren een braaf en rustig hondje te worden,’ fluisterde ze in zijn warme oor.
Antonina viel in slaap met de pup in haar armen, maar op een gegeven moment werd ze zich ervan bewust dat hij onrustig bewoog en jankte. Ze streelde hem slaperig en mompelde iets tegen hem, waarna ze weer in slaap viel. ’s Ochtends zag ze dat het diertje had overgegeven, waarbij hij op het voeteneind van haar zijden beddesprei een slijmerige massa van slechtgekauwd rundvlees had gedeponeerd.
De pup jankte nu luider, liep rondjes langs de rand van het hoge bed maar durfde kennelijk niet omlaag te springen. Antonina pakte hem op en liep snel weer met hem naar het balkon. Toen de pup huiverend, kennelijk met pijn, op een zielige manier neerhurkte om zich van het vette eten te ontdoen, besefte Antonina dat ze hem ziek had gemaakt met de overvloedige hoeveelheid rundvlees en jus.
‘Arme Sezja,’ mompelde ze, en ze streek de hond over zijn kop toen hij eindelijk klaar was en weer was gaan liggen, met zijn kop op zijn poten, terwijl hij, in Antonina’s ogen, treurig door het balkonhek staarde.
De hond keek naar haar op en ze voelde een steek van berouw. Miste hij Lilja en zijn maaltijden van gedroogde broodkorsten, of misschien zijn nest van stro op de kachel?
‘Ben je verdrietig, kleine man?’ vroeg ze, en ze pakte hem op en drukte hem tegen zich aan. Hij spartelde om los te komen, en ze zette hem weer neer. Hij liep terug om tussen de spijlen van het hek door te kijken en dit maakte dat Antonina zich nog slechter voelde. Ze wist dat het niet aardig was dat ze hem van Lilja en van zijn thuis had beroofd, maar wat voor keus had ze gehad? Lilja was heel duidelijk geweest.
Toen haar kamenier haar had geholpen met haar jurk en haar haar had gedaan en de besmeurde sprei had weggehaald, zoals Antonina haar had opgedragen, liep ze met Sezja naar de salon, waar haar vader voor de haard zat te lezen.
‘Kijk eens, papa,’ zei ze, en ze hield Sezja in haar armen, met haar hand om zijn bek.
Zonder zijn ogen van zijn boek te nemen zei de prins, op afwezige toon: ‘Wat is er, Tosja?’
‘Ik heb een puppy. Kijk maar,’ zei ze, en ze drukte haar lippen tegen de kop van de hond. Hij spartelde.
Haar vader keek op en haalde zijn monocle weg. ‘Wat? Wat heeft dit te betekenen? Waar komt die vandaan?’
‘Ik… ik heb hem in het bos gevonden. Hij was helemaal alleen, papotsjka, en hij had honger. Ik heb hem mee naar huis genomen. Ik wil hem houden.’
Haar vader stond op om het hondje van dichtbij te bekijken. ‘Nee,’ zei hij.
‘Papa, waarom niet? Ik zal voor hem zorgen. Ik zal hem te eten geven en ik zal zorgen dat niemand last van hem heeft. We hebben al honden. Wat maakt één hond meer dan uit?’ Ze keek naar de drie barzois. Ze waren rustig maar op hun hoede bij de geur van de pup, en hun lange neuzen waren opgetild van hun eveneens lange en verfijnde voorpoten. Drie paar ogen waren gericht op wat Antonina vasthield.
‘Mijn wolfshonden zijn getrainde jachthonden. Ze hebben een doel. Ze worden goed behandeld omdat ze dat verdienen. Op het erf hebben we Duitse herders als waakhonden. Ook zij kennen hun plaats en weten wat er van hen wordt verwacht. Maar die hond heeft geen nut.’
Antonina keek weer naar de barzois. Het waren er altijd drie; als een van hen ziek werd of bij een jachtpartij werd gedood, liet haar vader hem zo snel mogelijk vervangen. De honden waren met zorg gefokt, met een sterk instinct om een bewegend voorwerp te achtervolgen. Hoewel ze op allerlei klein wild jaagden, waren ze bijzonder behendig in het achtervolgen van een wolf. Met zijn drieën, wist Antonina, konden ze een wolf vangen en bij zijn nekvel houden tot haar vader of haar broers of een van hun gasten arriveerde om hem te doden.
Antonina was altijd gewaarschuwd dat de barzois geen idee hadden van simpel vermaak, zoals het ophalen van weggegooide voorwerpen, of wat stoeien. Ze waren afstandelijk en gracieus, zwijgzaam, en ook gevoelig, nerveus bij te veel drukte om hen heen. Ze begrepen niets van kinderen, met hun onverwachte bewegingen en lawaai, had haar vader uitgelegd. Als ze plotseling naar hen toe liep, konden ze haar misschien bijten. Ook al was ze niet langer een spontaan klein kind dat de honden onrustig kon maken, toch had ze niets met die dieren. Ze wist hun naam en dat was alles.
‘Die straathond van jou is een vuilnisbakkenlaika. Het enige wat die ooit zal kunnen, is blaffen en een kar trekken. Hij heeft geen stamboom. Weet je wel dat deze honden – mijn honden – niet eens gekocht kunnen worden?’
Sezja rukte zijn bek vrij en kefte even. Alle drie barzois kwamen direct overeind en keken hun meester aan, vragend om toestemming. Sezja blafte opnieuw en spartelde, en Antonina zette hem op de grond. De barzois verstrakten en keken van hun meester naar de laika.
‘Af,’ zei hij, en ze lieten zich tegelijk op de vloer vallen, maar ze bleven op hun hoede terwijl ze naar de pup keken.
‘Ze zijn gefokt door de tsaar,’ ging haar vader verder, terwijl Sezja aan zijn laarzen snuffelde. ‘Zijn honden worden ten geschenke gegeven aan landeigenaren die zich waardig hebben getoond, met grote stukken land en een overvloed aan zielen en alle belasting op tijd betaald. Au!’ schreeuwde hij opeens, en hij gaf de pup een schop. Sezja had de neus van zijn leren rijlaars tussen zijn kleine, scherpe tanden genomen. ‘Kijk maar. Hij vertoont nu al onvoorspelbaar gedrag.’
Hij wees met de laars met zijn rij kleine tandafdrukken naar Antonina terwijl zij neerknielde en Sezja vastgreep. ‘Geen van mijn honden heeft zich ooit aan zulk gedrag schuldig gemaakt.’
‘Papa, ik vraag u nooit om iets,’ zei Antonina. ‘Alstublieft?’ Ze liet Sezja weer los en stond op, terwijl ze haar vader aankeek met omlaaggekeerde kin en haar ogen naar hem omhooggericht. Ze had deze tactiek eerder gebruikt, hoewel ze toen veel jonger was.
Haar vader keek haar vermoeid aan en knikte toen. ‘Goed. Maar je moet hem in de stal houden.’
Antonina fronste haar wenkbrauwen. ‘Maar hij is nog zo klein, papa. Hij zal zich daar heel eenzaam voelen. En misschien trapt er wel een paard op hem. Alstublieft, papotsjka. Alstublieft, laat hem bij me blijven tot hij wat groter is,’ smeekte Antonina.
Sezja rende keffend naar de grootste van de wolfshonden, een reu. De oudere hond begon vervaarlijk te grommen, waarop Sezja zich prompt jankend op zijn rug liet vallen.
‘Zie je nou wel?’ zei de prins tegen Antonina. ‘Het is een onderdanige straathond, die kleine laika. Hij heeft geen vechtlust, geen pit. Hij hoort niet thuis op een landgoed.’
Antonina pakte hem haastig op en Sezja liet een reeks piepjes horen, alsof hij zich bij haar beklaagde. ‘Ik zal ervoor zorgen dat hij niet bij onze honden in de buurt komt, papa, echt waar.’
Maar de prins was onverbiddelijk. ‘Nee. Iedereen zal zich ergeren aan dat geblaf. Hij hoort buiten. Breng hem naar Borja, in de stallen. Je mag naar hem toe wanneer je maar wilt. En daar blijft het bij, Antonina.’
Hij ging weer zitten en pakte zijn boek, terwijl zijn wolfshonden roerloos maar op hun hoede bleven. Buiten klonk het geluid van de wind in de bomen die het dichtst bij het huis stonden.
Antonina begreep dat haar vader niet te vermurwen viel. Ze liep met Sezja naar Borja, die een chagrijnig gezicht trok toen Antonina hem vertelde dat hij op de pup moest passen.
‘Maak alsjeblieft de lege box in de hoek schoon en leg er voor hem wat vers stro in om op te slapen,’ zei ze tegen hem. ‘En ook een paardendeken. Ik zal hem elke dag komen voeren en met hem spelen, Borja. Het enige wat ik jou vraag, is ervoor te zorgen dat de deur van de box dicht blijft zodat hij er niet uit kan en door de paarden wordt vertrapt, of het erf op kan. En hou hem bij de waakhonden vandaan.’
Borja knikte, en Antonina wachtte terwijl hij het vieze stro eruit harkte en er een geurige, verse baal in gooide. Daarna maakte ze voor het hondje een bedje klaar in een warme, droge hoek van de box in de stal met het hoge dak.
Vier dagen later holde Antonina naar de stal om met Sezja te spelen, zoals ze dat de vorige drie dagen ook had gedaan. De deur van de box stond open.
‘Waar is hij, Borja?’ vroeg ze, toen ze de stalknecht aan het eind van de stal bezig zag een paard te roskammen. ‘Waar is Sezja?’
Borja keek haar niet aan en hield ook niet op met het ritmisch borstelen van de welvende flank van het paard. ‘Het spijt me, prinses,’ zei hij, terwijl hij harder begon te borstelen. ‘Ik heb geprobeerd hem in de gaten te houden. Maar hij is nog een pup. Hij bleef maar blaffen en janken. Het werd te gek. Ik heb hem er even uitgelaten – een paar minuten maar – omdat ik dacht dat hij tot bedaren zou komen als hij bij mij in de buurt was. Maar hij ontsnapte naar het erf…’ Hij zweeg even om een andere borstel te pakken, en ging toen aan de slag met de manen van het paard.
Antonina bleef heel stil staan. ‘En toen, Borja?’
Eindelijk keek hij haar aan. ‘Het was een van de waakhonden, prinses. De pup deed vervelend. De Duitse herder werd nijdig en…’ Hij draaide zich weer om. ‘Hij heeft zijn nek gebroken – het ging zo snel dat het hondje niet heeft geleden.’
Antonina stak een hand uit om steun te zoeken, waarbij ze naar de rand van de box tastte. ‘Is hij dood, Borja? Is Sezja dood?’ Ze fluisterde zo zacht dat haar stem nauwelijks verstaanbaar was.
Borja knikte. ‘Het spijt me, prinses. Ik heb mijn best gedaan, maar het is niet mijn werk om kinderjuffrouw te spelen voor een kleine laika.’
Antonina begon te huilen. ‘Waar is hij? Het hondje, waar heb je hem begraven?’
Hierop schudde Borja zijn hoofd. ‘Begraven? Het was een hond, prinses, geen kind.’
‘Maar dan… Waar… Wat heb je met hem gedaan?’
Borja gaf even geen antwoord. ‘Prinses Olonova. We verbranden de resten van dode dieren. Dat weet u.’
Antonina sloeg haar handen voor haar mond. Ze draaide zich om en holde terug naar het huis. Haar vader stond op de galerij voor het huis zijn jas dicht te knopen. De calèche met hun familiewapen stond op hem te wachten, met de koetsier op de bok.
‘Hij is dood, papa,’ riep Antonina, terwijl ze naar hem toe holde. ‘Ziet u nou wel? Ziet u nou wel?’ huilde ze. ‘Ik moest hem van u in de stal doen, en nou is hij dood.’ Ze sloeg met haar vuisten tegen zijn borst. ‘Ik had het nog zó gezegd. Ik had gezegd dat hij er nog te klein voor was.’
Haar vader greep haar handen. ‘Hou op!’ schreeuwde hij. ‘Hou onmiddellijk op. Wat heeft dit gedrag te betekenen?’ Hij boog zich naar haar toe en zei op gedempte maar scherpe toon: ‘Alle bedienden kunnen je zien. Schaam je je niet?’ Zijn handen waren als ijzeren boeien om haar polsen. ‘Aangezien jij je niet kunt gedragen op een manier die bij je positie past, ga je naar je kamer.’
Antonina keek hem huilend aan.
‘Ga naar je kamer,’ herhaalde haar vader, op uiterst gedempte toon. ‘Je blijft daar tot ik weer thuis ben. Ik verbied je je kamer uit te gaan zolang ik vandaag weg ben. Begrijp je dat? Ja?’
Antonina knikte, verblind door tranen. ‘Ik begrijp het,’ snikte ze. ‘Maar u begrijpt het niet. U hebt geen idee wat u hebt gedaan.’
‘Ik begrijp één ding wel,’ zei de prins. ‘En dat is dat ik een koppige en ongemanierde dochter heb die er geen enkel blijk van geeft ooit een fatsoenlijke jongedame te zullen worden. Je stelt me in veel opzichten teleur, Antonina. Ga naar binnen. Ik spreek met je wanneer ik terug ben.’ Hij liet haar polsen los en draaide zich om. De huisknecht hield het portier van de calèche open, met onbewogen gezicht.
Zonder om te kijken stapte prins Olonov in het rijtuig en de huisknecht sloot het portier. Toen de calèche wegreed begon er een ijzige regen te vallen, die binnen de kortste keren overging in natte sneeuw. Antonina keek huilend het rijtuig van haar vader na.
Antonina wist niet hoe ze het Lilja moest vertellen. Die zondag ging ze na de kerk niet naar hun gebruikelijke ontmoetingsplek in het bos.
Maar ze wist dat ze niet voor eeuwig weg kon blijven. Het was niet eerlijk tegenover Lilja als ze zomaar verdween. De volgende zondag, de eerste dag van november, smolten de eerste bergjes vroege sneeuw door onverwacht warm weer. Antonina reed langzaam het bos in, als altijd gevolgd door Semjon en Kesja.
Lilja was er. Antonina steeg af en liep naar haar toe.
Lilja kwam haar glimlachend tegemoet. Ze had op haar kaak een lange snee die met een korst was bedekt, en in haar nek zat een blauwe plek die geel begon te worden. Eén ooglid was paars verkleurd.
‘Lilja,’ zei Antonina, ‘wat is er gebeurd?’
Lilja produceerde een scheef lachje. ‘Ik ben toch zo onhandig,’ zei ze. ‘Ik hielp mijn moeder een vracht hout op de kar te laden, en toen ben ik eraf gevallen.’
Antonina bekeek de verwondingen. ‘Doet je gezicht pijn?’
‘Nee. Alles begint te genezen.’
Antonina haalde een stoffen zak uit haar zadeltas. ‘Ik heb een pot aardbeienjam voor je meegebracht.’
Lilja pakte de pot aan en maakte hem open. Ze doopte er twee vingers in en likte die af. ‘Mmm. Wat lekker. Ik zal het samen met Ljosja opeten. Hartelijk dank, Tosja.’
Antonina kon alleen maar aan Sezja denken. Lilja had nog steeds niet naar hem gevraagd. ‘Hoe is het met zijn hoest? Heeft hij er nog last van?’
Lilja knikte. ‘Van de zomer was het over, maar zodra het koude weer begint komt Ljosja’s hoest terug. Mijn moeder geeft hem elke dag kompressen, maar toch ligt hij de hele nacht te hoesten. Ik heb je vorige week gemist. Ik heb gewacht.’
‘Het spijt me dat ik niet kon komen.’ Antonina liep naar de omgevallen boom. ‘Laten we gaan zitten – ik heb veel te vertellen. Over Sezja,’ voegde ze eraan toe, en ze probeerde te glimlachen. Haar gezicht deed pijn alsof haar eigen kaak gekneusd was.
Lilja zei niets, ze keek Antonina behoedzaam aan.
‘Nou, ik moet je zeggen dat hij zichzelf heeft overtroffen in het leren van kunstjes,’ zei Antonina. ‘Gisteren nog lukte het hem eindelijk om rondjes te lopen op zijn achterpoten. Hij houdt zijn voorpootjes dan heel netjes omhoog en hij draait keurig pirouettes. Zelfs de dienstmeisjes klappen in hun handen als ze het zien.’
‘Maar Antonina,’ zei Lilja. ‘Antonina, ik…’
Antonina negeerde haar. ‘Heb ik je verteld dat hij op het voeteneind van mijn bed op een fluwelen kussen slaapt? O Lilja, je zou hem eens moeten zien. Het is net een kleine prins, zo knap en zo trots.’
Lilja was Antonina steeds blijven aankijken, en iets in haar blik maakte Antonina ongemakkelijk. ‘Wat is er, Lilja?’
‘Antonina Leonidovna,’ zei Lilja, en ze keek naar haar handen in haar schoot, met nog steeds de pot jam erin, alsof ze zich geneerde. ‘Sezja is meer dan een week geleden teruggekomen naar het dorp.’
Antonina slaakte onwillekeurig een kreet. ‘Leeft hij nog?’ fluisterde ze. ‘Leeft Sezja nog? Is alles goed met hem? O Lilja, is alles goed met hem?’
‘Hij moet een paar dagen in het bos hebben gezworven voor hij de weg naar huis kon vinden. Hij was heel mager en vies, zijn pootjes zaten onder de schrammen. Ik hoorde hem buiten janken toen ik in bed lag. Ik heb hem naar binnen gehaald en eten gegeven en schoongemaakt. Alles is nu weer goed met hem, Antonina. Mijn vader heeft me gestraft. Hij dacht dat je niet blij was met de hond en dat je hem daarom had weggestuurd. Ik kon niet geloven dat jij Sezja niet wilde hebben. Ik dacht dat hij moest zijn weggelopen.’
‘Je vader… Hij heeft jou gestraft omdat Sezja is teruggekomen?’ vroeg Antonina, terwijl ze naar Lilja’s hals en kaak, naar haar oog keek. ‘Je bent niet van de kar gevallen.’
Lilja had nog steeds niet opgekeken.
Antonina staarde naar Lilja’s gebogen hoofd en sloeg toen haar handen voor haar gezicht. Ze gloeide van schaamte en verdriet.
‘Antonina Leonidovna,’ zei Lilja, ‘wees niet boos op me.’
Antonina hief haar hoofd op. ‘Boos op jou? Nee. Het spijt me dat ik tegen je heb gelogen over Sezja. Ik ben heel blij en opgelucht dat hij nog leeft. Ik kon het niet over mijn hart verkrijgen om het je te vertellen… Ik mocht hem niet in huis bij me houden. Mijn vader stond erop dat hij in de stal bleef. Maar ik ben elke dag naar hem toe gegaan, Lilja. Ik heb hem eten gebracht en hem geborsteld en met hem gespeeld, bijna elke dag in die eerste week. En toen vertelde de stalknecht me op een dag dat hij door een van de waakhonden was gegrepen. Hij zei dat Sezja dood was, Lilja. Ik was heel verdrietig. Niet alleen om het lijden van de arme Sezja, maar ook bij de gedachte dat ik het jou zou moeten vertellen. Ik kon het echt niet, Lilja, en daarom ben ik vorige week niet gekomen.’ Ze begreep nu dat Borja niet had willen vertellen dat hij niet wist wat er met de pup was gebeurd. Misschien dacht hij dat ze hem niet langer aan zijn hoofd zou zeuren als hij zei dat het dier dood was. Of misschien had haar vader hem opgedragen de hond weg te sturen. Ze zou het nooit weten.
‘Maar Lilja, het ergst van alles vind ik dat jij om mij bent geslagen. En dat de kleine Sezja om mij heeft geleden. Je weet dat ik hem nooit zou wegsturen. Je weet dat ik dol op hem was.’
Lilja schoof op de boomstam wat dichter naar haar toe terwijl ze even achteromkeek naar Semjon en Kesja. Ze zaten te praten en een pijp te roken en besteedden geen aandacht aan de twee meisjes. Lilja sloeg haar arm om Antonina’s schouders. ‘Huil niet, Tosja. Niet doen. Alles is goed. Het geeft niet. Ik ben blij dat hij weer bij mij is. Het kan me niet schelen dat mijn vader me slaat, dat ben ik wel gewend.’
Maar Antonina bleef huilen. ‘En vandaag, toen ik wist dat ik naar je toe moest, was ik een lafaard. Ik wist niet hoe ik het je moest vertellen.’
Lilja had haar arm nog steeds om Antonina’s schouders. ‘Sezja heeft ons beiden verdriet gebracht.’
Antonina knikte. ‘Het is nu weer goed. Jij hebt je hond terug. Hij is nooit van mij geweest. Ik ben blij dat hij bij jou is, daar hoort hij ook. En je moet tegen je vader zeggen dat je mij hebt gesproken. Vertel hem de waarheid: dat de hond is weggelopen.’
Lilja schudde haar hoofd. ‘Ik kan niet tegen mijn vader zeggen dat ik jou heb gesproken. Dat kan echt niet.’
‘Maar als je hem vertelt wat er is gebeurd, zal hij niet boos meer op je zijn.’
Lilja haalde haar arm van Antonina’s schouders. Ze ging staan en keek op haar neer.
‘Antonina Leonidovna,’ zei ze, en iets in de manier waarop Lilja haar naam uitsprak vervulde Antonina van angst. Ze ging eveneens staan en keek Lilja aan.
‘Mijn vader is zijn woede alweer te boven,’ zei Lilja. ‘En… ik heb heel erg genoten van onze ontmoetingen. Soms denk ik dat het een droom moet zijn. Hoe is het mogelijk dat jij zou willen…’ Ze zweeg.
Antonina wachtte. Ze begreep wat Lilja probeerde te zeggen, maar ze had er geen antwoord op.
‘Je hebt mijn vader gezien,’ zei Lilja ten slotte. ‘Hij zou nooit kunnen begrijpen dat jij vriendin met mij wilde zijn. Ik kan het zelf eigenlijk ook niet begrijpen. Het is niet volgens de natuurlijke orde van het leven zoals God die heeft bepaald, dat jij en ik vriendinnen zouden zijn. Als ik het probeerde uit te leggen zou het mijn vader alleen maar nog meer in verwarring brengen en hem nog bozer maken. Ik kan je niet langer ontmoeten,’ ging Lilja verder. ‘Dit is de laatste keer. Het is nu kouder. We kunnen in de winter niet buiten afspreken. En ik kan het risico niet lopen…’ Ze tastte in de zak van haar schort en haalde er een kleine amulet uit. ‘Alsjeblieft. Ik wil graag dat jij dit houdt als herinnering aan mij.’
Antonina pakte het aan. Het was een kleine, slecht uitgevoerde icoon van de heilige Nikolaj Tsjoedotvoret – Nicolaas de Wonderdoener, de barmhartigste van alle heiligen. Antonina wist niet hoe Lilja eraan was gekomen, maar ze besefte dat dit haar enige sieraad moest zijn en dat het heel moeilijk moest zijn om er afstand van te doen. Ze kreeg er tranen van in haar ogen. ‘Dank je, Lilja Petrova,’ zei ze. ‘Ik zal het altijd bij me houden.’ Ze trok een gouden ringetje, een eenvoudig gouden bandje met een granaatje in het midden, van haar vinger. En dan moet jij dit hebben, en bij je houden.’
Lilja keek ernaar, ze hield haar adem in en schudde toen haar hoofd. ‘Dat kan ik niet, Antonina,’ zei ze. ‘Als mijn vader dit ooit zou ontdekken… Dank je wel, maar het gaat niet.’
Antonina begreep het. Ze schoof het ringetje weer om haar vinger. ‘Zul je Sezja een kus van me geven?’ Toen Lilja knikte, zei ze: ‘Het spijt me heel erg dat jou dit alles is overkomen. Het spijt me dat we niet langer vriendinnen kunnen zijn. Maar misschien dat we op een dag, na verloop van tijd, weer…’
Lilja schudde haar hoofd. Ze ging naar Antonina toe en sloeg haar armen om haar hals. Ze omhelsde haar snel en stevig, borst tegen borst, wang tegen wang. ‘Vaarwel Antonina Leonidovna,’ fluisterde ze.
Antonina beantwoordde de omhelzing. Ze bleven even zo staan en toen bewoog Lilja haar hoofd en kuste Antonina teder op elke wang. Antonina boog haar hoofd naar achteren en keek Lilja in de ogen. Langzaam kuste Lilja Antonina op de mond. Haar lippen bleven even op Antonina’s warme en zachte lippen rusten. Toen maakte ze zich van haar los, draaide zich om en holde weg. Haar hoofddoek lichtte fel op tussen de kale berken.
Antonina voelde zich na Lilja’s onverwachte kus opeens heel vreemd, merkwaardig slap. Ze bleef een poos heel stil staan. Ten slotte keek ze neer op de icoon in haar hand en draaide hem om. Op de achterkant stond heel klein een getal gegraveerd: 962. Ze wikkelde hem zorgvuldig in haar zakdoek, stopte die in haar ceintuur en reed naar huis.
Ze ging rechtstreeks naar de hut van de smid van het landgoed en liet hem een gaatje in de icoon maken. Daarna reeg ze hem aan de ketting om haar hals.
Voor Antonina die avond ging slapen, kuste ze zowel de icoon als haar crucifix. Ze dacht terug aan het gevoel van Lilja’s lippen op de hare. Ze kon zich niet voorstellen dat ze Lilja nooit meer zou zien.