23
De volgende morgen ligt Antonina in bed te bedenken hoe vreemd het was om Valentin Kropotkin bij de familie Bakanev te zien.
Misja had de nocturne van Glinka zitten spelen toen ze hem voor het laatst zag, en hoewel ze het stuk sindsdien vele malen heeft gespeeld, was het overweldigend om het zo mooi van het kleine orkest te horen.
Het is meer dan elf jaar geleden dat ze had gezien hoe de violist met haar moeder de liefde bedreef. Ze kan zich niet herinneren wanneer ze zich dat voor het laatst voor de geest heeft gehaald, het moet heel veel jaren geleden zijn. Die fantasieën zijn nu verdwenen. In haar verdriet en zorgen om Misja betekent haar lichaam vooral een last. Het moet alleen maar sterk blijven om haar in staat te stellen het landgoed te beheren en de zoektocht naar haar zoon gaande te houden.
Na de geboorte van Michail is Konstantin heel weinig naar haar toe gekomen, misschien eens in de paar maanden. Ze had graag nog een kind willen hebben – kinderen zelfs – nadat ze de intense vreugde van Michails komst had ervaren. Sinds hij zijn zoon had, leek Konstantin geen belangstelling meer te hebben voor dat deel van hun huwelijk. Ze had zich niet de omhelzing van de violist voor de geest hoeven halen om de aanraking van haar man te kunnen verdragen – hij raakte haar niet aan.
Ze was al lang van het gedoe met Tanja op de hoogte. Toen ze op een middag, enkele maanden na de geboorte van Misja, langs Konstantins slaapkamer was gelopen, had ze hem iets in het oor van de wasvrouw zien fluisteren, met zijn hand vol bezittersair op haar middel. Ze had onmiddellijk Lilja opgezocht om haar te vragen of de graaf haar of een van de andere vrouwelijke bedienden soms lastigviel. Lilja had resoluut nee gezegd. ‘Dus het is alleen Tanja?’ had Antonina gezegd, en daarop had Lilja geknikt.
Antonina kan zich er niet over opwinden; ze heeft eigenlijk medelijden met de wasvrouw. Ze is al oud, bijna van Konstantins leeftijd; haar kastanjebruine haar wordt grijs en ze heeft wallen onder haar ogen. Bij het passeren van de enorme wasruimte heeft Antonina haar in de bakken met kokend water en bleekmiddel zien roeren, met een gezicht dat nat was van de stoom, en met gebogen schouders. Wanneer ze haar tegenkwam terwijl ze met een stapel gestreken lakens door de gang liep, zag Antonina alleen maar vermoeidheid. Hoe kan ze die vrouw iets kwalijk nemen wat ze gedwongen wordt te doen?
Toch waren er tijden dat Antonina zich eenzaam genoeg voelde om naar Konstantins slaapkamer te gaan. Meestal reageerde hij alsof ze zich schandalig gedroeg door naar hem toe te komen in plaats van te wachten tot hij naar haar toe kwam en weigerde hij haar.
In de afgelopen drie jaar hadden ze helemaal geen gemeenschap meer gehad. Zelfs als ze tegen hem zei dat ze alleen maar behoefte had aan gezelschap, dat ze zijn armen om zich heen wilde voelen terwijl ze in slaap viel, was hij niet geïnteresseerd.
De karaffen wijn en de flessen wodka hielpen, zoals die haar zo vaak in haar leven hadden geholpen.
Nu is er niets waarvoor ze nog op Konstantin kan rekenen. De vorige keren dat ze hem naar hun financiële positie probeerde te vragen, kon hij alleen maar herhalen dat de bedienden alles hadden gestolen.
Nadat Lilja haar heeft geholpen met aankleden en haar haar heeft gedaan, schrijft ze een brief aan Konstantins notaris Jakovlev in Pskov, om hem te vragen naar het landgoed te komen. Ze heeft geld nodig. Wanneer ze Ljosja met de brief op pad heeft gestuurd, moet ze opeens denken aan de smaak van verse paddestoelen, in een soep met aardappels. Sinds het voorjaar heeft ze niet meer nagedacht over wat ze in haar mond stopt, en kauwt en slikt ze alles zonder te proeven. Vandaag heeft ze zin in soep van paddenstoelen met aardappels.
Ze loopt naar de keuken om Rajsa te vragen de soep voor het diner te bereiden. Rajsa schudt haar hoofd en zegt dat ze geen paddenstoelen hebben.
‘Maar het is september. Het bos staat er vol mee.’
De oudere vrouw knikt, en buigt even. ‘Ja, mevrouw,’ zegt ze, ‘maar er is niemand om ze te plukken. Iedereen doet nu al het werk van drie of vier mensen.’
Antonina kijkt haar aan. ‘Ik begrijp het. Dank je, Rajsa,’ zegt ze. ‘Heb je een mand voor me?’
‘Een mand, mevrouw?’
‘Dan zal ik ze gaan plukken. Dat heb ik als kind ook gedaan.’
Rajsa kijkt naar Antonina’s voeten terwijl ze haar een mand van gevlochten wilgetenen en een klein, scherp mes geeft. Antonina volgt de blik van de vrouw, naar haar roze zijden muiltjes.
‘Mijn laarzen staan onder de bank,’ zegt Rajsa, en dan slaat ze een kruis. ‘Neemt u me vooral niet kwalijk, mevrouw. Ik weet dat ze oud en gebarsten zijn, maar u zult uw muiltjes nog bederven en uw voeten pijn doen.’
Antonina ziet dat de laarzen te groot zijn. Ze zou naar de tuigkamer kunnen gaan, waar haar rijkleding wordt bewaard, om een paar mooie leren laarzen aan te trekken, maar de hakken ervan zouden niet handig zijn om goed door het bos te kunnen lopen. In plaats daarvan glimlacht ze dankbaar naar Rajsa. Ze trekt de laarzen van de vrouw aan. Wanneer ze over het erf loopt schuren de hielen door haar dunne kousen heen en ze beseft dat ze blaren zal krijgen.
Grisja is op weg naar de stal.
‘Bedankt dat je me gisteravond naar de Bakanevs hebt gereden,’ zegt ze tegen hem als ze hem inhaalt. Ze had niets tegen hem gezegd nadat hij haar uit de calèche had geholpen toen ze thuiskwamen op Angelkov. Ze was de stoep op gehold, waarbij ze haar handschoenen had laten vallen. Grisja had haar geroepen, ze opgeraapt en aan haar gegeven. Hij had gezien dat ze huilde.
‘Ik heb de indruk dat u er niet erg van hebt genoten,’ zegt hij nu, en hij kijkt even naar de mand en het mes.
‘Dit is voor paddestoelen,’ zegt ze. ‘De familie Bakanev was heel gastvrij. Maar ik voelde me niet erg op mijn gemak.’ Ze blijft staan.
Grisja blijft eveneens staan. Hij lijkt met zijn gedachten ergens anders te zijn en hij veegt voortdurend zijn haar achter zijn oren. Zijn haar is erg dik en blijft niet zitten. Antonina denkt aan hoe ze altijd het haar van haar zoontje van zijn voorhoofd naar achteren streek.
‘En nog steeds geen bericht van die Lev? Is hij er gewoon met het geld vandoor gegaan?’ Antonina heeft dit al zo vaak aan Grisja gevraagd, maar ze moet het toch nog eens vragen.
Grisja schraapt zijn keel. ‘U weet dat ik al het mogelijke blijf doen om uw zoon te vinden.’
Ze doet haar ogen even dicht, en Grisja heeft spijt van zijn opmerking.
Hij had gezien hoe diep ontredderd Antonina raakte toen de eerste poging tot redding van de jongen was mislukt, en daarna werd de situatie steeds slechter. Na Soso de eerste keer grondig te hebben verhoord, was Grisja een week later naar de voorraadschuur gegaan om hem nogmaals te ondervragen. Maar Soso was verdwenen. Toen hij Lilja naar hem vroeg, haalde ze haar schouders op en zei dat hij had besloten het landgoed te verlaten. Hij was nu tenslotte een vrij man, nietwaar?
‘Hij zei dat hij me bericht zou sturen wanneer hij zich ergens had gevestigd, maar ik betwijfel of hij dat zal doen.’ Ze had opnieuw haar schouders opgehaald en haar lippen getuit, waarmee ze Grisja duidelijk maakte dat het haar echt niets kon schelen.
Grisja had haar onderzoekend aangekeken. Hij was er vrij zeker van dat ze niets wist over Michails verdwijning. Soso had gezegd dat hij haar niets zou vertellen en Grisja begreep dat dit waar was; ze was te hecht met de gravin.
‘Heb je echt geen idee waar hij is?’
‘Ik zei toch van niet? Wat kan jou dat schelen?’
Grisja antwoordde niet en liep weg. Lilja is zijn enige verbinding met Soso, die op zijn beurt zijn enige verbinding met Michail vormt. Lev was verdwenen. Grisja had Fjodor en Ljosja opdracht gegeven hem te volgen op de dag dat de man met de brief van Michail, waarin om nog meer losgeld werd gevraagd, naar het landhuis was gekomen. Ze hadden de hele nacht het hutje waar hij binnenging in de gaten gehouden, maar de volgende morgen kwamen ze tot de ontdekking dat hij op de een of andere manier was verdwenen.
Grisja was al in alle dorpen geweest om naar Soso te zoeken. Hij ging nog een keer zoeken, ditmaal naar Lev, maar zonder succes. Hoewel hij soms bang was dat ze het kind hadden vermoord en de provincie hadden verlaten, kende hij ook de omvang van hun inhaligheid. Hij zei tegen zichzelf dat ze het kind zouden houden zolang ze geloofden dat ze nog meer geld konden afpersen.
Hij vond het moeilijk om gravin Mitlovskija onder ogen te komen, en hij sliep weinig, omdat hij er telkens aan moest denken: de steeds slechter wordende gezondheid van de graaf, de gravin die er helemaal kapot van was, Michails gezicht op de open plek in het bos.
Tot vandaag werd hij verteerd door berouw. Vanmorgen had hij bij het wakker worden een briefje onder zijn deur gevonden. Hij zou de volgende middag de tweede betaling naar een izba in Toesjinsk moeten brengen. Michail Konstantinovitsj zou daar wachten.
Hij kijkt naar Antonina, met de kaalgetrapte laarzen van de kokkin, de mand aan haar arm. ‘Ik denk dat vandaag een goede dag zal zijn, mevrouw,’ zegt hij ten slotte. Hij zou haar het nieuws willen vertellen, maar hij weet dat hij dat niet moet doen, niet tot hij de jongen heeft.
‘O ja, Grisja? Denk je?’
Hij glimlacht, knikt naar haar mand en mes. ‘Ja, u zult verse paddenstoelen hebben.’
Eén kant van haar gezicht gaat in een zure glimlach omhoog. ‘Ja,’ zegt ze, ‘ik zal verse paddenstoelen hebben.’
Grisja reikt nogmaals omhoog, in een poging zijn haar te temmen.
In het bos ruikt Antonina de natte, muffe lucht van de gevallen bladeren en ze denkt terug aan het plezier dat ze als kind beleefde aan het zoeken naar paddestoelen, samen met een van haar broers of haar gouvernante.
Ze baant zich een weg door drassige bosschages, op zoek naar de kleine welving van een hoed, te midden van dode bladeren en afgebroken takken en mos waarmee de grond is bedekt. Als ze er een ontwaart, bukt ze zich, schraapt de vochtige grond met haar vingers weg en snijdt de paddestoelen af. Ze vindt oranje melkzwammen en rode saffraanmelkzwammen. Af en toe vindt ze de bijzondere vesjenka-paddestoelen die aan de voet van bomen groeien.
Wanneer ze een paar uur later thuiskomt, met volle mand, is de voordeur op slot. Ze hebben op Angelkov geen huisknecht meer die in de vestibule klaarstaat om de deur te openen, gasten binnen te laten, visitekaartjes in ontvangst te nemen en jassen en omslagdoeken aan te pakken. Er komt toch geen bezoek meer.
Ze loopt om het huis heen en gaat via de personeelsingang de keuken binnen. Ze laat de mand met paddestoelen op de tafel achter. Rajsa is er niet, maar op het fornuis staat een grote pan water te borrelen en op een plank liggen aardappels klaar.
Ze is erg moe van het lopen en knielen en graven, zoveel lichaamsbeweging is ze niet meer gewend. Ze heeft zelfs niet meer de energie om de laarzen in de warme keuken los te maken en uit te doen. Als ze langzaam de sierlijk gebogen trap op gaat ziet ze in de hoeken van elke trede een laag stof liggen, en ze ziet ook een scheur in de dikke Perzische loper. De koperen rail van de leuning begint groen uit te slaan.
Er zijn gewoon niet genoeg bedienden om voor het huis te zorgen. Olga is gebleven, hoewel Antonina onlangs heeft gezien dat Lilja nu de sleutelring van de huishoudster aan haar ceintuur heeft hangen. Ze heeft haar niet gevraagd sinds wanneer dit het geval is, of waarom.
In haar slaapkamer gaat Antonina in de oorfauteuil bij het gedoofde haardvuur zitten en maakt moeizaam de laarzen los. Ze schopt ze uit en laat ze liggen waar ze neerploffen. Haar kousen zitten met bloed aan haar hielen vastgekleefd, waar de huid is afgeschuurd. Ze staart naar het plafond. Het is benauwd in de kamer, broeierig, en het ruikt er muf. Alles is zoals ze het heeft achtergelaten. Het bed is een verkreukelde rommel, de handdoek ligt naast de wasbak met nu vies water vol vlokken, haar nachthemd ligt naast de kleerkast op de grond.
Ze staat op en zet het raam open. Het is buiten warmer dan binnen, waarschijnlijk de laatste echt warme dag van het najaar. Ze drinkt een paar slokken wodka uit de fles in haar kleerkast en gaat dan op het onopgemaakte bed liggen. Ze bekijkt haar nagels: ze zijn afgebroken en hebben vieze randen door het paddenstoelen plukken. Er komt een vlieg door het open raam naar binnen, en dan nog één, ze zoemen luidruchtig in de warme, stille lucht. Na een tijdje draait ze zich op haar zij en doet haar ogen dicht, in de hoop op een paar momenten van slaap. Ze steekt haar hand onder het kanten kussen. Ze spreidt haar vingers, genietend van het kleine beetje koele linnen. De top van haar vinger raakt het fluwelen zakje dat ze daar bewaart.
Ze haalt het zakje tevoorschijn en maakt het open, pakt dan het engeltje dat in juni van het plafond van de kerk op haar neerviel. Ze strijkt zacht met haar vieze vingers over het vergulde lijfje, de vleugels en de voetjes. Grisja had de vleugel er vakkundig weer op gelijmd, de breuk is bijna onzichtbaar.
Gedurende de lange, warme zomer heeft ze haar hoop voor Michail levend weten te houden. Ze gaat elke dag naar de kerk om minstens een uur te bidden, hoewel ze nooit meer een visioen heeft gehad of een teken heeft gekregen.
In de verte klinkt nu een zacht gerommel van de donder. Antonina sluit haar handen rond het engeltje en drukt het tegen haar borst, doet haar ogen dicht.
Van de ene dag op de andere verandert de atmosfeer. De volgende dag is helder en fris, hoewel de zon nog steeds schijnt.
Antonina zit ’s middags op de veranda aan de voorzijde en kijkt naar de kraaien in de dennenbomen en ziet dat de berken opeens zijn verkleurd, met gele blaadjes die aan hun steeltjes ronddraaien in de lichte bries. Ze wil niet naar binnen: Konstantin loopt hevig te schreeuwen, ook al probeert Pavel hem met de chloroform te kalmeren.
Ze ziet Grisja zijn paard bestijgen en ze roept hem. ‘Waar ga je naartoe, Grisja?’
‘Ik heb in Toesjinsk zaken te regelen.’ De zon weerkaatst op zijn haar. Antonina kijkt naar de intense kleur, die zo zwart is dat het blauw lijkt in het zonlicht.
‘Wil je alsjeblieft even wachten? Dan rijd ik met je mee.’ Zodra ze deze woorden heeft geuit, beseft Antonina hoe graag ze wil gaan rijden. Ze is de hele zomer slechts één keer met Doenja op stap geweest en toen heeft ze maar een halfuur gereden. Er leek geen reden te zijn voor zomaar een rit. Nu wil ze weg van Konstantin en van het treurige verval van het landgoed.
‘Mevrouw, zoals ik al zei, ik heb zaken te doen. Ik zal op topsnelheid rijden en daarna omkeren en meteen teruggaan. Het is niet als plezierritje bedoeld.’
‘Ik ga tóch met je mee,’ zegt Antonina, en ze begint de stoep op te lopen. ‘Ik trek even mijn rijkleding aan en dan ben ik binnen tien minuten terug.’
‘Ik heb liever niet dat u meegaat…’ Grisja’s woorden sterven weg. Hij vloekt binnensmonds.
Hij weet niet hoe hij haar kan tegenhouden.
‘Ik heb bericht gekregen van notaris Jakovlev,’ vertelt Antonina Grisja wanneer ze naast elkaar in een rustig tempo rijden over de brede oprijlaan die van het huis naar de weg loopt. ‘Hij zal over twee dagen alle papieren van Konstantin uit Pskov meebrengen en ze samen met mij doornemen. Ik moet uitzoeken hoe ik Konstantins gelden kan binnenkrijgen.’
‘Dat is mooi, mevrouw,’ zegt Grisja, en dan herinnert Antonina zich dat Grisja moet worden betaald. Ze weet dat Konstantin Grisja om de vier maanden zijn salaris betaalt, maar zij heeft hem nog niets gegeven sinds Michail is ontvoerd.
‘Wilt u dat ik ook met hem praat?’ vraagt Grisja. ‘Ik heb vaak met de graaf en hem overlegd.’
‘Misschien is het goed als jij erbij bent,’ zegt ze. ‘Jouw inbreng zal heel waardevol voor me zijn. Ik heb je erg veel verantwoordelijkheid gegeven, het is niet eerlijk dat ik zo zwaar op je heb geleund zonder…’ Ze kijkt recht voor zich uit terwijl ze tegen Grisja praat. ‘Ik weet dat je achterloopt met je salaris.’
‘Ik voel me vereerd door het vertrouwen dat u in me stelt, mevrouw,’ is alles wat hij zegt.
‘Je hebt sinds het voorjaar heel veel begrip opgebracht,’ zegt ze. ‘Ik begin weer sterker te worden en ik zal vanaf nu de leiding op me nemen. Konstantin Nikolevitsj is, zoals je weet, van geen enkel nut meer in deze zaken. In welke zaken dan ook.’
Grisja geeft geen commentaar.
‘Betekent jouw zwijgen dat je mij er niet toe in staat acht, Grisja?’ vraagt Antonina, en ze kijkt hem van opzij aan. ‘Ik kan leren. Je kunt ervan verzekerd zijn dat ik zal leren hoe ik een landgoed moet besturen.’
Grisja knikt. ‘Ik twijfel er niet aan dat u de financiële aspecten zult doorgronden als u eenmaal voldoende tijd hebt gehad om ze te bestuderen. Maar bent u zich ervan bewust, mevrouw, hoeveel horigen het landgoed hebben verlaten?’
Antonina kijkt weer naar hem. ‘Ik weet dat er veel zijn vertrokken, maar ze zullen vast niet allemaal weggaan.’ Ze zegt dit met geforceerde zelfverzekerdheid.
‘De horigen uit het huis gaan meestal terug naar hun familie,’ gaat Grisja verder. ‘Die op het land, de voormalige horigen in de dorpen, zijn nu bezig mirs te organiseren, mevrouw, een soort collectieve boerenbedrijven. De gemeenschap bezit het land, maar de individuele gezinnen zullen hun eigen oogst binnenhalen. Iedereen werkt voor het nut van de gemeenschap. Dit is de nieuwe wet – u zult gedwongen worden een groot deel van uw land aan hen te verkopen, aan de voormalige horigen, zodat ze het op deze manier kunnen gebruiken. Ze zullen het land bewerken en ze zullen allemaal in de winst delen. Zoals ze ooit u hun deel gaven, zullen ze nu alles onder elkaar verdelen.’
Antonina zwijgt een tijdje. Haar vader en later Konstantin waren faliekant op de vrijlating tegen geweest. Als de boeren vrijheid kregen, raasden ze, zouden de landeigenaren zonder de enorme, goedkope arbeidskrachten, nodig om hun landgoed te onderhouden, komen te zitten. Ze beseft nu dat ze niet genoeg vragen heeft gesteld, ze kan niemand verantwoordelijk houden voor haar gebrek aan kennis. Ze had altijd een hekel gehad aan de manier waarop ze haar vader en haar man horigen zag behandelen, en ze had er verder niet over nagedacht. ‘Wacht eens,’ zegt ze. ‘Die nieuwe wet zegt dat ik mijn land aan hen móét verkopen? Dat heb ik dus niet voor het kiezen?’
‘Nou ja… gedeeltelijk is het een keuze, maar de regering zal u zulke hoge belastingen voor uw land opleggen, dat het niet waarschijnlijk is dat u die zult kunnen opbrengen. Zonder de boeren heeft het trouwens geen enkel nut voor u. U zult niet de jaarlijkse afdrachten ontvangen die uw horigen u vroeger moesten betalen, en met niemand om het land te bewerken zal er geen oogst zijn om u te voeden, en met u al degenen die u op het landgoed moet blijven onderhouden.’
‘Dan zal ik wat stukken land aan hen verkopen. En met het geld dat ik daarvoor krijg, kan ik Angelkov blijven beheren en iedereen voor wie ik verantwoordelijk ben blijven voeden en kleden, net als eerst,’ verklaart ze.
Grisja slaakt een scherpe lach die door de stille herfstlucht galmt. ‘Dat is hoe de tsaar het zich had voorgesteld.’
‘Hoe bedoel je?’
Grisja laat zijn paard halt houden en Antonina wendt Doenja zijn kant uit. De paarden hinniken zacht naar elkaar, de neuzen dicht bijeen. ‘Gravin Mitlovskija, waar denkt u dat de voormalige horigen het geld vandaan moeten halen om land te kopen?’
‘Waar, Grisja?’
Grisja toont voor het eerst ergernis jegens haar. ‘Ze hébben geen geld, mevrouw.’ Zijn stem klinkt scherp. ‘Dat zult u toch zeker wel weten. Ze bezitten niets anders dan de vodden die ze aan hun lijf dragen. Zelfs het lekkende dak boven hun hoofd is niet van hen. Ze zullen niets kunnen betalen aan u of aan welke landeigenaar dan ook. Niet nu. Er zullen formulieren worden verspreid. Iedere vroegere horige zal een kruisje zetten op de plek die hem wordt gewezen. Dat formulier verplicht hem tot betalingen in de toekomst. Maar hij zal nooit in staat zijn het land af te betalen. Nooit. Hij zal nooit voldoende geld opzij kunnen leggen. En dus zal hij op precies dezelfde manier moeten leven als vroeger, behalve dat hij nu voor het nut van zijn dorp werkt en niet voor het nut van de landeigenaar.’
Antonina kan de indringende blik van Grisja niet verdragen. Ze kijkt over zijn schouder naar een zwerm bruingrijze wulpen met hun slanke, omlaaggerichte snavel, die in zuidelijke richting vertrekt. ‘Dus eigenlijk krijg ik niets. Ik raak gewoon mijn horigen en mijn land kwijt.’
‘Ja, mevrouw,’ zegt Grisja. ‘Dat staat u te wachten. Zo zijn de zaken al vele maanden.’
‘Konstantin zal vast wel iets hebben geregeld…’ begint ze, en zwijgt dan. ‘Jakovlev zal me vertellen over welke middelen ik kan beschikken. Maar hoe zit het met jou, Grisja? Je bent altijd een vrij man geweest.’ Terwijl ze dit zegt, stelt ze zich voor het eerst voor dat hij zou vertrekken. Ze kan zich Angelkov zonder hem niet voorstellen. Ze kan zich geen leven zonder Grisja voorstellen.
Grisja’s gezicht wordt hard en ondoorgrondelijk. ‘U hoeft zich over mij geen zorgen te maken, gravin Mitlovskija,’ zegt hij. ‘Ik heb altijd uitstekend voor mijn eigen belangen weten te zorgen.’
Iets in de manier waarop hij ‘mijn eigen belangen’ zegt, maakt dat ze het koud krijgt. Ze kijkt naar hem, zoals hij daar lang en recht op zijn paard zit. Ze beseft dat ze niets over zijn verleden weet. Ze weet alleen waar hij woont: in het huis met de blauwe luiken, de rentmeesterswoning, met zijn boeken netjes op de planken, een knappend vuur in de haard.
‘Toen ik op het landgoed kwam, werkte je als vatenmaker voor de graaf,’ zegt ze.
‘Ja.’
Hoeveel ouder is hij dan zij? Zeven, acht jaar?
‘Kom je uit een dorp hier in de buurt?’
‘Nee,’ zegt Grisja. ‘Ik ben uit Sint-Petersburg hierheen gekomen, maar daarvoor heb ik in Moskou gewoond.’
‘Juist ja,’ zegt Antonina. Iets in de manier waarop Grisja haar aankijkt maakt haar nerveus. Het is net of hij of wil dat ze hem méér vraagt, óf wil dat ze helemaal ophoudt met vragen. Ze beseft dat ze zich uitermate ongemakkelijk voelt, hoewel ze geen idee heeft waarom. Ze heeft in de afgelopen maanden meer tijd met Grisja doorgebracht dan met wie ook, behalve Lilja. Ze heeft zich nooit eerder ongemakkelijk bij hem gevoeld.
Hij blijft haar aankijken en Antonina voelt zich opeens heel opgelaten. Ze beantwoordt zijn blik naar haar gevoel een paar seconden te lang, en kijkt dan naar haar blote handen op de teugels. Een plotselinge koele windvlaag doet haar huiveren; de gouden en oranje naalden van de lariksen aan weerszijden van de weg fladderen koortsachtig rond. Er trekken wolken voor de zon langs, hoewel de lucht nog steeds blauw is.
‘Laten we verdergaan, mevrouw,’ zegt Grisja, en hij haalt de teugels iets aan, zodat zijn paard recht vooruit kijkt. Antonina ademt uit, hoewel ze zich niet had gerealiseerd dat ze haar adem inhield.
Antonina wendt Doenja eveneens. ‘Wanneer de notaris er is, zal hij alles duidelijker maken.’ Ze drukt haar hielen tegen de flanken van haar paard en Doenja begint weer te lopen, met een gang die vertrouwd aanvoelt. Door een volgende windvlaag waaien de randen van Antonina’s cape op, en er dwarrelen lariksnaaldjes op hen neer, die in hun haar en kleren en in de manen van de paarden blijven hangen.
Grisja kijkt naar de lucht. ‘Er is regen op komst,’ zegt hij. ‘Hopelijk blijft die nog een paar uur weg.’ Hij heeft een felrood lariksnaaldje op zijn schouder liggen.
De wind is nog frisser geworden. Ze naderen Toesjinsk. De lucht is nog helder en fris en Antonina doet haar ogen dicht en ademt diep in. Ze legt een hand op Doenja’s manen en betast de zachte massa ervan.
‘Blijft u hier aan de rand van het dorp op me wachten, mevrouw,’ zegt Grisja. Hij lijkt wonderlijk nerveus. ‘Ik blijf maar vijf minuten weg en kom dan meteen weer terug.’ Hij zwijgt even, en zegt dan: ‘De geulen zijn te diep uitgesleten en het zal voor Doenja moeilijk zijn om hier te manoeuvreren.’ Hij is bang dat als ze erop zal staan hem te vergezellen Lev de jongen misschien niet zal overdragen.
Antonina blijft wachten. Er verstrijken vijf minuten, dan tien. Ze staart naar het dorpsplein van aangestampte aarde, gedomineerd door de kleine kerk met zijn afgebladderde, groengeschilderde koepel. Op de houten stoep van de kerk zitten kippen te slapen, met veren die wapperen in de wind. In de deuropening staat lusteloos een magere priester van middelbare leeftijd, met een zwart met grijze baard en lange, verwarde haren, gekleed in een versleten soutane en op valenki’s – vilten laarzen. In tegenstelling tot de hogere geestelijken – de ongehuwde monniken die de hoogste regionen van het kerkelijk leven als bisschoppen en aartsbisschoppen konden bereiken – waren eenvoudige dorpspriesters verplicht te trouwen voordat ze werden gewijd. Als een van de armste bewoners van het dorp – afhankelijk van anderen voor afdankertjes en met een uiterst karig bestaan uit een klein groentetuintje achter de kerk – was het voor een priester moeilijk om een vrouw te vinden. Hun enige hoop was vaak de dochter van een andere dorpspriester.
Ze ziet mannen karren vol brandhout en zakken knollen voorttrekken terwijl oude vrouwen in hun deuropening aardappels en uien zitten te schillen. Voor de izba’s liggen magere honden op hun zij tegen de gevel, terwijl er geiten rondscharrelen, hun kop omlaag, op zoek naar iets om te kauwen. Jonge vrouwen met hun baby in een doek op hun rug gebonden en een peuter naast zich, lopen enigszins voorovergebogen tegen de wind in. Sommige dorpsbewoners kijken haar kant uit en op hun gezicht leest Antonina iets anders dan wat ze haar hele leven heeft gekend. In plaats van onderdanigheid en angst bespeurt ze wrok. Misschien zelfs vijandigheid.
Het is zoals Grisja heeft gezegd. De horigen zijn nu vrij, maar is er in hun leven ook maar íéts veranderd? Antonina ziet de ellendige hutjes met hun kapotte daken, de uitgehongerde dieren, de armoede en de wanhoop. Wat heeft deze nieuwe vrijheid voor nut?
Ten slotte krijgt ze genoeg van het wachten en rijdt langzaam het smalle weggetje in dat door Toesjinsk loopt. Zoals Grisja heeft gewaarschuwd, zijn er diepe geulen en Doenja struikelt herhaaldelijk.
Antonina brengt haar paard tot stilstand, bang haar te verwonden, en terwijl ze dit doet kijkt ze een zijstraat in, waar ze Grisja ziet. Hij staat voor de deuropening van een hut te praten met een man die haar bekend voorkomt. Grisja heeft een pakje in zijn hand.
Ze probeert de man te plaatsen – heeft hij ooit in de stallen of in de voorraadschuren gewerkt? Doenja voelt dat de teugels losser worden en ze begint langzaam voorwaarts te gaan. Antonina ziet voor zich uit een vrouw over de weg lopen. Over haar schouder heeft ze een bundel hout. Naast haar loopt een jongen. Ze staart naar hun ruggen.
De jongen is Michail. Hij heeft zijn jas aan. Zelfs op deze afstand ziet Antonina de blauwe wollen tekst – de naam van haar zoon – langs de zoom van het achterpand van de jas. Ze ziet zijn blonde haar.
‘Michail,’ zegt Antonina vol ongeloof, en dan gilt ze, met de stem van een waanzinnige ‘Misja!’ In haar paniek rukt ze hard aan de teugels. Doenja werpt haar hoofd omhoog op het moment dat Antonina zich naar voren buigt om de jongen beter te kunnen zien. Het hoofd van het paard raakt Antonina in het gezicht en ze valt van Doenja af voordat het paard een kans heeft om volledig tot stilstand te komen. Ze valt op haar knieën, tijdelijk verdoofd door de klap in haar gezicht. Dan schudt ze haar hoofd en komt overeind en rent naar de vrouw toe, terwijl ze Michails naam gilt. Maar hij draait zich niet om. Evenmin als de vrouw.
Een andere vrouw, die hen tegemoetkomt, wijst en als de vrouw zich omdraait en Antonina naar zich toe ziet hollen, gaat haar mond wijdopen van angst. Ze laat de takken vallen en grijpt de jongen bij de hand.
Antonina struikelt, haar rijlaarzen blijven steken in de diepe geulen en in de modder. Toch is ze sneller dan de andere vrouw, of misschien is het de wanhoop die haar vleugels geeft. Terwijl ze hen achternagaat, waarbij ze Misja’s naam schreeuwt, komen de boeren uit hun hutten en staren haar aan. De vrouwen trekken hun kinderen dicht tegen zich aan, en anderen bedekken hun gezicht met hun sjaals.
‘Stop!’ schreeuwt Antonina. ‘Stop! Je hebt mijn zoon.’ Toch blijft de vrouw hollen en ze sleurt het kind, dat op blote voeten struikelt, met zich mee. Antonina is weldra dichtbij genoeg om de vrouw bij de schouder te grijpen en haar met een ruk om te draaien.
De vrouw, jonger dan Antonina, valt als ze wordt omgedraaid, en ze kijkt omhoog met een gezicht vol angst en verwarring, alsof ze verwacht dat Antonina haar zal slaan. Ze steekt haar arm omhoog.
De jongen hurkt naast haar neer.
Antonina kijkt naar de jongen, en slaakt dan een lange jammerkreet. Haar knieën worden slap, maar ze weet haar evenwicht te bewaren. Langzaam krabbelt de vrouw overeind, terwijl ze Antonina met een bange blik blijft aankijken.
De blonde jongen is Michail niet. Er loopt een dikke sliert snot uit zijn neusgaten naar zijn bovenlip. Hij heeft een ontsteking vol pus in de hoek van zijn ene donkere oog.
Antonina’s kreet van verdriet sterft weg. Ze haalt diep adem en doet haar ogen dicht, daarna doet ze ze weer open en likt langs haar lippen. Haar mond voelt droog alsof er een dikke laag wol in zit.
‘De jas van het kind,’ weet Antonina ten slotte uit te brengen. ‘Hoe kom je daaraan?’
Terwijl ze spreekt proeft ze een metaalachtige vloeistof in haar mond, te veel om door te slikken. Ze spuugt het uit, ziet schuimig rood, en veegt dan met bevende hand over haar neus en lippen. Als ze haar hand weghaalt, is deze overdekt met bloed. Misschien heeft Doenja’s schuddende hoofd haar neus gebroken of een tand eruit geslagen. Ze weet dat er iets mis is met haar gezicht, maar ze voelt geen pijn.
De boerenvrouw blijft haar aanstaren, met trillende lippen.
Antonina pakt haar bij de schouder en schudt haar zachtjes heen en weer. ‘Ik vroeg waar je die jas vandaan had. Zeg op. Geef antwoord.’ Ze probeert haar stem in bedwang te houden als ze de angst van de andere vrouw ziet. ‘Je krijgt er echt geen problemen mee. Ik ben gravin Mitlovskija. Ik bezit…’ Ze zwijgt. Ze bezit dit dorp niet meer, evenmin als deze vrouw. ‘Ik… ik moet weten hoe je aan de jas van dat kind komt.’
De ogen van de vrouw gaan naar iets achter Antonina, en er verschijnt een blik van opluchting in.
‘Alstublieft. Ik smeek u, dame,’ roept een lage stem, en wanneer Antonina zich omdraait ziet ze een jongeman met een bijl in zijn hand naar hen toe rennen. Zijn gezicht is verhit en hij hijgt. ‘Mijn vrouw… en onze zoon… ze zijn allebei doofstom. Ze weet niet wat u zegt.’
Antonina knippert met haar ogen. ‘De jas van de jongen,’ zegt ze, en ze kijkt van hem naar het kind. ‘Ik… ik moet weten waar hij die vandaan heeft.’
De jongeman zwijgt even, terwijl zijn borst snel op en neer gaat. ‘Ze heeft hem niet gestolen, mevrouw. We krijgen veel kleding uit de liefdadigheidsmanden van de kerk.’
Antonina kan geen woord uitbrengen.
‘Gravin Mitlovskija,’ zegt Grisja, die opeens naast haar staat. ‘Mevrouw, u bent gewond.’
Antonina wendt zich af van de jongeman en ze kijkt Grisja aan, en haar hele gezicht klopt opeens van een ondraaglijke pijn, alsof ze op dat moment gewond is geraakt. Ze huivert, steekt een hand uit om steun te zoeken bij Grisja’s arm, terwijl ze haar ogen sluit tegen de plotselinge witte hitte die haar omhult, haar verblindt.
‘Een bank,’ zegt Grisja luid, en hij slaat zijn andere arm om haar heen om haar overeind te houden. ‘Laat de gravin in godsnaam even zitten.’
Antonina zakt half tegen hem aan en wordt dan op een harde bank gezet. Iemand houdt een doek tegen haar neus, ze ruikt zeep en leer.
Er kraait een haan, er blaft een hond, en Antonina doet haar ogen open. Het is Grisja die zijn zakdoek tegen haar gezicht houdt. Ze reikt omhoog om hem op zijn plaats te houden, met haar vingers over de zijne. Hij haalt zijn hand weg.
De boeren verzamelen zich in een wijde cirkel om hen heen, waarbij ze een eerbiedige afstand bewaren. Zodra ze hen aankijkt buigen ze allemaal vanuit hun middel.
De jonge moeder heeft haar zoontje tegen zich aan getrokken, hij staat tussen haar en de vader. Ze beschermt hem. Antonina begrijpt dit. De blote benen van de jongen zijn lang en mager. Zijn moeder veegt zijn neus met haar vingers af. Hij is hoogstens zes of zeven jaar, de jas is veel te groot voor hem. Haar man trekt de vrouw aan haar mouw, en op zijn gebaar buigt ze, waarbij ze de jongen een por geeft om dit ook te doen.
‘De talmotsjka… die is van mijn zoon,’ zegt Antonina, terwijl ze de zakdoek weghaalt om te kunnen praten, hoewel alleen Grisja haar aankijkt. Tegen de gebogen hoofden zegt ze: ‘Dat is zijn naam, langs de zoom aan de achterkant. Michail.’ Wanneer Antonina zijn naam tegen deze vreemden uitspreekt, moet ze slikken en diep ademhalen. ‘Hij is ontvoerd, meegenomen door kozakken. Hij had toen die jas aan. Alstublieft. Jij,’ zegt ze, en alle boeren, met uitzondering van de moeder en het kind, kijken op om te zien op wie ze doelt. Ze kijkt de jonge vader aan.
Hij kijkt van haar naar zijn zoon en legt zijn hand op het hoofd van het kind. Op dat moment gaat er een kleine schok door Antonina. Ze weet dat de man opgelucht is dat zijn kind niet is gestolen. Misschien is hij op dit moment wel blij dat hij maar een eenvoudige boer is, niet in staat losgeld te betalen, zodat zijn kind veilig is voor plunderende kozakken.
Hij raakt de mouw van zijn vrouw weer aan en ze kijkt op. Hij maakt een aantal gebaren met zijn vingers, en haar gezicht wordt zachter. Ze kijkt Antonina even aan, en knikt dan. Voorzichtig trekt ze de armen van de jongen uit de jas, ze stapt naar voren en geeft de jas aan Antonina.
Ze pakt hem aan, drukt haar bebloede neus erin om te proberen haar zoon te ruiken. De jas ruikt slechts naar vet en rook. Hij is vies, en ze heeft hem nu met haar bloed besmeurd.
‘Dank je,’ zegt ze, met onvaste stem, terwijl ze ziet hoe de moeder haar kind tegen de koude wind in haar omslagdoek wikkelt. ‘Mijn rentmeester,’ zegt ze, en ze gebaart zwakjes in Grisja’s richting, ‘zal ervoor zorgen dat je kind een andere jas krijgt.’ Antonina kijkt naar Grisja, en hij knikt.
‘Kom, mevrouw,’ zegt hij, en hij steekt zijn arm uit. ‘We moeten uw verwondingen laten verzorgen.’
Antonina gaat staan, maar ze moet zich aan hem vastklampen voor steun. Alle boeren deinzen nog verder achteruit. ‘Dank je wel,’ zegt ze tegen de jonge man, ‘voor de jas van mijn zoon.’ Ze houdt hem tegen haar borst gedrukt. ‘En zeg tegen je vrouw dat het me spijt dat ik haar heb laten schrikken.’
‘We begrijpen het, mevrouw,’ zegt hij.
‘Dank je wel,’ zegt Antonina nogmaals, nu nog zwakker, en ze laat zich door Grisja naar Doenja terugvoeren. Zijn paard staat ernaast, met het hoofd omlaag. Langzaam verspreiden de boeren zich terwijl Antonina in Grisja’s ineengeslagen handen stapt en haar been over de rug van het paard slingert.
Het zadel kraakt wanneer ze erin gaat zitten.
‘Eén moment, mevrouw,’ zegt Grisja. ‘Ik moet even de naam van de boer vragen, zodat ik de nieuwe jas naar hem toe kan sturen.’
Antonina kijkt als verdoofd toe wanneer Grisja haastig terugloopt naar het echtpaar dat nog steeds midden op de modderige weg tegen elkaar staat te gebaren. Als Grisja tegen hen spreekt lijken ze erg onder de indruk en stappen achteruit. Grisja heeft zijn rug naar haar toe en ze kan zijn gezicht niet zien. De jongeman zegt eerst niets en begint dan te praten, waarbij hij zijn arm beschermend om de schouders van zijn vrouw legt.
De reactie van de dorpsbewoners is in haar ogen niet vreemd; natuurlijk zijn de boeren bang voor mensen als Grisja, die een hoge positie hebben bekleed.
Wanneer Grisja naar haar terugloopt, wrijft hij zijn handen over elkaar, alsof hij de modder van het dorp eraf wil vegen. Zijn gezicht staat donker.
Hij stijgt op zijn paard en langzaam rijden ze terug naar de hoofdweg. Grisja houdt Doenja’s teugels vast en ze gaan in een langzame stap. Antonina klemt met één hand Michails jas tegen haar borst en met de andere houdt ze de doorweekte zakdoek tegen haar neus.
Grisja kijkt vaak haar kant uit.
Op slechts één werst van het dorp klinkt er een laag gerommel van de donder. Enkele losse druppels worden weldra gevolgd door een stortbui van koude herfstregen.
‘Mevrouw,’ zegt Grisja, en hij komt dicht naast Antonina rijden terwijl ze de capuchon van haar cape over haar hoofd trekt. Vanwege het lawaai van de regen moet hij zich dicht naar haar toe buigen. Zijn been raakt haar been.
‘Ik weet een plek, een datsja hier vlakbij. Wilt u misschien daar voor de regen schuilen, of rijdt u liever naar huis?’
‘De datsja,’ zegt Antonina huiverend. Ze is uitgeput, alsof ze zojuist een zware taak heeft volbracht.