38
Antonina zit voor Grisja op het paard als ze langzaam naar Angelkov terugrijden, door de sneeuw die blauw lijkt in het afnemende licht. Ze leunt tegen hem aan, voelt zijn troostvolle breedte en de warmte van zijn armen om haar heen terwijl hij de teugels vasthoudt. De lucht is helder en fris, met elke ademteug verdwijnt iets van haar hoofdpijn.
Wanneer het landhuis in zicht komt aan het eind van de oprijlaan, zegt Antonina: ‘Ik denk dat ik Lilja niet langer in dienst wil houden. Ik vind al een tijdje dat het misschien beter is – zowel voor haar als voor mij – als ze niet langer op het landgoed blijft. Ze is heel erg veranderd, en af en toe…’ Ze zwijgt even. Ze stond op het punt te zeggen dat Lilja haar af en toe bijna bang maakte, maar dat is het niet. Lilja maakt haar niet echt bang, maar er is nu iets overheersends aan haar. Bijna bezitterig. ‘Het leven is voor haar veranderd. Het leven heeft ons allen veranderd,’ besluit ze. ‘Noesja zal haar plaats kunnen innemen.’
‘Ja,’ zegt Grisja nu. ‘Ik denk ook dat dat het beste zou zijn. Lilja moet haar eigen leven kunnen leiden, ergens bij jou vandaan.’
‘Ik zou haar daarbij willen helpen,’ zegt Antonina, terwijl ze ziet hoe de lage middagzon op de ramen van het grote huis wordt weerkaatst. ‘Ik heb nog steeds wat mooie sieraden over. Die kan ze verkopen en met de opbrengst een bedrijfje in Pskov of in een grotere stad beginnen. Ze is een uitstekend naaister en ze kan prachtig kantwerk maken. Ik wil haar niet met lege handen wegsturen. Ze verdient het een goed leven te hebben. Alleen niet bij mij in de buurt.’
‘Ik ben het helemaal met je eens, zoals ik al zei. Maar praat er vandaag nog niet met haar over. Niet totdat…’ Hij zwijgt.
‘Totdat wat, Grisja?’
Tot ze me naar Soso heeft gebracht, denkt Grisja. Hij wil geen problemen tussen Lilja en Antonina voordat Misja veilig bij zijn moeder is. Zodra het kind terug is op Angelkov, kan Lilja vertrekken. En daarna zal hij alles aan Antonina opbiechten.
‘Zeg nu alsjeblieft nog niets tegen haar,’ vraagt hij.
Ze kijkt schuin naar hem op. ‘Waarom?’
‘Alsjeblieft. Vertrouw me hierin.’
Ze blijft hem nog even aankijken. ‘Goed,’ zegt ze, en ze kijkt daarna weer voor zich uit. ‘Het heeft geen haast, denk ik. Maar ze zal niet gemakkelijk opstappen.’
Na een tijdje zegt Grisja: ‘Bedenk, Antonina, dat wat zij ook mag zeggen of doen, jij de gravin bent. Angelkov is van jou. Jij bent degene die de dienst uitmaakt over je land, over je leven. Niet Lilja.’
Lilja hoort gehinnik en ze rent naar de voordeur. Ze doet hem open en ziet hoe Grisja zich van zijn paard slingert en daarna Antonina omlaaghelpt. Antonina kan Grisja’s blik niet zien, maar Lilja kan dat wel. Ze vermoedt dat ze meer hebben gedeeld dan deze rit op het paard. Nee, denkt ze, God nee. Laat het niet wéér zijn gebeurd.
Lilja draagt nog steeds Antonina’s middagjapon. Ze vouwt haar armen over haar borst en wiegt heen en weer terwijl ze toekijkt hoe Grisja zijn arm om Antonina’s rug slaat wanneer ze langzaam naar de stoep lopen.
Antonina heeft haar cape en hoed afgedaan en ligt nu tegen de kussens op haar bed, met een lichte deken over haar benen. Grisja zit op de rand van het bed en houdt haar hand vast wanneer Lilja naar de openstaande deur loopt. Ze heeft, uit het zicht, gewacht tot ze boven waren.
‘Je kunt nu wel gaan, Grisja. Ik zal voor haar zorgen,’ zegt ze vanuit de deuropening. Ze hadden niet eens het fatsoen om de deur dicht te doen, ze hebben hem gewoon opengelaten, alsof ze niets hebben om zich voor te schamen. Haar maag krimpt ineen om de manier waarop Antonina’s vingers zich over die van Grisja vouwen. Ze kan nu zien dat Antonina’s jurk vies is en haar haar… haar haar hangt helemaal los, het valt over haar schouders tot aan haar middel. Antonina heeft zich nog nooit aan iemand vertoond met haar haar los. Zelfs toen Misja was geboren en Konstantin wachtte om de slaapkamer binnen te gaan om zijn zoon te zien, had Antonina erop gestaan dat Lilja eerst haar haar opstak alvorens hem binnen te laten.
Antonina had haar haar niet aan haar man laten zien. Alleen Lilja had het in volle schoonheid kunnen bewonderen. Het onpasselijke gevoel stijgt op naar haar keel. ‘Ga nu weg, Grisja,’ zegt ze. ‘Ik weet wat de gravin nodig heeft.’
‘Nee,’ zegt Antonina. ‘Ik wil dat Grisja hier blijft. Hij zorgt dat Misja terugkomt, Lilja, misschien morgen al. Laat ons alleen, het gaat prima.’
Lilja blijft in de deuropening staan en Antonina kijkt haar onderzoekend aan.
‘Waarom heb je mijn jurk aan, Lilja?’ vraagt ze, met gefronste wenkbrauwen. Als Lilja geen antwoord geeft, schudt ze haar hoofd en zegt: ‘Ga nu je eigen kleren aantrekken en breng die jurk naar de wasserij. Ik ben verbaasd over je. Verdwijn alsjeblieft. Nu.’
‘Goed, Tosja,’ zegt Lilja ten slotte. Voor ze vertrekt kijkt ze Grisja aan. Op dit moment hebben we elkaar nodig, denkt ze. Wacht maar af. Je hebt geen idee wat jou te wachten staat.
Lilja blijft in de schaduwen van de gang boven staan tot ze Grisja’s voetstappen de trap af hoort gaan. Het is acht uur geweest. De voordeur gaat achter hem dicht. Hij is zo brutaal om niet eens via de personeelsingang bij de keuken te gaan, constateert ze.
Ze gaat Antonina’s kamer binnen. Er brandt één lamp heel laag, en de haard is goed opgestookt. Antonina is diep in slaap. Lilja doet haar laarzen uit, trekt vervolgens Antonina’s jurk uit en legt die samen met de riem met de sleutelbos op het voeteneind van het bed. Ze gaat in haar katoenen onderjurk naast Antonina liggen, met het gezicht naar haar toe. Wanneer het matras onder haar gewicht inzakt, beweegt Antonina zich en steekt haar hand uit, waardoor ze Lilja’s blote arm raakt.
Lilja houdt haar adem in. Ze ziet Antonina’s mond in een glimlach bewegen. ‘Ben je daar nog, Grisja?’ mompelt ze.
Grisja was bij Antonina gebleven en had haar omhelsd tot ze diep in slaap was. Lilja had hen vanuit haar uitkijkpost in de donkere gang kunnen zien.
Antonina’s ogen knipperen maar blijven dicht. De glimlach verdwijnt, en ze slaapt weer door. Lilja blijft stilliggen en neemt Antonina’s vredige gezicht in zich op.
Ten slotte verroert Antonina zich, ze doet haar ogen open, en slaakt een gesmoorde kreet bij het zien van Lilja’s gezicht, dat bijna tegen het hare aan ligt. Ze komt moeizaam overeind en schuift bij haar vandaan.
‘Stil maar, stil maar,’ zegt Lilja, en ze probeert Antonina’s wang te strelen. ‘Stil maar, lieverd, ik ben het. Ik ben gekomen om bij je te zijn, om je te helpen deze nacht te kunnen slapen,’ zegt ze sussend. ‘Ik zal bij je blijven.’
Antonina knippert met haar ogen en duwt haar haar naar achteren. In het lamplicht zijn haar ogen te groot en haar mond trilt.
‘Waarom kijk je zo verdrietig? Wees niet boos, mijn liefste. Alles komt goed. Als jij je weer wat beter voelt zal ik je laten zien dat ik meer van jou kan houden dan hij ooit zal weten te bedenken.’ Lilja pakt een streng haar van Antonina en brengt dit naar haar gezicht. Ze doet haar ogen dicht en ademt diep in.
Antonina laat zich van het bed glijden terwijl ze zich aan het hoofdeinde vasthoudt. ‘Eruit, Lilja,’ zegt ze, met een stem die gedempt maar sterk is. ‘Spreek niet op die manier over liefde tegen mij. Je maakt jezelf te schande. Hoor je me?’ Ze wijst naar de deur. ‘Ga van mijn bed en verlaat mijn kamer onmiddellijk.’
Lilja staart Antonina aan terwijl ze aan de andere kant het bed uit klimt. Ze ziet eruit alsof Antonina haar zojuist heeft geslagen.
‘En kom niet terug tenzij ik om je vraag.’ Antonina kijkt naar haar jurk en Lilja’s riem op het voeteneind van het bed. Ze pakt de riem en haalt de sleutelring eraf. ‘Je bent mijn bediende,’ zegt ze, en ze vouwt haar vingers om de ring. ‘Dat mag je nooit vergeten.’ Ze gooit de riem op de vloer.
Lilja huilt nu, de tranen stromen over haar wangen. ‘Tosja,’ zegt ze zacht. ‘Alsjeblieft. We zijn toch vriendinnen? Meer dan vriendinnen, na alles wat we samen hebben doorgemaakt. Behandel me niet op deze manier. Na alles wat er lang geleden met Ljosja en mij is gebeurd, kun je toch zeker niet…’
Antonina wil Lilja dat oude deuntje niet laten zingen. ‘Ik wil dat je nu weggaat,’ valt ze haar in de rede. ‘We zullen er morgen over praten, bij daglicht.’
Lilja veegt haar wangen met haar handen af. ‘Ja, morgen. We zullen morgen praten. Het is een lange en moeilijke dag geweest, Tosja. Je kunt nu niet helder nadenken.’
Ze pakt haar riem en haar laarzen, en loopt in haar onderjurk naar de deur. Dan kijkt ze over haar schouder. ‘Je begaat een vergissing,’ zegt ze. ‘Binnenkort zul je je vergissing inzien en mij om vergeving smeken. En ik zal je vergeven. Ik zal je vergeven,’ herhaalt ze, en dan is ze verdwenen, op haar kousenvoeten, de donkere gang in.
Antonina loopt naar de deur. Ze doet hem dicht, draait hem op slot en zakt dan tegen de deur in elkaar, terwijl ze zwaar ademhaalt. Het kan haar niet schelen wat Grisja heeft gezegd. Ze moet Lilja onmiddellijk ontslaan. Die vrouw is gevaarlijk, denkt ze, terwijl ze Lilja’s gezicht weer voor zich ziet zoals ze haar aanstaarde op het bed. Gevaarlijk.
De volgende morgen vroeg, als Antonina nog achter haar gesloten deur ligt te slapen, komt Grisja naar het huis.
‘Het is tijd, Lilja,’ zegt hij tegen haar. Haar gezicht is vlekkerig, haar oogleden gezwollen en rood. ‘Vandaag zul je me naar Soso brengen, en dan gaan we Michail Konstantinovitsj ophalen. Vandaag zal hij met zijn moeder worden herenigd.’
Lilja knippert met haar ogen en kijkt Grisja aan. Dan zegt ze langzaam: ‘Nee. We doen het morgen.’
‘Waarom morgen?’
‘Ik moet tijd hebben om Soso te waarschuwen dat we eraan komen. Er zijn dingen die hij zal moeten doen – hij en de anderen…’ Ze zwijgt even. ‘Het moet morgen zijn. En Ljosja gaat met ons mee.’
‘Nee. Je moet Ljosja hier niet bij betrekken. Hij weet niets en hij hoeft niets te weten.’
Lilja’s lippen worden nog dunner. ‘Ik ga niet zonder Ljosja.’
Grisja grijpt haar bij de arm. ‘Morgenochtend dan. Vroeg. Niet later op de dag.’
‘Ja. Vroeg,’ zegt ze. Als hij weg is luistert ze onder aan de trap om er zeker van te zijn dat Antonina nog in haar kamer is. Dan loopt ze naar Konstantins studeerkamer en doet de deur zachtjes achter zich dicht. Ze gaat achter het brede bureau zitten, doet een lade open en haalt er een pen en een vel papier met het wapen van Mitlovski uit. Ze doet het deksel van de inktpot.
Ze heeft veel tijd nodig om de eenvoudige brief op te stellen. Tot twee keer toe verfrommelt ze een pagina en pakt een nieuw vel papier. Als ze klaar is wacht ze tot de inkt is opgedroogd, vouwt dan het papier op en knoopt het stevig dicht met het dunne touw van een klos in de la.
Ze legt alles heel zorgvuldig weer terug. In de keuken verbrandt ze de twee mislukte vellen papier in het fornuis. Ze slaat haar cape om en loopt over het erf naar de stal.
‘Ljosja, je moet een paar boodschappen doen.’
Hij legt de rosborstel neer en kijkt Lilja aan.
‘Om te beginnen,’ zegt ze tegen hem, ‘moet je naar Borzik rijden. Wanneer je het dorpje binnenkomt, zul je een izba zien met een ezel die buiten staat vastgebonden. Daar zul je Soso vinden.’
‘Woont Soso in Borzik?’
‘Ja. Zeg tegen hem dat wij – Grisja, jij en ik – morgenochtend halverwege de ochtend naar hem toe zullen komen. Zeg hem dat het plan gereed is.’
‘Plan? Hoe bedoel je?’
‘Stel me geen vragen, Ljosja. Doe gewoon wat ik zeg. Als Soso het niet eens is met morgen, of als je hem niet kunt vinden, kom dan weer terug. Als hij er wel is en zegt dat hij morgenochtend op ons zal wachten, rijd dan verder naar Pskov.’ Lilja haalt de dichtgebonden brief uit haar cape en steekt die naar hem uit. ‘Je moet deze brief naar de politie brengen op Fedosovoj Prospekt. Je mag er tegen niemand iets over zeggen.’
Ljosja kijkt naar de brief die ze naar hem uitsteekt. Al dit geheimzinnige gedoe. Het bevalt hem niets. ‘Hoor eens, zuster, ik wil niet…’
‘Het is om ons te helpen Michail Konstantinovitsj weer bij zijn moeder terug te krijgen,’ zegt ze streng. ‘Wil jij dat dan niet?’
Ljosja denkt terug aan de ijzingwekkende opmerkingen van Lilja nadat ze die musicus had gedood: Als je mij doodt, zul je de jongen niet vinden. Dood mij, en je doodt Michail Konstantinovitsj. ‘Natuurlijk zal ik het doen, Lilja. Maar waarom moet alles zo stiekem? Hoe is Soso erbij betrokken?’
‘Dit is alles wat ik je nu kan zeggen. Als jij niet doet wat ik van je vraag, zal de gravin haar zoon nooit terugzien. Begrijp je?’
Ljosja knikt en pakt de brief aan.
‘Niemand mag het weten,’ herhaalt Lilja. ‘De brief moet rechtstreeks in handen van de politie komen.’ Haar gezicht verraadt niets. ‘Ik kan je toch zeker vertrouwen, hè?’
‘Ja,’ zegt hij. ‘Dat weet je, Lilja.’
Lilja klopt op Antonina’s deur en de gravin zegt dat ze haar niet wil zien.
‘Maar gisteravond zei je dat we vandaag moesten praten,’ zegt Lilja, met haar lippen tegen de deur.
‘Stuur Noesja naar boven met warm water, zodat ik me kan wassen,’ zegt Antonina. ‘En met thee. Doe wat ik zeg,’ beveelt ze, en Lilja gaat weg.
Later, als ze zich heeft gewassen en aangekleed en haar haar eenvoudig heeft opgestoken, gaat Antonina naar beneden. Gehuld in een warme cape loopt ze over de veranda heen en weer. Het erf is verlaten en stil, met sneeuw die vertrapt is door paardenhoeven. De lucht is lichtblauw met strepen van cirruswolken. Ze loopt de stoep af. Halverwege het erf ziet ze Fjodor. ‘Is Grisja in de stal?’ roept ze.
De andere man schudt zijn hoofd. ‘Ik heb hem straks wel gezien, maar ik weet niet waar hij nu is.’
Grisja is vast Michail gaan halen, zoals hij had gezegd. Antonina gaat terug naar haar kamer. Het wachten valt haar zwaar. Eén keer loopt ze naar haar kleerkast. Ze weet dat daar niets is, ze heeft de laatste fles in de haard gegooid. Het geeft haar een goed gevoel te zien dat er niets dan jurken en hoeden en schoenen van haar zijn. Ze drinkt veel water en ze weet zelfs een paar happen eten naar binnen te krijgen van het inmiddels koude ontbijt dat Noesja haar heeft gebracht. Ze speldt een paar losse slierten haar vast. Ze probeert wat kleur op haar wangen te wrijven. Als Misja thuiskomt wil ze er zo goed mogelijk uitzien. De dag verstrijkt. Grisja brengt haar zoon niet terug.
Ze weigert te wanhopen. Ze troost zich met de gedachte dat Grisja de volgende dag met Misja naar haar toe zal komen.
Het is het enige waar ze zich nu aan vast kan klampen.
Lilja staat de volgende morgen al vroeg op Grisja te wachten, en zodra hij bij de achterdeur is verwisselt ze zwijgend haar huislaarzen voor haar warme vilten valenki’s. Ze slaat een dikke cape over haar omslagdoek en knoopt haar hoofddoek nog steviger onder haar kin. ‘Laat die roebels eens zien,’ zegt ze.
‘Die heb ik bij me. Breng me nu naar Soso.’
Ze lopen naar de stallen. Daar zijn Fjodor en Ljosja.
Ljosja had gedaan wat zijn zuster hem had opgedragen. Hij kijkt van haar naar Grisja. Er hangt nu een akelige sfeer rond zijn zuster en het is duidelijk dat de verhouding tussen Lilja en Grisja heel slecht is. Hij kan de spanning in de lucht voelen hangen, bijna tastbaar, als een trillende draad in de wind.
‘Fjodor,’ roept Grisja. ‘Span de drie Orlovs voor de trojka.’
Op weg naar Borzik wil Lilja het geld van Grisja hebben. Hij heeft zijn eigen geld van de verkoop van het land meegebracht, en ook het pakje roebels van de gravin – het bedrag dat hij in Toesjinsk niet aan Lev heeft gegeven. Hij heeft de roebels verdeeld en haalt er nu een klein bedrag uit en geeft dit aan Lilja. Ze zit in haar eentje op de achterbank van de trojka, Ljosja ment. Ze maakt het pakje open en bekijkt de inhoud. ‘Is dit alles?’
Grisja geeft geen antwoord. Hij hoopt dat Soso en zij en de anderen zullen pakken wat ze kunnen krijgen. Dit is hun laatste kans. Ze zullen die grijpen, want ze willen weg uit de provincie Pskov. Ze willen de jongen niet steeds moeten blijven verbergen. Iets is beter dan niets.
‘Ik weet dat dit niet alles kan zijn. Ik weet dat je land had.’
Ljosja draait zijn hoofd naar Grisja, en zijn mond staat een eindje open. ‘Grisja?’ zegt hij, maar Grisja kijkt naar Lilja.
‘Land zonder horigen om het te bewerken is waardeloos,’ zegt hij. ‘Neem het geld aan voor ik van gedachten verander en het aan de gravin vertel.’
‘Als Soso niet genoeg geld ziet zal hij ons niet naar Michail brengen. Ik weet dat je meer moet hebben. Geef op,’ zegt Lilja weer.
‘Waarom zou ik jou vertrouwen? Denk je echt dat ik hier niet over heb nagedacht? Zou ik niet weten dat jij samen met Soso er met het geld vandoor zou kunnen gaan? Nee, Lilja. Ik houd de rest tot ik de jongen heb.’
Ljosja kijkt weer naar Grisja en daarna kijkt hij over zijn schouder naar Lilja. ‘Zuster, wat…’
Lilja zit woest naar Grisja te kijken. ‘Men jij nou maar,’ zegt ze tegen haar broer en Grisja en zij draaien zich om en kijken weer voor zich uit.
Ljosja ment de trojka met de vier leidsels, één voor elk buitenpaard dat in galop gaat en twee voor het middelste paard dat in een snelle draf gaat, onder de doega. De doega – een halfronde houten boog die de lamoenstokken met het middelste paard verbindt – is met blauwe rozetten versierd en met de traditionele honderd belletjes behangen. De belletjes en de frisse winterlucht doen Ljosja aan gelukkiger tijden denken. Zijn gezicht is rood van de kou, maar nog meer door zijn ongerustheid over het gesprek tussen zijn zuster en Grisja.
Veertig minuten later arriveren ze in Borzik. Grisja en Ljosja wachten buiten terwijl Lilja het lage hutje binnengaat. Langs de buitenwanden snuffelt een varken. De ezel balkt er chagrijnig naar, met lippen die over zijn lange, gele tanden naar achteren zijn getrokken. Na een paar minuten komt Lilja met Soso naar buiten. Er zitten etensresten in zijn baard en zijn haar steekt naar alle kanten uit, alsof hij heeft liggen slapen. Hij kijkt naar Grisja omhoog. ‘Heb je het geld?’
‘Dat heb ik. Schiet een beetje op, voor ik mijn geduld verlies.’
Soso kijkt Lilja aan. ‘Heb je het gezien?’
‘Ja,’ zegt ze. ‘Hier is een deel ervan.’ Ze doet het pakje open en Soso kijkt naar de roebels. ‘Hoe zit het met Lev en Edik?’
‘Ik verdeel het geld later wel met hen,’ zegt hij, na een korte aarzeling. En daarmee weet Lilja dat Soso helemaal niet van plan is het met iemand te delen. Ze weten niets over deze transactie. Misschien hebben ze de provincie zelfs verlaten. ‘Waarom is hij hier?’ vraagt Soso, en hij gebaart met zijn kin naar Ljosja.
‘Ik wilde dat hij meeging.’ Lilja houdt Soso’s jas van berenvacht op.
Soso grist hem uit haar handen en trekt hem aan. Hij schopt naar het varken, het dier krijst en waggelt weg. ‘We gaan naar Pskov,’ zegt hij, en hij kijkt weer naar Lilja, en iets in de blik van verstandhouding tussen Soso en Lilja maakt dat Grisja op zijn hoede is.
‘Is dat waar Michail Konstantinovitsj wordt vastgehouden?’ vraagt hij.
‘Waarom zouden we daar anders naartoe gaan?’ Soso klimt voor in de trojka en duwt Ljosja weg terwijl hij zelf de leidsels grijpt. Ljosja gaat achterin zitten, naast Lilja.
Wanneer ze bij de izba wegrijden, pakt Grisja het geladen pistool dat hij in zijn tuniek heeft gestopt voor ze van Angelkov vertrokken. Hij gaat zijwaarts op de voorste bank zitten, met zijn gezicht naar Soso, en hij kan Lilja ook zien, achter Soso. Hij houdt het pistool laag, gericht op Soso. Soso kijkt er terloops naar. ‘Gewoon voor alle duidelijkheid, Soso,’ zegt Grisja. ‘We gaan naar de jongen.’
Soso schreeuwt tegen de paarden en ze gaan op weg.
Na drie kwartier, als de stad nog slechts enkele wersten ver is, wendt Soso de trojka scherp naar links, naar een smal weggetje dat het bos in leidt. De paarden kunnen hier slechts langzaam vooruit, en de buitenste paarden lopen zwiepen en schrammen op van alle laaghangende takken. Niemand heeft iets gezegd sinds ze uit Borzik zijn vertrokken.
Ze ploeteren moeizaam verder in het bos vol struikgewas. Grisja kan Soso ruiken; de jas is smerig en samengeklit. Hij wil er niet aan denken dat dit weer een valstrik kan zijn, dat Soso hen in werkelijkheid naar de twee andere mannen brengt om te worden beroofd en geslagen, of nog erger. Hij klemt zijn pistool nog steviger vast. Hij bereidt zich erop voor het te gebruiken zodra hij een dreiging bespeurt. Hij kan alleen maar hopen en bidden, net als eerst, dat ze Michail Konstantinovitsj zullen vinden.
Hij ziet dat Lilja tussen de bomen kijkt en af en toe achter de trojka. De spanning hangt in de lucht. Hij wil zo vreselijk graag dat de jongen nog in leven is, dat hij hem bij Antonina kan terugbrengen. Stel dat Michail niet is waar Soso hen naartoe brengt? Grisja’s grootste angst is dat hij zal sterven zonder te weten wat er met de jongen is gebeurd, of hij ooit met zijn moeder zal worden herenigd.
Grisja kan de gedachte niet verdragen aan hoe Antonina zal kijken wanneer hij niet wordt teruggebracht. Hij beseft dat hij er alles voor overheeft om dit te laten gebeuren, hij zal er desnoods zijn leven voor geven. En terwijl ze door het uitgestrekte bos reizen voelt hij een onverwachte en verrassende blijdschap. Het is niet alleen dat hij niet bang is, maar hij verheugt zich eigenlijk op wat er staat te gebeuren. Het besef dat dit het einde zal vormen van alle narigheid schenkt een zekere opluchting. En hij zal de dood berustend aanvaarden als dit betekent dat Michail kan worden teruggebracht bij Antonina.
Rechts van het pad is een houten kruis aan een boom gespijkerd, met een ruw bord dat naar Oebenovo Monastyr verwijst, en een pad dat niet meer lijkt dan een paadje voor het plukken van paddestoelen of bessen. Soso laat de paarden halt houden.
‘Ze kunnen niet verder,’ zegt hij, en hij klimt omlaag.
Ljosja zet de paarden vast aan de bomen. Daarna loopt hij met Grisja en Lilja achter Soso aan over het bevroren en besneeuwde paadje. Binnen een paar minuten bereiken ze een open plek. De bomen zijn in een brede baan weggekapt. Er staat een lage ronde kapel met een klein koepeldak. De bijgebouwen hebben een hangslot op de deur. Het is er stil, afgezien van de hese kreten van de bonte kraaien die ineengedoken tegen de kou in de kale berken en populieren zitten.
Grisja houdt zijn pistool nog steeds op Soso gericht terwijl hij op deze spookachtige plaats om zich heen kijkt. Ook Lilja kijkt om zich heen, alsof ze verwacht iemand te zien.
‘Vader Saavitsj,’ roept Soso in de windstille lucht, en dan nog eens, luider, ‘Slava Saavitsj!’
De deur van de kapel wordt opengedaan door een priester van middelbare leeftijd, gekleed in een versleten soutane en op grove laarzen, met een houten kruis aan een leren band om zijn hals. Zijn lange grijze haar en baard zijn vettig en sliertig, zijn huid is geel alsof hij aan een leverkwaal lijdt.
‘We komen ’m halen,’ zegt Soso, en de priester kijkt van hem naar Grisja. Zijn ogen blijven rusten op het pistool. ‘Hoor je me?’ vraagt Soso. ‘We komen de jongen halen. Breng hem naar buiten.’
De priester kijkt Soso aan met gefronste wenkbrauwen, alsof hij hem niet herkent.
‘Saavitsj,’ zegt Soso korzelig, ‘ben je doof? Haal die jongen.’
Ten slotte stapt de priester de kapel weer in. Ze wachten allemaal, toegekrast door de kraaien. Het is een eenzaam en desolaat oord, de gebouwen zijn oud en vervallen, het pleisterwerk afgebladderd.
‘Wat is dit voor klooster?’ vraagt Ljosja op gedempte toon.
Niemand geeft antwoord.
‘Soso, wat is dit voor plek?’ herhaalt Ljosja.
‘Het is voor boerenjongens, om ze te leren als monnik te leven, zodat ze als priester naar hun dorp terug kunnen keren.’
‘En moeten ze daarvoor worden opgesloten?’ Ljosja gebaart naar de hutten.
Terwijl hij zijn zin afmaakt komt de priester weer tevoorschijn, met zijn hand op de schouder van een jongen.