30
Bij het aanbreken van de dag staat Pavel voor Antonina’s kamer. Wanneer ze niet reageert op zijn zachte geklop, doet hij aarzelend de deur open. ‘Gravin Mitlovskija,’ roept hij. ‘Wilt u alstublieft naar de kamer van de graaf komen?’
‘Ja,’ antwoordt ze slaperig, en ze gaat zitten. Als ze de gang in loopt is Lilja daar. Ze staat op van een brits naast de deur. Antonina had haar gisteravond gezegd dat ze weg moest gaan, ze wilde alleen zijn met haar gedachten, na de ontmoeting met Grisja.
Ze had aangenomen dat de vrouw was teruggegaan naar haar eigen kamer in de personeelsvleugel.
In Konstantins kamer ziet ze onmiddellijk dat het slechter met hem gaat. Zijn huid is klam, zijn lippen zijn blauw, net als zijn nagels. Hij heeft grote moeite met ademhalen. Pavel heeft kennelijk vader Kirill laten roepen, hij zit op een lage stoel naast het bed voor hem te bidden, maar zijn aanroepingen klinken Antonina als niet meer dan het gezoem van een vlieg in de oren. Zijn lange, zwarte gewaad en hoge mijter zien er zonderling uit.
Opeens staat vader Kirill op, hij zegt iets tegen Olga, die begint te huilen. Antonina ziet hoe ze een tafeltje neerzet, bedekt met een witte doek. Vader Kirill zet er een crucifix op en twee kaarsen en een klein pakje. Olga huilt nog harder, ze bedekt haar gezicht met haar omslagdoek en wiegt heen en weer.
De priester heeft alles klaargezet voor het heilige oliesel, voor het geval Konstantin zou vragen om te worden gezalfd en om te biechten. Alles is in gereedheid gebracht voor de dood van haar man.
De donkere, vroege ochtendhemel werpt weinig licht in de slaapkamer. Antonina kijkt naar het profiel van de priester met zijn hoge hoed, en dan naar Konstantin.
Zijn zagende adem is vreselijk om aan te horen.
‘Zal ik de dokter laten waarschuwen, mevrouw?’ vraagt Pavel, maar ze schudt haar hoofd. ‘Er valt niets meer te doen. Hij heeft dit voorspeld.’ Pavel slaat een kruis.
Antonina staat naast de priester. Zijn gebeden worden steeds intenser wanneer hij zijn wierookvat in grote bogen over het bed slingert. Konstantin ligt roerloos, op het op- en neergaan van zijn borst na. Alleen de stem van de priester en Konstantins moeizame ademhaling verbreken de stilte in de kamer terwijl de graaf langzaam stikt.
Ze zal niet om hem treuren als hij dood is. Er heeft nooit liefde tussen hen bestaan. Haar man is nooit een echte echtgenoot geweest. Maar ze weet dat dit Gods straf is voor haar losbandige gedrag met Grisja. Hij straft haar, maakt haar tot weduwe. Er dringt zich een gedachte, die ze eerder niet heeft willen toelaten, aan haar op: als Michail al dood is, zal Konstantin in de hemel met hem worden verenigd.
En hij verdient het niet, zijn zoon zo snel al terug te zien.
Terwijl ze bij deze laatste gedachte naar zijn gezicht kijkt, stijgt er een woede in haar op. Het is aanvankelijk slechts een flakkering, maar dan zwelt hij aan en begint hard te bonzen, zodat haar eigen ademhaling luider en zwaarder wordt. Ze legt haar handen tegen haar borst, doet haar uiterste best haar zelfbeheersing te bewaren.
‘Laat ons alstublieft één ogenblik alleen, vader Kirill,’ zegt ze, wanneer ze haar agitatie heeft bedwongen. ‘Ik wil graag enkele ogenblikken alleen zijn met mijn man.’ Olga en Pavel buigen onmiddellijk en gaan de kamer uit.
De priester zet het rokende wierookvat naast het bed op de vloer en gaat naar de gang.
Antonina laat zich op haar knieën vallen met haar gezicht op slechts enkele centimeters van dat van haar man.
‘Konstantin,’ sist ze, zich bewust van de openstaande deur, de rand van het wierookvat van de priester. Konstantins ogen blijven dicht. ‘Konstantin. Kun je niet nog één woord tegen mij zeggen? Wil je dan dat het op deze manier gaat?’ Ze is zo vervuld van bitterheid dat ze bijna stikt in de zware wierookwalm, en als haar hoesten overgaat in huilen, gaan Konstantins ogen open.
Antonina ziet dat ze voor de eerste keer in weken helder zijn. Ze haalt beverig adem. ‘Konstantin?’ zegt ze, maar zijn blik gaat van haar naar de deuropening. Hij knippert hevig met zijn ogen en de priester, die zich eveneens omdraaide bij het geluid van Antonina’s kreet, komt terug en buigt zich over haar man. Hij trapt op de zoom van Antonina’s rok, zodat die rond haar middel straktrekt.
Hij houdt zijn oor voor de mond van haar man. De lange, ruige, grijze baard van de priester belemmert haar het zicht op Konstantins lippen, maar ze hoort toch iets, weinig meer dan een flauwe zucht, een fluistering. De priester draait zich naar haar om. ‘Hij vraagt naar Tanja.’
Antonina zegt niets, maar ze klemt haar kaken zo stijf opeen dat haar kiezen er pijn van doen. Ze schudt haar hoofd.
De priester buigt zich weer over Konstantin heen, knikt dan en draait zich om naar het tafeltje, zegent de kaarsen en steekt ze aan, haalt de kurk van de fles wijwater, en op dat moment voelt Antonina zo’n grote woede – nog heviger dan de golf die ze eerder ervoer – dat ze haar handen aan haar zijden tot vuisten balt.
Konstantin heeft zijn stem hervonden. Met zijn laatste woorden heeft hij gevraagd Tanja te zien. Aan vader Kirill heeft hij om het heilige oliesel en om de communie gevraagd. Hij zal zijn zonden biechten, en op die manier zal hij verlost van alle schuld de dood in gaan. Hij zal schoon en ongeschonden zijn schepper tegemoet gaan.
Hij heeft ervoor gekozen geen afscheid van haar te nemen.
Konstantin sterft een uur later. Zijn ogen zijn ingevallen, de huid van zijn gezicht lijkt ruw perkament, met diepe groeven als op de huid van een exotisch wild dier, een olifant of een neushoorn.
Olga komt binnen met een dienblad met glazen en een kleine zilveren theepot. Ze kijkt van de priester naar haar mevrouw. Met een klap zet ze het dienblad op de dichtstbijzijnde tafel en loopt haastig naar het bed. Ze staart naar Konstantin, slaat het ene kruis na het andere, en begint dan te jammeren. Binnen de kortste keren komt het huis, dat de afgelopen dagen heel stil is geweest zonder het voortdurende geschreeuw van Konstantin, met veel gehuil en gekreun tot leven. Op de trap en in de gang klinken voetstappen en in de deuropening verschijnen de laatstovergebleven bedienden – zowel uit het huis als van buiten – die zich verdringen om hun dode heer te zien.
Antonina kan het niet verdragen in de buurt van het lichaam van haar man te zijn, met de bedienden die aan hun heer trekken en op hun knieën vallen, hun crucifix kussen en God aanroepen. Ze baant zich een weg tussen hen door en loopt naar haar eigen kamer. Daar is Lilja bezig het bed te verschonen. Tinka zit bibberend op de bank bij het raam met opgestoken oren vanwege alle kreten vanuit de gang.
Antonina weet dat Lilja het gejammer en de gebeden hoort en begrijpt dat Konstantin dood is. Maar Lilja is niet naar Konstantins kamer gesneld, zoals de anderen. In plaats daarvan gaat ze verder met haar werk.
‘Hij is dood, Lilja,’ zegt Antonina, overbodig. ‘Konstantin Nikolevitsj is dood.’ Als je die woorden hardop zegt klinken ze vreemd. ‘Meneer-mijn-man is dood,’ zegt ze voor de derde keer.
Lilja kijkt haar alleen maar aan, een kussen half in een schoon sloop.
Antonina ziet het fraaie kant langs de rand van het sloop. Elf jaar geleden heeft ze in Sint-Petersburg het bedlinnen gekocht voor haar uitzet. ‘Mijn man is dood en mijn kind… mijn kind…’ Antonina is niet in staat de zin af te maken.
Daarop legt Lilja het kussen op het bed en komt naar haar toe, slaat haar armen om Antonina heen. ‘Ga zitten, Tosja.’ Haar stem is nauwelijks meer dan gefluister.
Antonina laat zich in de met noppen doorgenaaide stoel bij de haard zakken, heel behoedzaam, alsof er een zak meel op haar rug is gebonden en zij niet zeker weet hoe ze met dit nieuwe en onverwachte gewicht moet omgaan. Alsof ze haar evenwicht zal verliezen als ze niet elke beweging beoordeelt. Ze doet haar ogen dicht en grijpt de armleuningen van de stoel vast, overmand door duizeligheid, zelfs nu ze zit.
Lilja knielt voor haar neer. ‘Nu zijn wij het alleen, Tosja. Alleen jij en ik.’
Antonina doet haar ogen open en kijkt op haar neer. Ze weet dat Lilja niet verdrietig is over het verlies van haar heer. Ze weet hoe Lilja over Konstantin Nikolevitsj denkt. Ze ziet dat Lilja’s ogen helder staan, haar gezicht is kalm.
Terwijl Antonina haar aankijkt, weet ze dat er iets anders is waar ze met Lilja over moet praten. Soso. Ja, ze moet met Lilja over Soso praten. Over de plank aan de hals van het paard. Maar niet nu.
Konstantin wordt begraven op de derde dag na zijn dood. De begrafenis wordt door velen bijgewoond, met meer dan driehonderd mensen van overal uit de provincie bij de mis in de Kerk van de Wederopstanding. Antonina ziet veel bekende gezichten, onder wie de violist, Valentin Vladimirovitsj Kropotkin, samen met anderen van het landgoed van Bakanev. Naast alle bedienden staat het kerkhof ook vol met Konstantins voormalige horigen.
Na de mis volgt de rouwstoet de kist naar de plek op de begraafplaats achter de kerk, de begraafplaats waar Konstantin dacht dat hij op het graf van zijn zoon lag te slapen. De oudere vrouwelijke bedienden en dorpsbewoners jammeren en weeklagen.
Tanja staat bij de rest van het huispersoneel. In tegenstelling tot veel anderen heeft zij droge ogen, vertoont haar gezicht geen enkele emotie. Antonina kijkt naar haar, de vrouw kijkt terug.
Opeens staat de violist naast haar, hij pakt Antonina’s hand. ‘Mijn oprechte deelneming, gravin Mitlovskija,’ zegt hij.
‘Dank je,’ zegt ze, en ze wendt haar blik af van Tanja als de priester aan zijn gebeden begint. De violist buigt en trekt zich terug in de menigte.
Ze hoort de vertrouwde woorden van de priester, maar ze kan niet aan Konstantin denken. Misja is steeds in haar gedachten. Dan komt ongewild het beeld van Felja weer bij haar boven, met die plank om zijn hals. Ze is zich bewust van Grisja, die achter haar staat. Hij steunt haar een keer bij de elleboog wanneer ze over een kluit aarde struikelt.
Als de gebeden zijn afgelopen, ziet ze Lilja naar Tanja gaan. Een beetje afwezig ziet ze Tanja haar hoofd schudden terwijl haar mond beweegt. Dan draait ze zich om en loopt bij Lilja vandaan.
Terwijl de begrafenisgangers langzaam vertrekken en het graf met aarde wordt gevuld, blijven Grisja en Lilja bij Antonina. Ten slotte, als de drie mannen met spaden naar Antonina buigen en vertrekken, draait ze zich naar Grisja en Lilja om. ‘Ik zou graag even alleen willen zijn, alsjeblieft,’ zegt ze tegen hen, en ze doen wat ze vraagt.
Tussen de gebarsten en met mos bedekte grafstenen is Konstantins graf een berg vers gespitte aarde. Antonina weet dat ze eigenlijk een steen voor hem hoort te laten houwen. Maar zelfs daar heeft ze geen geld voor.
Vader Kirill komt naast haar staan. ‘Misschien, gravin Mitlovskija, zou het u troosten om ook een plek te hebben om voor uw zoon te bidden, als u voor uw man bidt.’
Antonina kijkt hem aan. ‘Wat bedoelt u, vader?’
‘Ik stel een herdenkingssteen voor Michail Konstantinovitsj voor. Wanneer u een steen voor graaf Mitlovski laat houwen en plaatsen, kunt u er ook een voor uw zoon laten maken.’
Had Konstantin in zijn waanzin niet hetzelfde voorgesteld? Er trekt een uitdrukking van afschuw over Antonina’s gezicht. ‘Nee,’ zegt ze luid. ‘Waar hébt u het over?’ Haar stem weerklinkt fel in de stille lucht. ‘Mijn zoon is niet dood. Hij hoeft geen steen te hebben.’
‘Uiteraard, uiteraard, mijn kind,’ zegt de priester op sussende toon. ‘Ik bedoelde alleen maar dat het u misschien troost zou bieden om iets tastbaars te hebben om bij te bidden.’
Op dat moment haat ze vader Kirill en ze besluit niet meer naar de kerk te gaan. Ze zal wel in haar slaapkamer bij haar eigen iconen bidden.
De morgen na de begrafenis is Lilja verbaasd Grisja in de keuken aan te treffen. Lilja negeert hem terwijl ze het dienblad met het ontbijt klaarmaakt om naar Antonina’s slaapkamer te brengen.
‘Tanja vertelde me gisteren dat jij zei dat ze Angelkov moest verlaten,’ zei hij. ‘Het is niet aan jou om dat te bepalen.’
Lilja’s brutale gedrag bevalt Grisja niets. Hij heeft altijd met Tanja te doen gehad. Hij heeft haar een stapeltje roebels van zichzelf gegeven toen ze bij hem aan de deur kwam om afscheid te nemen, met haar spullen al ingepakt. Ze zei tegen hem dat ze blij was Angelkov met alle narigheid de rug toe te keren; ze was al van plan geweest direct na de begrafenis naar haar oude dorp te verhuizen. Lilja had niets met haar besluit te maken. ‘Ik zou trouwens geen bevelen van haar opvolgen,’ had ze eraan toegevoegd. ‘Zeg maar tegen de gravin… Zeg haar maar gedag van me. Dat ik haar het beste wens.’
Nu haalt Lilja haar schouders op. ‘We weten allemaal dat er voor haar geen reden is om te blijven, nu de graaf dood is. Ik wilde de gravin de moeite besparen om met haar te moeten praten.’ Ze rommelt wat met het bestek op het dienblad. ‘We willen haar toch zeker allebei zoveel mogelijk narigheid besparen? Bovendien kan Noesja nu de was doen. Er is maar weinig, nu we alleen de gravin hebben om voor te zorgen.’
‘Hoe is haar stemming vandaag?’ vraagt hij Lilja.
‘Haar stemming? Wat dacht je? Bovendien, waarom vraag je me dat?’
‘Jij kent haar beter dan wie ook,’ zegt Grisja.
‘Hoe bedoel je?’
‘Ze vertelt jou immers alles?’
‘Misschien,’ zegt Lilja behoedzaam.
Grisja pakt een bruingespikkeld ei van een schaal op de tafel en speelt ermee. Als Lilja niet beter wist zou ze denken dat hij nerveus was. Grisja is nooit gespannen, of ergens enthousiast voor te maken. Eigenlijk beschikt hij over een vreemde, onnatuurlijke kalmte. ‘Heeft ze nog iets bijzonders gezegd? Zich… nou ja… zich op de een of andere manier anders gedragen?’
Hij moet steeds weer aan haar denken, aan dat wat ze in de datsja hebben gedeeld. Hij weet niet wat zij voelt. Wat zij van hem vindt. Hij heeft aangeboden te blijven om haar op Angelkov te helpen. Ze heeft zijn aanbod aanvaard, maar is er iets veranderd?
Lilja kijkt naar hem op. ‘Ze is natuurlijk vreselijk verdrietig omdat de oude heer dood is, terwijl haar zoon nog steeds wordt vermist. Moet je me dan echt naar haar stemming vragen?’
Hij ziet dat Lilja verder niets weet. Ze kan voor hem geen dingen verborgen houden zoals ze dat voor Antonina kan.
‘Goed,’ zegt hij, en hij vertrekt, met het ei nog in zijn hand. Hij is vergeten dat hij het heeft.
Lilja heeft nooit goed geweten wat ze van Grisja moet vinden. Ljosja aanbidt hem en ziet tegen hem op alsof hij zijn grote broer is. En ze moet erkennen dat Grisja goed is geweest voor de jongen. Hij heeft een bepaald soort geduld dat ze alleen ziet wanneer hij met haar broer bezig is. Grisja heeft meer voor hem betekend dan Soso ooit.
Als ze een paar minuten later voor Antonina’s slaapkamer staat, moet ze weer aan Grisja denken, en aan de manier waarop Antonina was thuisgekomen, na die nacht met die onweersbui, toen de oude Mitlovski urenlang op het kerkhof had gelegen.
Op dat moment had Lilja haar vinger er niet achter kunnen krijgen, maar er voelde iets niet goed in Antonina’s verhaal. Nu komt Grisja zomaar vragen hoe mevrouw zich voelt. Nooit eerder heeft hij op een dergelijke persoonlijke manier bij haar naar de gravin geïnformeerd.
Het bevalt Lilja niet. Ze haalt diep adem en roept, zachtjes, door de deur: ‘Tosja, je ontbijt.’
Na een zacht gemompel bij wijze van antwoord zet ze het dienblad tegen haar heup en draait de kristallen deurknop om.
Enkele minuten later vraagt Antonina, zonder iets te hebben gegeten, Lilja om te gaan zitten.
Lilja draait zich om bij het bed, de sprei nog in haar hand.
‘Ik wil je iets vragen,’ zegt Antonina, vanuit haar stoel bij de haard, met Tinka op haar schoot. ‘Kom alsjeblieft even bij me zitten.’
Lilja laat het beddegoed vallen en gaat zitten in de stoel aan de andere kant van de haard.
‘Heb jij nog iets van Soso gehoord?’
‘Waarom vraag je opeens naar mijn man, Tosja? Is dat omdat je zojuist je eigen man hebt verloren?’
‘Ik wil weten of jij weet waar hij is of wat hij doet.’
Eerst Grisja’s vragen in de keuken en nu dit. ‘Nee,’ zegt Lilja. ‘Ik weet niet waar hij uithangt en het kan me ook niets schelen. Ik heb je verteld dat ik niets voel voor Josif Igorovitsj.’
‘Goed,’ zegt Antonina. ‘Maar als je iets van of over hem hoort, misschien van een van de andere bedienden, wil je het me dan vertellen?’
‘Waarom vraag je het niet aan Grisja?’ zegt Lilja.
Antonina fronst haar wenkbrauwen. ‘Zou Grisja weten waar hij is?’
Lilja haalt haar schouders op, plukt aan een losse draad in het brokaat van het kussen op de stoel. ‘Grisja denkt dat hij alles over iedereen weet,’ zegt ze, en Antonina hoort een ondertoon van ergernis. ‘En misschien is dat ook wel zo. Voor dit moment tenminste.’
Die laatste zin maakt Antonina ongemakkelijk. ‘Hoe bedoel je: voor dit moment?’
‘Voor zolang hij nog op Angelkov is. En dat is misschien niet zo lang meer.’
‘Je hebt het mis, Lilja. Hij heeft er niets over gezegd dat hij binnenkort weg zou gaan.’
Lilja denkt aan wat Ljosja haar heeft verteld, over dat Grisja landeigenaar wordt en hij zijn rentmeester. ‘Misschien zwijgt hij om jou niet ongerust te maken. Nu hij zijn eigen land heeft, denk je toch zeker niet dat hij zal willen blijven?’
Antonina kijkt Lilja onderzoekend aan. ‘Hoe weet je dit?’ Antonina kan zich niet voorstellen dat Grisja – de zwijgzame, discrete – met een van de andere bedienden zou hebben gepraat over de zes wersten die hij en zij, vlak voor de dood van Konstantin, hadden besproken.
Lilja’s gezicht is effen. ‘Je hoort wel eens wat,’ zegt ze.
Antonina begrijpt dat Lilja opzettelijk geheimzinnig doet. Maar waarom? ‘Dat is voorlopig alles, Lilja,’ zegt ze.
Lilja staat op en loopt naar de deur. Als ze die opendoet kijkt ze nog even over haar schouder naar Antonina, en op dat moment maakt iets in Lilja’s blik dat Antonina zich nog onzekerder voelt.
Antonina weet dat ze die nacht onmogelijk zal kunnen slapen. Ze drinkt drie glazen wodka, die haar genoeg kalmeren om haar kiezen geen pijn te laten doen van het opeenklemmen van haar kaken. Ze gaat op haar bed liggen, maar ze raakt zo van streek door alle beelden die zich aan haar opdringen – Misja zonder zijn warme jas, Konstantins dode, blauwachtige gezicht, vader Kirill die voorstelt een steen voor Michail te laten plaatsen, het afgeslachte paard – dat ze rechtop in het donker gaat zitten staren. Ze moet aan iets anders denken.
Ze opent in haar gedachten het vakje dat ze afgesloten probeert te houden: Grisja in de datsja.
Maar als ze terugdenkt aan Grisja en haar samen, schiet haar iets te binnen. Ze was erg geschokt geweest toen ze in Toesjinsk het kind met Misja’s talmotsjka zag, en als ze haar gedachten aan die dag probeert te ontwarren, moet ze denken aan de man – hoe heette hij ook alweer, Lev? – die de brief van Misja had gebracht. Was hij de man met wie ze Grisja had zien praten? Vast niet, anders had Grisja het haar wel verteld.
Ze herinnert zich ook dat ze Grisja een pakje naar de man had zien uitsteken. Wat was het? Ze moet het te weten zien te komen.
Ze laat Tinka op het bed liggen en trekt een omslagdoek over haar nachthemd en doet haar deur open. Lilja ligt op de brits te slapen, met haar mond open en met één hand naast haar hoofd.
Antonina wordt boos. Ze zal morgen tegen Lilja zeggen dat ze niet wil dat ze voor haar deur ligt te slapen, alsof Antonina een kind is dat slaapwandelt en moet worden beschermd.
Terwijl ze zachtjes de trap afdaalt vraagt ze zich af of dit niet precies het geval is. Ze beseft dat ze te veel wodka heeft gedronken.
Er zijn zo weinig bedienden over dat ze niet bang is een van hen tegen het lijf te lopen. Als ze de voordeur uit komt, springen op de veranda twee honden op – gevlekte brakken die ooit voor de jacht werden gebruikt maar nu wat rondhangen in afwachting van hun voer, aangezien er op Angelkov dit najaar niet wordt gejaagd. Ze knipt één keer met haar vingers en ze gaan weer liggen, met hun kop op hun voorpoten. Met onvaste tred loopt ze door de stille, kille nacht, langs de stallen en de bijgebouwen, langs de personeelskamers, over de kronkelige weg met de kale lindebomen erlangs. Haar hart springt op wanneer ze licht ziet branden in het huis met de blauwe luiken. Ze stelt zich voor hoe Grisja bij de haard zit te lezen. Ze wil hem alleen maar vragen naar die man in Toesjinsk.
Is dat alles?
Of wil ze bij hem zijn omdat ze zich een vrouw wil kunnen voelen? Ze weet dat ze ernaar verlangt zijn armen om zich heen te voelen, zijn sterke, kundige armen, zijn stem die haar zegt dat alles goed zal komen. Dat ze niet bang hoeft te zijn, dat haar zoon terug zal komen. Dat ze Angelkov niet kwijt zal raken. Dat hij haar niet zal verlaten.
Ze wil in zijn bed.
Doordat ze al wankel op haar benen staat, struikelt ze over iets op de weg – een steen, een tak – en ze valt hard op haar knieën, schaaft haar handen wanneer ze ze naar voren strekt om haar val te breken. Ze gaat op haar hielen zitten. Er krast een uil, en ze huivert. Op dat moment gaan Grisja’s lichten uit.
Ze gaat staan en loopt langzaam terug naar haar eigen huis. Haar voetstappen klinken luid op de oprijlaan van sintels. Omringd door de kale bomen, in volslagen duisternis gehuld, ziet het landhuis er opeens onheilspellend uit. Het voelt niet langer als haar thuis.