6
Als Grisja had geweten hoe vreselijk fout het allemaal zou lopen, hoe Soso hem zou misleiden, had hij er nooit mee ingestemd.
Hij weet nu – hoewel hij er nooit iets van heeft gemerkt in al de tijd dat hij Soso, Lilja’s man, heeft gekend – dat net zoals hij graaf Konstantin haat, Soso hém haat. De graaf had geen idee van de duistere, intense woede die Grisja jegens hem voelde, gevoed door zijn hooghartige houding en de manier waarop hij van alles van hem verwachtte, door zijn terloopse eisen.
En nu ondergaat Grisja exact hetzelfde lot als Konstantin. Soso straft Grisja zoals Grisja Konstantin wilde straffen – door hem te chanteren, hem geld af te persen.
Toen Soso Grisja op een avond begin januari in de knechtenkamers uitnodigde voor een spelletje kaart, had Grisja op zijn hoede moeten zijn. Vanwege zijn hoge positie op Angelkov behandelden de andere mannen hem met behoedzaam ontzag. Hij was tenslotte degene die toezicht hield op alle horigen op het landgoed, die hun overtredingen of ongehoorzaamheden aan de graaf meldde en die hun straffen ten uitvoer moest brengen. Grisja wist dat hij de horigen nerveus maakte; wanneer hij in de buurt was, moesten ze op hun hoede zijn. Hij was geen man die veel behoefte had aan gezelschap van mannen of vrouwen, en hij had Soso nooit erg gemogen, maar de winter was dit jaar strenger dan gewoonlijk geweest en alle avonden waren lang, donker en ijzig. De gedachte aan een avond met kaarten en wodka leek hem onverwacht aantrekkelijk en dus was hij minder voorzichtig. Hij zei ja.
Tegen de tijd dat ze aan de tweede fles begonnen, had Soso het over zijn gloeiende wrok jegens de landeigenaar en noemde recente incidenten die hem nog steeds woest maakten: de verkoop van twee magazijnhulpen aan een ander landgoed, wat extra werk voor Soso betekende, en de vermaning en vernedering die hij had moeten ondergaan wegens een gemorste zak haver – die zelfs in mindering was gebracht op zijn loon.
‘Hij doet alsof wij van minder belang zijn dan die verdomde paarden van hem,’ tierde hij.
Grisja beaamde dit. Graaf Mitlovski was eigenwijs en wreed. Sommige landheren behandelden hun horigen vriendelijk en geduldig. Zo niet Mitlovski: voor hem waren ze, zoals Soso zei, weinig meer dan dieren. ‘Hij denkt,’ zei Soso, en hij smeet zijn kaarten neer, ‘dat hij door ons met Kerstmis een paar roebels toe te gooien en ons een paar flessen wodka per jaar te geven – die vent heeft verdomme zijn eigen stokerij – zo ongeveer een heilige is.’ Hij spuwde op de vloer.
Grisja dronk zijn glas leeg terwijl hij zijn eigen woede voelde groeien. ‘Ik ben degene die Angelkov beheert, die ervoor zorgt dat hij de boekhouding begrijpt. Hij vraagt mijn mening in financiële zaken. Is het landgoed onder de vorige rentmeester ook zo succesvol geweest? Nee. Hij heeft veel aan mij te danken en toch gedraagt hij zich alsof ik degene ben die hém dankbaar moet zijn.’ Hij zei niet dat de graaf zijn huis – en Grisja’s eigen bed – gebruikte voor zijn afspraakjes met Tanja. Ja, het huis met de blauwe luiken was van de graaf, maar dat hij zich deze vrijheid veroorloofde betekende voor Grisja een walgelijke belediging.
Hij greep naar de fles om nog eens in te schenken en hief toen zijn glas. ‘Op de eerlijkheid,’ zei hij. Hoewel hij zich ervan bewust was dat de wodka zijn tong losser had gemaakt, voelde hij toch een zekere kameraadschap met Soso, zoals ze daar in de kille schemering van Soso’s kamer in het bediendenverblijf zaten. Soso was een van de hardstwerkende horigen van Angelkov. Hij had de leiding over de voorraadschuren, zorgde ervoor dat ze op de juiste wijze met voedsel waren gevuld om het enorme landgoed ervan te voorzien. Grisja had hem gekend vanaf het moment dat hij tien jaar geleden met Lilja en haar broertje Ljosja op het landgoed was gekomen, vlak voordat de zoon van de graaf was geboren.
Grisja had onwillekeurig altijd een zekere bewondering voor de man gehad. Soso was een paar jaar ouder dan hij, sterk en onvermoeibaar. Hij werkte zonder klagen – meestal – en nu hij hem zo vrijelijk over de graaf hoorde praten, kreeg Grisja het gevoel dat Soso hem ineens voldoende vertrouwde om zijn hart bij hem uit te storten.
‘De vrijheid is op komst en ik ben niet van plan na een leven van hard werken met lege handen te vertrekken,’ zei Soso, terwijl hij zijn glas naar Grisja ophief. ‘Als Mitlovski denkt dat hij dezelfde hoeveelheid werk van ons kan verwachten als we eenmaal vrije mannen zijn, heeft hij het mis.’ Hij nam een slok. ‘Ik werk aan een plan, iets wat ons – jou en mij – zal geven waar we recht op hebben. Iets om ons te helpen een nieuw leven te beginnen.’ Hij staarde met gefronste wenkbrauwen naar Grisja, waarbij zijn ogen bijna onder zijn zware oogleden met korte wimpers verdwenen. Hij stopte zijn pink in zijn oor en draaide die rond. ‘We zullen hem geld afhandig maken, veel geld. Je bent toch zeker niet van plan voor die klootzak te blijven werken?’
Grisja haalde zijn schouders op. ‘Ik ben geen horige,’ zei hij. ‘Voor mij ligt dat anders.’
‘Hij behandelt je wel zo. Ik heb het zelf gezien. Blijf je dat pikken? Hè? Doe je mee?’
Grisja gaf even geen antwoord en dacht aan Tanja die met de vuile lakens uit zijn slaapkamer kwam. ‘Hangt ervan af,’ zei hij ten slotte. Hij wist dat hij dronken was en hij veegde zijn mond met zijn mouw af. ‘Waar denk je aan?’
‘Ik heb het nog niet uitgewerkt,’ zei Soso. ‘Maar als ik weet dat jij meedoet, zal het een stuk gemakkelijker gaan. En ik heb wat vrienden… die zullen ons helpen.’
Grisja haalde zijn schouders op en vertrok. Hij liep wankel terug naar zijn eigen huis, verderop langs de weg.
De volgende dag herinnerde Grisja zich, met een zeer hoofd, het gesprek slechts als de dronken solidariteit van mannen die opgeblazen deden, vervuld van allerlei wraakgedachten.
Toen Soso bij hem kwam zodra de lijfeigenschap officieel was afgeschaft en vroeg of hij het allemaal had gemeend wat het afpersen van de graaf betrof, zei Grisja tegen de man dat hij er eerst nog eens over na moest denken.
‘Ik heb je gezegd dat ik vrienden heb. Ik kan voor hen instaan, het zijn voormalige kozakken,’ zei Soso.
Grisja wist niet of hij Soso kon vertrouwen en hij wist niets over die vrienden, Edik en Lev. Maar het bleek dat Soso al een plan had bedacht: ze zouden de zoon van de graaf ontvoeren. Hem ontvoeren, losgeld eisen, het geld krijgen, de jongen teruggeven. Zo simpel als wat. Het beviel Grisja niets. Hij zei tegen Soso dat hij een ander plan moest bedenken. Geen ontvoering. Hij wilde niet dat Michail Konstantinovitsj in gevaar zou worden gebracht. Door zijn positie op het landgoed had Grisja voortdurend toegang tot het huishouden. Hij had de jongen zien opgroeien. Misja leek veel op zijn moeder, zowel uiterlijk als innerlijk, en hij was sympathiek. Grisja mocht hem graag.
Hij wilde niet meedoen als Misja erbij betrokken werd.
Soso verzekerde hem dat de Mitlovski-jongen niet slecht zou worden behandeld en dat ze hem goed te eten en een goed onderdak zouden geven in die paar nachten dat hij werd vastgehouden. Dat was alles. Een paar nachten, en dan, als Grisja het losgeld bracht dat in een brief werd geëist, zou dit in vieren worden gedeeld, zei Soso. Ze zouden ieder meer dan genoeg hebben om alles te kopen wat ze nodig hadden om een nieuw leven te beginnen: een lapje grond of een klein bedrijf. Ze zouden nooit meer verantwoording hoeven afleggen aan een landheer.
Soso zei dat Edik, Lev en hij er klaar voor waren. Toch weigerde Grisja. Maar alleen Grisja kon ervoor zorgen dat de ontvoering gladjes verliep, verklaarde Soso. Alleen hij wist alles over het doen en laten van de graaf. Als Grisja niet meedeed, zouden ze het plan nog steeds uitvoeren, maar zouden ze misschien hun toevlucht tot geweld moeten nemen om het kind mee te krijgen. Er kon dan sprake zijn van bloedvergieten. Wie weet wat er met de jongen kon gebeuren? ‘Lev en Edik blijven niet eeuwig wachten,’ ging Soso verder. Het was nu Grisja’s verantwoordelijkheid – wilde hij deze schuld op zich laden?
Schuldgevoelens. Zonder het te beseffen had Soso de juiste tactiek gekozen. En dus stemde Grisja ermee in Soso te waarschuwen wanneer de omstandigheden gunstig waren, wanneer er een mogelijkheid was om de jongen te grijpen. ‘Maar,’ zei hij tegen hem, ‘ik wil beslist dat Michail Konstantinovitsj niets overkomt.’
Hij benadrukte eveneens dat de jongen weliswaar over enkele maanden pas tien jaar werd, maar heel intelligent was. Hoewel hij de kozakken niet zou herkennen, kende hij Soso wel. Hij had zijn hele leven vrij op Angelkov mogen rondzwerven en hij kende alle horigen van het landgoed. Er mocht niet de geringste aanwijzing zijn dat Soso – of hijzelf uiteraard – hierbij betrokken was.
Soso zei tegen Grisja dat hij dit begreep en ervoor zou zorgen.
‘En hoe zit het met Lilja?’ ging Grisja verder. ‘Vertel je dit aan je vrouw?’ Grisja wist hoe toegewijd de vrouw was aan haar meesteres en aan het kind. Hij zag het drietal heel vaak samen – Antonina, Lilja en Misja.
Soso schudde langzaam zijn hoofd. ‘Lilja? Die zou ik hier echt niet mee vertrouwen. Zij zal er niets van weten.’ Hij snoot zijn neus met zijn vingers. ‘Niets,’ herhaalde hij. ‘Alleen wij vieren weten hiervan.’
De feitelijke ontvoering – Grisja had zich op de achtergrond gehouden, tussen de bomen toegekeken – was niet zo gladjes verlopen als Soso had beloofd. Grisja was kwaad over de verwonding van de graaf. Er was hem toch echt beloofd dat iedereen ongedeerd zou blijven. Dit was de eerste keer dat hij zich zorgen maakte dat de mannen zich niet aan het plan zouden houden.
Daarna was het van kwaad tot erger gegaan. Toen hij enkele dagen later het losgeld naar Soso en de anderen ging brengen, was Michail er geweest.
Het kwelde hem voortdurend, zoals het gezicht van het kind was opgeklaard toen hij op de open plek verscheen, waarbij de oude herinneringen uit Tsjita weer bij hem bovenkwamen. ‘Grisja!’ had Michail geroepen. ‘Grisja! Neem me mee naar huis!’
Grisja had geknikt. ‘Ja, ja, Michail, je gaat nu met mij mee terug naar Angelkov.’ Hij reed naar Soso toe, die net als Edik en Lev zijn gezicht verborgen had gehouden.
Maar toen Grisja het pakket met geld uitstak, voordat de graaf verscheen, hadden de mannen hem omringd, hem van zijn paard getrokken en in elkaar geslagen. Het gebeurde zo onverwacht dat hij er niet op was voorbereid. Hij vocht terug, hoorde Misja zijn naam roepen, toen papa gillen, en daarna was er niets meer. Toen hij weer bij bewustzijn kwam, bleek zijn paard weg te zijn en lag de graaf naast hem op de grond, terwijl zijn arabier in het half bevroren struikgewas rommelde.
Hij was woedend op Soso en confronteerde hem later die dag daarmee. Soso liep met zware zakken graan in de voorraadschuur te sjouwen en haalde alleen maar zijn schouders op toen Grisja wilde weten waar Michail naartoe was gebracht.
‘Je hebt je geld,’ zei Grisja, ‘het kan me niets schelen als je mij mijn deel niet geeft. Maar geef me de jongen.’
Met zijn deel van het geld was hij van plan geweest een laatste stuk goed land toe te voegen aan de wersten die hij reeds had gekocht. Hij was jaren geleden tot het inzicht gekomen dat hij iets van zichzelf wilde hebben. En dat had hij nu. Hij wilde een huis bouwen en enkele voormalige horigen van het landgoed in dienst nemen om voor hem te werken. Hij had Ljosja opgeleid om zíjn rentmeester te worden. Hij was van plan Angelkov te verlaten zodra dit akelige gedoe met die ontvoering achter de rug was. Het was hem niet om het geld te doen geweest. Het ging hem alleen om zijn woede op Konstantin te koelen. Nu vroeg hij zich af waarom hij zo wraakzuchtig was geweest. ‘Geef de jongen terug,’ zei hij, terwijl hij zijn vuist balde, hoewel hij zich verbeet van de pijn. Hij had twee gebroken ribben, en ondanks zijn bluf wist hij dat hij het niet tegen Soso kon opnemen.
‘De anderen willen meer geld.’
‘Meer? Ze hebben het bedrag gekregen dat we hadden afgesproken.’
Soso liet de zak met een grom vallen. ‘Het is niet genoeg.’
‘Stuur dan een nieuwe brief en vraag om meer losgeld. Maar denk niet dat ik dat zal afgeven zonder dat ik eerst het kind terug heb.’
Soso leunde tegen een stapel volle zakken en stak zijn pijp op. ‘Een beetje meer geld is alles wat ze willen.’
‘En waar is Misja?’ vroeg Grisja hem.
‘Hij is veilig. Geef me het geld, dan zorg ik dat jij de jongen krijgt.’
‘Denk je echt dat ik jou meer geld zal geven als het kind al dood is? Denk je echt dat ik zo’n onnozele hals ben? Tenzij ik een bewijs krijg dat hij nog in leven is, komt er geen geld meer. Bezorg me een bewijs.’
‘Ik zal met de anderen praten,’ zei Soso, trekkend aan zijn pijp. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek Grisja aan. ‘Ik zal met ze praten als ik zover ben.’
Toen besefte Grisja dat Soso hem exact in de positie had die hij wilde. Hij begreep dat het voor Soso ook niet alleen om het geld ging. Soso zou er plezier aan beleven om hem te laten wachten.
Een week na de ontvoering zit Antonina naast Konstantins bed.
Hij verkeert in een diepe slaap, zijn lippen zijn gebarsten en vervellen, zijn wangen zijn ingevallen. Antonina vraagt zich af in hoeverre hij in staat is na te denken, iets te begrijpen, in zo’n koortsige toestand. Heeft hij verdriet om zijn zoon? Hij hield natuurlijk veel van het kind, ook al was dit niet de zoon zoals hij hem had gedroomd.
Zijn eerste huwelijk was lang en kinderloos geweest. Hij had gewild dat de zoon die Antonina hem schonk robuuster was. Hij spoorde de jongen aan risico’s te nemen, op lastige paarden door de weilanden te rijden en om steeds weer in het meer op het landgoed te duiken. Konstantin dwong Michail te gaan schaatsen op datzelfde meer als het ’s winters bevroren was, tot het gezicht van het kind bleek van uitputting was. Hij was trots op de jongen geweest om zijn muzikale prestaties, ja, trots dat Michail op vijfjarige leeftijd kon componeren. Maar voor Konstantin was dat niet genoeg.
‘Is dat álles waar hij belangstelling voor heeft?’ vroeg hij aan Antonina toen Michail zeven was. ‘Het is niet normaal voor een jongen om meer om muziek te geven dan om de opwinding van de jacht, de paarden en honden, geweren en kruisbogen. Neem nou die jongen – de broer van Lilja – uit de stallen, Ljosja. Hij is net dertien en toch al zo handig. Grisja vertelde me vorige week nog dat hij drie sneeuwhoenders en een vos had geschoten.’
‘Ljosja is zeven jaar ouder dan Michail. Je kunt hem niet met onze zoon vergelijken.’
Een paar jaar eerder had Konstantin gezien hoe Ljosja een trap kreeg van een paard. Gelukkig was het een klein merrieveulen en werd de jongen alleen door de rand van de hoef geraakt, anders was hij misschien ernstig gewond of zelfs dood geweest. Ljosja was even buiten bewustzijn. Toen hij bijkwam, met twee oude stalknechten die bij hem waren neergeknield, trok hij een pijnlijk gezicht, maar wilde meteen weer overeind komen. Konstantin hoorde later dat het kind een gebroken sleutelbeen en arm had gehad, maar hij had geen kik gegeven. Hij was onder de indruk geweest van de kracht en de stoïcijnse houding van de jongen.
‘Michail zou vaker buiten moeten zijn in plaats van al die uren aan zijn lessen of achter de piano te zitten,’ zei hij.
‘Misja is uitzonderlijk muzikaal begaafd,’ had Antonina verklaard. ‘Dat weet je zelf ook.’
Konstantin gromde. ‘Ik zeg niet dat de jongen zijn muzieklessen moet staken. Ik wil een zoon die met me meegaat om te rijden en te jagen en niet alleen maar deuntjes op de piano verzint. Ik wil dat hij carrière maakt in het leger.’
‘In het leger?’ Antonina was verbijsterd.
‘De lichaamsbeweging zal hem goeddoen. Als hij dertien is, kan hij naar een van de adellijke kadettenscholen in Sint-Petersburg,’ zei hij. ‘Dat garandeert hem toegang tot een elitekorps van het Russische leger. Tegen de tijd dat hij twintig is, zou hij luitenant kunnen zijn en gestaag verder kunnen klimmen. Ik heb altijd gedroomd van een zoon die generaal wordt.’
Antonina wist dat kibbelen met Konstantin geen enkele zin had. Michail was pas zeven. Ze had nog een aantal jaren om haar man van gedachten te laten veranderen. Ze zou niet toestaan dat haar zoon zijn muzikale carrière zou inruilen voor een geweer, wat Konstantin ook mocht zeggen.
Ik veracht hem, denkt Antonina, als ze kijkt naar de man die sinds elf jaar haar echtgenoot is. Gedurende zijn hele egoïstische leven heeft Konstantin altijd gedaan wat hij wilde, ongeacht de prijs hiervan voor anderen. Nog erger dan Michail tegen haar wens mee uit rijden nemen, de dag dat hij werd ontvoerd, was dat hij de eisen van de kozakken niet had ingewilligd en daarmee de kans op een veilige terugkeer van haar kind had bedorven.
Ze stuurt Pavel weg en pakt een nagelschaartje van de kaptafel. Ze buigt zich over Konstantin, en ze zou het liefst de scherpe punten van de schaar in zijn lippen willen drukken om ze open te duwen, zodat de antwoorden die ze wil horen eruit zullen stromen. Hoe hevig heb jij gevochten, als alleen je hand gewond is? Heb je je niet dood willen vechten voor je zoon?
Ze gaat zich niet voorstellen dat Michail dood is. Hij is niet dood. Ze zou het weten als hij dood was. Het is haar zoon.
‘Je t’aime, Maman,’ zei hij altijd tegen haar wanneer ze hem in bed instopte. Antonina heeft hem vanaf zijn peuterjaren aangemoedigd de tweede taal van de Russische adel te spreken. ‘Je veux beaucoup de baisers,’ ging hij dan verder, en zij antwoordde: ‘Hoeveel? Hoeveel kussen wil je?’
Soms waren het er vijf, soms tien, soms twintig. Het was hun ritueel voor het slapengaan. Ze bedekte zijn wangen en handen met kussen en hij lachte en zei dat haar lippen kietelden.
Ze realiseert zich nu dat het niet de lippen van haar man zijn die ze open wil snijden. Ze wil zijn nek lek prikken, de punten van het schaartje in die schaafwond steken, in de traag kloppende slagader. Ze wil de voldoening smaken het bloed in de lucht te zien spuiten, een levensboog die uiteindelijk, mits deze lang genoeg mag spuiten, tot de dood zal leiden. Ze wil dit zo graag dat haar handen ervan beven.
Maar met welk doel? Ja, het zou natuurlijk wraak zijn, een absurde en onlogische vergelding voor Konstantins gebrek aan achting, voor zijn stommiteit. Antonina beseft ook dat er met zijn dood niets kan worden gewonnen. Het vermoorden van Konstantin zou een doodzonde zijn, waarmee haar lot in het hiernamaals zou worden bezegeld. Erger nog, het zou niets helpen om haar kind terug te krijgen.
Toch drukt ze de punt in zijn hals. Zijn ogen gaan open, alsof ze zijn naam heeft geroepen en hij kijkt naar haar op. Er ligt geen verbazing of angst in zijn ogen. Wat zij ziet, is hoop. Doe het, zeggen zijn ogen. Dood me, Antonina Leonidovna. Ik smeek je.
Zodra ze begrijpt dat dit is wat hij wil, haalt ze de schaar weg. Natuurlijk geeft ze geen gehoor aan zijn wens. Het bood slechts een tijdelijke opluchting om aan iets anders te denken dan aan Michails lieve kin, zijn gladde, hoge voorhoofd, zijn heldere, grijsgroene ogen. In plaats daarvan drukt ze de punten in de huid aan de binnenkant van haar onderarm, vlak onder de kanten manchet van haar mouw. Ze trekt er een harde streep mee, alsof het de punt van een pen is en haar huid het perkament. Terwijl ze dit doet, blijft ze Konstantin aankijken. Hij staart naar haar arm en zij kijkt omlaag naar de druppels bloed die langs de streep in haar huid opwellen.
Ze voelt geen pijn, en toch heeft de snee haar een duister soort opluchting bezorgd die ze niet onder woorden kan brengen. Ze gooit de schaar op de vloer en trekt zich terug in haar stoel.
De volgende dag bewegen er allerlei mensen in de slaapkamer, alsof het een bijenkorf is. Konstantin is niet langer de slome dar zoals Antonina hem wel eens zag, maar een nutteloze koningin. Net als in een bijenkorf hangen alle levens af van dat ene leven.
Dokter Molov heeft er een tweede arts bijgehaald. Antonina kent zijn naam niet en ze vraagt er ook niet naar. Samen tappen ze de graaf bloed af en zetten ze koppen. Door middel van een glazen buisje brengen ze vloeistoffen in zijn lichaam.
Vader Kirill, de priester van de kerk van het landgoed, is een permanente aanwezigheid geworden, in een stoel in de andere hoek van de kamer. Naast Lilja zijn er voortdurend te veel bedienden. Antonina blijft in haar donkere hoek in Konstantins hoge leren stoel, waarvandaan ze de voortdurende bedrijvigheid rond zijn bed gadeslaat. Tinka ligt op haar schoot.
Lilja had naar de snee aan de binnenkant van Antonina’s arm gekeken en zwijgend het opgedroogde bloed weggewassen. Ze wikkelde er een reep linnen omheen, bracht haar soep en thee met jam. Ze wast regelmatig Antonina’s gezicht en handen met een warme, vochtige doek en heeft een omslagdoek rond haar schouders gelegd, een deken over haar benen. Een paar keer per dag neemt ze Tinka behoedzaam van Antonina weg om haar buiten uit te laten. Ze geeft de hond eten en water en brengt haar weer terug.
Lilja is haar kamenier, maar ook haar gezelschapsdame, haar vriendin en Michails njanja, zijn kinderjuffrouw. Sinds Antonina naar Angelkov is gekomen en haar terug heeft gevonden, heeft Lilja al haar wensen opgevolgd, al haar behoeften aanvoelend nog voordat ze werden uitgesproken.
Antonina zegt nu niets, behalve dat ze om de paar uur, of misschien om de tien minuten, vraagt: ‘Is er nog bericht van de kozakken gekomen?’
Niemand geeft antwoord. Na een tijdje kijkt niemand nog in haar richting als ze die vraag stelt, steeds opnieuw.