Hoofdstuk 28

Glenda keek hem na. Ze keek wat droevig terwijl ze huiverig haar armen om zich heen sloeg. Hij had niet gezien wat zij had gezien - de blauwe auto die de bocht om kwam, langs het licht aan de andere kant van het caravanpark. Het was de auto van Rachel Grant. Zo'n buitenlandse wagen was zo uniek in Tylerville dat hij overal altijd onmiddellijk werd herkend.

Johnny was woedend op haar geweest omdat ze juffrouw Grant had opgebeld om hem te halen, maar wie had ze anders moeten bellen? Er waren niet veel mensen die ze kende in de stad die Johnny Harris bij zich in de auto zouden nemen. Heel veel dachten nog steeds dat hij dat meisje had vermoord. Glenda geloofde dat niet. Ze had hem haar hele leven gekend, en ze had nog nooit gezien dat hij een hand tegen een vrouw ophief als hij nijdig werd. Een man die niet sloeg, pleegde ook geen moord, vond zij. Misschien op een andere man als hij dronken aan het vechten sloeg, maar niet op een vrouw, en niet op de manier waarop dat meisje was vermoord. Voor al dat geweld was iemand nodig die heel gewelddadig was, of gek.

Johnny zou woedend worden als hij merkte dat hij er toch niet in geslaagd was juffrouw Grant te ontlopen. Het pad dat naar het caravanpark leidde, was maar net breed genoeg voor één voertuig. Glenda zag niet dat de lerares beleefd opzij ging om Johnny te laten passeren. Glenda had tegen Rachel gezegd dat hij stomdronken was en zichzelf vast dood zou rijden voor hij een kilometer verder was.

Johnny en juffrouw Grant hadden dus samen iets. Nu ze erover nadacht vroeg Glenda zich af waarom ze dat niet veel eerder had doorgehad. Hij had altijd een zwak plekje voor de lerares gehad, las boeken en schreef dingen om indruk op haar te maken, en als zij in de buurt was, was hij altijd echt beleefd. En na zijn terugkomst trokken die twee vaak samen op. Zij had Johnny zelfs een baan gegeven in de ijzerhandel van haar vader.

En juffrouw Grant was wel knap, erg verzorgd. Haar kleren waren natuurlijk fout - truttig, niet zo stijlvol als die van Glenda die trots op haar keus was - en ze had totaal geen boezem. Maar ze had een mooie huid, heel mooi voor een vrouw van haar leeftijd, en ze had een verwaand soort optreden dat een man met Johnny's achtergrond misschien wel sexy zou vinden. Een uitdaging, of zo.

Maar het maakte wel een eind aan haar eigen hoop hem te kunnen inpalmen. Niet dat ze nu dolverliefd op hem was of zo, maar hij was erg aardig tegen de kinderen.

'Glenda!' Het gefluister maakte haar wakker uit haar gedroom. Ze verstijfde even, sperde haar ogen wijd open, draaide zich om en keek rond. Aan drie kanten gaapte alleen duisternis. Achter haar het vage licht van de caravan.

'Wie is daar?' Om een of andere reden werd ze bang. En dat was belachelijk. In Tylerville was niets waar je bang voor hoefde te zijn. Geen misdaad, afgezien van af en toe een dwaze tiener die een lantaarn uitschoot of een brievenbus kapotsloeg. Geen gewelddaden, zelfs geen diefstal - al elf jaar niet.

'Kun je me even helpen?'

Dat gefluister moest afkomstig zijn van meneer Janusky, een broze man van tachtig jaar die in de caravan vlak achter de hare woonde. Meneer Janusky had griep gehad en daarom klonk zijn stem zeker zo vreemd. Maar wat deed die oude man in vredesnaam buiten op dit uur van de avond? Het moest al bijna twaalf uur zijn, en hij ging meestal om negen uur naar bed.

'Bent u dat, meneer Janusky?'

'Ja, gauw nou, Glenda.'

De stem kwam uit de duisternis links van de caravan, waar de stortkar stond. Misschien was de oude man naar buiten gekomen om vuil weg te gooien en had gemerkt dat hij het niet hoog genoeg kon optillen om in de afvalbak te gooien.

'Waar bent u?' Glenda was nu niet bang meer en liep in de richting van de stem.

'Hier.'

Glenda liep van de lichtplek weg en deed een paar stappen de duisternis in, maar bleef plotseling staan. Er sloeg een angstgevoel over haar heen dat haar als een ijskoude regenbui trof. Maar voor ze iets kon doen, voor ze kon weglopen of gillen, zich zelfs maar bewegen, kwam er iets heel hard tegen de zijkant van haar hoofd aan, en wel met zo'n kracht dat ze achterover op de grond viel en sterretjes zag.

Toen ze weer wat bijkwam, voelde ze pijn en angst, en merkte dat ze gestoken werd. Aldoor weer, door iemand die gek van woede was. Jammerend tilde ze haar arm een eindje op in een vergeefse poging om haar aanvaller af te weren en even kreeg ze de kans het ongelooflijke feit onder ogen te zien dat iemand probeerde haar te vermoorden.

Dat ene ogenblik gaf haar nog een samenhangende gedachte, ze moest bidden: 'O, God, alstublieft - ik wil niet bij mijn kinderen weg! O, nee! Alstublieft! Help me, alstublieft!'

Toen daalde er duisternis op haar neer, als een zwaar fluwelen toneelgordijn.