44

Het was september en Madison zat nu meer dan twee weken op de nieuwe school. Ze vond het er heerlijk. Er was geen dag dat ze er niet met plezier heen ging. Haar lerares, juf Atherton, was fantastisch en gaf heel leuk les.

Tijdens de laatste les van vandaag waren ze begonnen aan een fries voor het oogstfeest, die in de hal bij de hoofdingang zou komen te hangen, waar iedereen die binnenkwam hem meteen kon zien. Wat zij moest doen was een schilderij maken van een omgeploegd veld met een vogelverschrikker erop en rondvliegende vogels erboven. Ze was blij dat ze een gemakkelijke taak had gekregen; Beth had een pot plaksel en een hoop pasta, rijst en linzen gekregen en moest een mozaïek maken van een mand met een pompoen erin. Toen juf Atherton aan het eind van de les had gezegd dat het tijd was om de spullen op te ruimen, had Madison Beth geholpen de vloer te vegen, waar het merendeel van de rijst en linzen terecht was gekomen. De fries moest volgende week klaar zijn, want dan was er een speciale oogstfeestbijeenkomst, waarvoor ouders en grootouders ook waren uitgenodigd. Madison was uitgekozen om een gedicht voor te lezen dat ze zelf had geschreven. Mam en JC hadden gezegd dat ze er zouden zijn en ook Mia had beloofd dat ze zou komen.

Nu de school uit was, waren Madison en Beth op weg naar Parr’s. Vrijdag was voor Madison de beste dag van de week; dan mocht ze wat van haar zakgeld uitgeven aan snoepgoed of ijs en als het mooi weer was met Beth op de brink gaan zitten. En daarna had ze haar pianoles bij Owen. Die dag was gewoon perfect. Maar eigenlijk was alles aan hun leven in Little Pelham perfect. Mam liet haar hier veel meer dingen alleen doen dan in Londen, zoals alleen naar school lopen, hoewel mam soms nog wel met Madison meeging omdat ze het leuk vond de andere moeders te ontmoeten. Ze deed nu minder Marilyn Monroe-werk omdat ze liever wat meer tijd besteedde aan de eco-vriendelijke traktatiezakjes. Ze had het er zelfs over ze niet meer alleen online te verkopen, maar echt een winkeltje te openen. Dat zou gaver dan gaaf zijn, omdat Madison haar daarbij zou kunnen helpen, zoals ze Mia soms hielp in de schuur.

Ze moesten bij Parr’s eeuwen wachten voordat ze hun keuze konden maken, omdat bijna iedereen van school vóór hen was, ook Georgina met de tweeling, Edmund en Luke, die ontzettend leuk waren.

Eindelijk stonden ze vooraan in de rij en Madison was blij dat Bob Parr hen hielp en niet zijn vrouw. Wendy keek je altijd heel streng aan, met haar half dichtgeknepen ogen, alsof ze dacht dat je iets zou stelen. Hoe meer ze Madison aankeek, hoe meer zin die kreeg iets te pikken! De moeder van Beth zei dat Wendy de grootste roddeltante op aarde was en dat als je wilde dat de mensen iets te weten kwamen, je het alleen maar tegen Wendy hoefde te vertellen en binnen een uur was het hele dorp op de hoogte.

Bob was vandaag alleen in de winkel en droeg een donkerblauw schort over een wit overhemd. Dat was zijn nieuwe look sinds de winkel drie dagen gesloten was geweest voor een opknapbeurt. Toen de winkel heropend werd, hadden Bob en Wendy een feestje gegeven – mam was erbij geweest als Marilyn Monroe en had de winkel officieel heropend. Daar had later een foto van in de plaatselijke krant gestaan. Bij die gelegenheid had Bob het schort voor het eerst gedragen. JC zei dat als je maar lang genoeg wachtte hij vast ook nog een vlinderdasje en een strohoed zou gaan dragen en zijn prijzen de hemel in zouden schieten.

‘Hallo, meisjes, wat mag het zijn voor jullie?’ vroeg Bob opgewekt. ‘Het is zeker niet warm genoeg voor een ijsje, vandaag? Zo te zien krijgen we regen. Wat zeggen jullie van een zakje gemengde snoepjes met een beetje snoeppoeder erbij?’

Ze zeiden allebei ja en hij draaide zich om naar de plank achter hem, waar hij wat snoepzakjes klaar had liggen. Ze gaven hem hun geld, zeiden gedag en stapten naar buiten, waar ze merkten dat het er niet alleen naar uitzag dat het zou gaan regenen, maar dat het al was begonnen.

Een groep oudere jongens van school, die op de brink aan het voetballen waren, pakten hun schoolsweaters, hun jassen en tassen en gingen naar huis.

Beth trok een lelijk gezicht. ‘We kunnen maar beter opschieten,’ zei ze. Bij Cloverdale Lane gingen ze uiteen – Beth ging rechtdoor en Madison linksaf. Het regende inmiddels hard en toen ze voorbij Muriels huis kwam, rende Madison dubbel zo snel en stuiterde haar rugzak tegen haar rug.

Toen de heuvel te steil werd om te blijven rennen trok ze haar capuchon over haar hoofd. Ze zwaaide naar de rossige kat die voor het raam van nummer 14 zat – die zat daar altijd wanneer ze uit school naar huis ging. In het huis ernaast woonde een kleine witte hond die Angus heette en Madison mocht van de eigenares soms met hem in haar tuin spelen.

Lily Cottage was bijna boven aan de heuvel en was niet zo oud als sommige van de andere huizen, maar Madison vond het verreweg het leukste huis. De muren hadden de kleur van lichte honing en in de zomer klommen er een heleboel kleine roze rozen tegen de voorkant van het huis omhoog, tot aan de slaapkamerramen, waar mooie gebloemde gordijnen voor hingen. Mam had ze zelf gemaakt en hun buurvrouw, mevrouw Richards, vond ze zo mooi dat ze had gevraagd of mam er voor haar ook een paar wilde maken.

Toen ze achterom liep, stond mam met een paraplu bij de achterdeur.

‘Ik wilde je net gaan zoeken,’ zei ze. Ze duwde Madison naar binnen en trok de druipende regenjas uit. ‘Moet je nou kijken; je bent door- en doornat!’

‘Je hebt weer iets gebakken,’ zei Madison, die het niets meer kon schelen dat ze nat was toen ze het bord met scones op de tafel zag staan en het lekkers rook. Mam beweerde dat het leven op het platteland haar het duwtje had gegeven dat ze nodig had gehad om fatsoenlijk te leren koken. Madison snapte niet goed wat voor invloed je woonomgeving had op je kookkunst, maar mam had in elk geval de smaak van het bakken flink te pakken gekregen. Toen ze haar natte spullen in de bijkeuken had achtergelaten, keek Madison verlangend naar de scones op tafel. ‘Mag ik er alsjeblieft eentje voor ik naar Owen ga?’ vroeg ze.

‘Dat was de bedoeling,’ zei mam glimlachend. ‘Maar wil je eerst even naar boven lopen en tegen JC zeggen dat je thuis bent? We willen iets met je bespreken.’

Madisons hart maakte een extra slag. ‘Is het iets ergs?’

Mam keek ernstig. ‘Ga nou maar naar JC terwijl ik water opzet en de tafel dek.’

Madison had plotseling het akelige gevoel dat er een eind zou komen aan hun heerlijke nieuwe leven en dat ze terug zouden moeten naar Londen, waar ze helemaal geen vriendinnen had. Of erger nog... maar nee, ze wilde niet denken aan wat er nog erger zou kunnen zijn. Ze had nog steeds nachtmerries over het auto-ongeluk en droomde vaak dat niet alleen Daisy daarbij was overleden.

Toen ze met mam en Mia in het ziekenhuis had zitten wachten op nieuws over JC, was ze ziek geweest van angst dat hij dood zou gaan. En toen ze hoorden dat hij in orde was, had ze moeten overgeven in de gang van het ziekenhuis. Er was wat spuug op de schoenen van Owen gekomen. Ze had zich vreselijk opgelaten gevoeld, maar de zusters waren heel aardig geweest en hadden haar een kop zoete thee gegeven zodat ze weer wat zou opknappen. Terwijl ze haar thee op zat te drinken en Owen in de wachtkamer op haar lette, mochten mam en Mia naar JC. Ze had te horen gekregen dat zij de volgende dag naar hem toe mocht, wanneer hij zich wat sterker voelde. Ze had niet gezegd dat het al de volgende dag wás, dat het bijna vier uur in de ochtend was.

Boven aan de trap stapte Madison de badkamer binnen om zichzelf wat extra tijd te gunnen. Ze ging op de wc zitten nadenken. Hoe hadden mam en JC zich vanmorgen aan het ontbijt gedragen? Ze pijnigde haar hersenen om zich te herinneren of ze anders waren geweest dan anders. Mam was een goede actrice als ze dat wilde zijn, maar JC niet – zijn gezicht verried hem altijd – dus concentreerde ze zich op hem. Het enige wat ze kon bedenken was dat hij nogal stil was geweest, in gedachten verzonken. Maar dat was hij sinds het ongeluk vaak. Introvert, noemde mam het. Ze zei dat je een dergelijk ongeluk niet kon overleven zonder een beetje introvert te worden.

Er was nog iets waar hij soms aan leed; mam noemde het overlevingsschuldgevoel. Het betekende dat hij zich rot voelde omdat hij was blijven leven terwijl Daisy was gestorven. Madison wist dat het triest was dat Daisy was overleden, maar als er dan toch iemand moest sterven bij dat ongeluk was ze blij dat Daisy diegene was en niet JC. Ze zou het niet kunnen verdragen als JC doodging. Er waren momenten geweest, heel kort na het ongeluk, dat Madison kwaad was geweest op Daisy, omdat iedereen wist dat je geen mobiele telefoon mocht gebruiken tijdens het autorijden. Iedereen wist dat het gevaarlijk en stom was, en door Daisy’s stommiteit had JC wel kunnen sterven. Madison had mam vaak aan het hoofd gezeurd over een mobiele telefoon, maar nu wilde ze er geen meer hebben. Nooit.

Ze spoelde het toilet door, waste haar handen en probeerde nog eens te bedenken wat mam en JC met haar konden willen bespreken. Had het iets te maken met de pianolessen van Owen? Hadden ze besloten dat die te duur waren? Maar dat was toch niet zo, of wel? Owen had gezegd dat hij lang niet zo veel zou vragen als normaal omdat hij geen bevoegde leraar was. Nog niet, tenminste. Hij was wel van plan daar een cursus voor te volgen en misschien maakten mam en JC zich daar zorgen over. Misschien dachten ze dat Owens lessen te duur zouden worden als hij eenmaal zijn diploma’s had gehaald. Ze hoopte echt dat dat niet zou gebeuren. En het was ook niet zo dat Owen het geld hard nodig had. Ze wisten allemaal dat hij super-, superrijk was en niet hoefde te werken; dat hij pianoleraar wilde worden omdat hij het een leuk idee vond anderen iets te leren wat hij zelf leuk vond.

Toen ze klaar was in de badkamer, ging ze nog een trap op, helemaal naar de zolder van het huis. De eigenaren van wie ze het huis huurden, hadden de zolder verbouwd tot een grote slaapkamer met een piepkleine badkamer ernaast, en mam en JC gebruikten die kamer als kantoor. Aan de ene kant van de kamer werkte JC aan de websites voor klanten en aan de andere kant deed mam haar werk met de traktatiezakjes.

Terwijl haar maag verkrampte van angstige spanning klopte Madison op de halfgeopende deur, precies zoals mam had gezegd dat ze moest doen, voor het geval JC aan de telefoon was.

Toen Madison haar hoofd om de deur stak, hield Jensen op met wat hij aan het doen was en zette hij zijn leesbril af. Hij had die pas een paar weken en moest er nog een beetje aan wennen.

Tattie had gelijk gehad toen ze zei dat hij zijn ogen moest laten testen. ‘Ik heb altijd gelijk,’ had ze gezegd. ‘Wen daar maar aan, jochie.’

‘Hé, Mads,’ zei hij, de naam gebruikend waarvoor ze hem onlangs het groene licht had gegeven, ‘ben je al thuis uit school? Ik had geen idee dat het al zo laat was. Goeie dag gehad?’

‘Ja, prima. Mam zegt dat je naar beneden moet komen en dat jullie iets belangrijks met me willen bespreken.’

Hij hoorde de spanning in haar stem, duwde zijn stoel bij zijn bureau vandaan en stond op. ‘Kijk niet zo bezorgd.’

‘Maar er is iets aan de hand, of niet dan?’ zei ze. ‘Ik weet dat het zo is. Dat weet ik altijd. Net zoals ik die nacht wist dat er iets mis was.’

Jensen wist welke nacht ze bedoelde en zei: ‘Je bent het slimste meisje dat ik ken, dat zeker, maar je weet niet alles. Laten we naar beneden gaan. Het gerucht doet de ronde dat je moeder ons thee met scones heeft beloofd.’

Ze bleef somber kijken. ‘Ik denk niet dat ik iets kan eten, niet voordat jullie me hebben verteld wat er mis is.’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Er is niets mis.’

‘Waarom maken mam en jij er dan zo’n punt van?’

‘Omdat het iets belangrijks is dat we als gezin, dat wil zeggen jij, je moeder en ik moeten bespreken.’

‘Je gaat toch niet bij mam weg, hè?’

Hij fronste zijn voorhoofd. ‘Hoe kom je daar nou bij?’

‘Omdat dat precies is wat ik niet wil dat er gebeurt en soms als je iets heel, heel erg graag wilt, misschien wel te graag, dan wordt het van je afgepakt. Kijk maar wat er is gebeurd met... met Daisy.’

Madison gebruikte Daisy’s naam niet vaak meer sinds het ongeluk en Jensen ervoer het bijna als een fysieke klap nu hij haar dat zo onverwacht hoorde doen. Zijn hart bonkte en hij werd licht in zijn hoofd, alsof al het bloed eruit wegtrok, en dus zocht hij steun bij zijn bureau. Hij dwong zichzelf zijn gedachten in bedwang te houden, niet toe te geven aan de paniekerige verkramping in zijn borst. Normaal ademhalen, zei hij tegen zichzelf, concentreer je op wat nu belangrijk is.

Het moment ging voorbij. Hij ging naar Madison, hurkte voor haar neer en nam haar handen in de zijne, misschien nog wel meer om zichzelf gerust te stellen dan haar. Ze keek hem bezorgd aan.

‘Het spijt me dat ik Daisy’s naam noemde,’ zei ze. ‘Dat maakte je van streek, nietwaar? Ik zal het niet meer doen.’

‘Het is al goed, en natuurlijk mag je de naam van mijn zus noemen. Dat ze niet meer bij ons is, wil niet zeggen dat we niet over haar kunnen praten.’

‘Maar je snapt toch wat ik bedoel, hè, over dat er erge dingen gebeuren die alles verpesten.’

‘Ik heb geen echte antwoorden voor je, Mads. Ik kan alleen maar zeggen dat ongelukken nou eenmaal gebeuren; soms is daar een verklaring voor en soms niet. Maar het is niet goed om in angst te leven. We moeten onszelf toestaan in de mooie dingen te geloven.’

Ze maakte haar handen los uit de zijne en omhelsde hem. Hij beantwoordde het gebaar en zei toen: ‘Vooruit, ga jij maar voor naar beneden.’

In de keuken zat Tattie op hen te wachten. Ze had de tafel gedekt met borden, potjes jam en room. Ze gingen allemaal op hun gebruikelijke plaats zitten en met haar voet tegen de stoelpoot schoppend zei Madison: ‘Kunnen jullie het nou alsjeblieft gewoon vertellen?’

Tattie keek naar Jensen en hij knikte. Ze zei: ‘Madison, JC wil je iets vragen. Hij heeft het er al met mij over gehad, maar ik heb gezegd dat ik niet de enige ben die zijn vraag moet beantwoorden, jij moet dat ook doen.’

Nog steeds met haar voet tegen de stoelpoot schoppend keek Madison naar Jensen. ‘Vraag het dan. Maar als je wilt weten of ik terug wil naar Londen, dan is het antwoord nee.’

‘Het heeft niets met Londen te maken,’ zei hij.

‘Waarmee dan wel?’

Hij schraapte zijn keel. ‘Het punt is dat ik je moeder heb gevraagd of ze met me wil trouwen en zij zegt dat ik jou om toestemming moet vragen.’

Madisons ogen werden groter. ‘Mijn toestemming? Bedoel je... bedoel je...’

Tattie en Jensen glimlachten allebei.

‘We bedoelen dat we de beslissing om te trouwen niet kunnen nemen tenzij jij voor honderd procent achter dat idee staat,’ zei Tattie.

Madisons mondhoeken gingen omhoog toen ze glimlachte. Haar glimlach werd breder en breder. ‘O M G! Dat is gewoon zó vet gaaf!’

Tattie tikte haar op haar pols en keek haar streng aan. ‘Praat normaal, Madison, niet dat onzintaaltje van mensen met een verbale beperking.’

Madison grinnikte en barstte toen in lachen uit.

Net als Tattie en Jensen.

‘En?’ zei Tattie toen het gelach was weggestorven, ‘hebben we je toestemming? Denk goed over je antwoord na, want het is belangrijk.’

Madisons antwoord was een kreet, gevolgd door ‘jippiejajee!’ Toen sprong ze van haar stoel en maakte met haar handen in de lucht een rondedansje. ‘Jippiejajee!’ riep ze nog een keer. Ze bleef staan en omhelsde haar moeder. ‘Ik vind het het aller-allerbeste idee in de geschiedenis van briljante ideeën.’ Daarna liep ze om de tafel heen naar Jensen en omhelsde ze hem voorzichtig. Het gips was al een poosje van zijn arm verwijderd, maar ze bleef uitermate voorzichtig met hem. ‘Betekent dit dat je nu mijn echte vader wordt?’ vroeg ze.

Jensen keek weer naar Tattie. Toen die instemmend knikte, zei hij: ‘Het ziet ernaar uit dat je voorgoed aan me vast zit, meiske.’

‘Jippie!’

Een huis vol vrienden
x9789032513924-1.html
x9789032513924-2.html
x9789032513924-3.html
x9789032513924-4.html
x9789032513924-5.html
x9789032513924-6.html
x9789032513924-7.html
x9789032513924-8.html
x9789032513924-9.html
x9789032513924-10.html
x9789032513924-11.html
x9789032513924-12.html
x9789032513924-13.html
x9789032513924-14.html
x9789032513924-15.html
x9789032513924-16.html
x9789032513924-17.html
x9789032513924-18.html
x9789032513924-19.html
x9789032513924-20.html
x9789032513924-21.html
x9789032513924-22.html
x9789032513924-23.html
x9789032513924-24.html
x9789032513924-25.html
x9789032513924-26.html
x9789032513924-27.html
x9789032513924-28.html
x9789032513924-29.html
x9789032513924-30.html
x9789032513924-31.html
x9789032513924-32.html
x9789032513924-33.html
x9789032513924-34.html
x9789032513924-35.html
x9789032513924-36.html
x9789032513924-37.html
x9789032513924-38.html
x9789032513924-39.html
x9789032513924-40.html
x9789032513924-41.html
x9789032513924-42.html
x9789032513924-43.html
x9789032513924-44.html
x9789032513924-45.html
x9789032513924-46.html
x9789032513924-47.html
x9789032513924-48.html
x9789032513924-49.html
x9789032513924-50.html
x9789032513924-51.html
x9789032513924-52.html
x9789032513924-53.html
x9789032513924-54.html
x9789032513924-55.html
x9789032513924-56.html
x9789032513924-57.html
x9789032513924-58.html
x9789032513924-59.html
x9789032513924-60.html
x9789032513924-61.html
x9789032513924-62.html
x9789032513924-63.html
x9789032513924-64.html
x9789032513924-65.html
x9789032513924-66.xhtml