30

Mia sloeg Owens aanbod met haar mee naar huis te lopen af. Ze nam aan de rand van zijn tuin afscheid van hem, glipte door de opening in de haagdoorn- en rododendronstruiken en stapte de koele schaduw in. Ze vond het jammer om The Hidden Cottage te verlaten, vooral het meer en het eilandje. In de stille en rustgevende afzondering daarvan had ze zich afgeschermd gevoeld van de rest van de wereld, alsof ze Medlar House ontvlucht was en bevrijd was van alle verbintenissen en verplichtingen die daarbij hoorden. Daarom had ze vrijuit tegen Owen gesproken. Ze had zich veilig genoeg gevoeld om dat te doen. Zoals hij zelf had gezegd, was hij een buitenstaander en ze had erop vertrouwd dat hij niemand zou vertellen wat ze hadden besproken.

In tegenstelling tot wat hij dacht, had ze zich nooit achter haar kinderen verscholen; ze had juist altijd hun geluk en welzijn vooropgesteld en ze stabiliteit en zekerheid willen bieden. En nu waren Jensen en Daisy gelukkiger dan ooit en bouwden ze samen met hun partners aan de fundering voor een gezamenlijke toekomst. Hoewel Eliza’s relatie met Greg nog niet zo ver gevorderd was, was Mia blij dat haar serieuze dochter had ontdekt dat er meer in het leven was dan werk.

Vanuit de bomen klonk helder vogelgezang. Terwijl Mia zich door het bos haastte, dacht ze aan Daisy’s huidige tevredenheid en grote vastberadenheid om een nieuw leven te beginnen. Het was een gevaarlijke gedachte, maar als Daisy dapper genoeg was om zich te bevrijden van wat er was gebeurd, kon zij dat dan ook niet doen? Kon ze niet eindelijk het verleden laten rusten en accepteren dat ze haar eigen geluk niet hoefde op te offeren omdat ze een slechte moeder voor Daisy was geweest? Het schuldgevoel zou altijd blijven, zoals ze Jeff gisteravond ook had verteld, maar genoeg was toch zeker wel genoeg? Wat had het voor zin dat ze zichzelf bleef straffen door bij Jeff te blijven? Had de boetedoening iets veranderd? Had die haar troost geschonken?

Veel vrouwen zouden in haar plaats jaren geleden al bij Jeff weg zijn gegaan, veel andere zouden zijn gebleven. Mia’s vader had haar jaren geleden toevertrouwd dat het moed vergde om uit een slecht huwelijk te stappen, maar dat het evenveel moed vergde om te blijven. Hij had het toen over zijn eigen huwelijk gehad, dat verre van gelukkig was geweest. ‘Wie niet begrijpt waarom dat zo is,’ had hij gezegd, ‘begrijpt gewoon niet hoe ingewikkeld het in elkaar zit.’

Toen ze ademloos aan het eind van het voetpad tussen de kerk en Medlar House kwam, zag ze een taxi. Zodra ze Eliza zag, werden alle gedachten aan haarzelf verbannen. Haar eerste gedachte was dat Eliza ziek was; ze zag eruit alsof ze nauwelijks op haar benen kon blijven staan.

Daarna vroeg ze zich af wie de jongeman was die de taxichauffeur betaalde? Hij had diverse tassen aan zijn schouder en een koffer bij zijn voeten en zag er vreselijk bezorgd uit toen hij zich omdraaide en een hand tegen Eliza’s rug legde als om haar te steunen. Was dit Greg? Nee. Hij leek niet oud genoeg.

Dat alles merkte Mia op in de tijd die het haar kostte om de paar stappen van het voetpad naar de oprit van Medlar House te zetten. Van dichtbij zag ze dat Eliza had gehuild. Haar gezicht was vlekkerig en gezwollen.

‘Eliza!’ zei ze geschrokken. ‘Wat is er met je? Wat is er gebeurd?’

Eliza leunde zwaar tegen Mia aan en begon weer te huilen.

Pas toen ze binnen waren wist Eliza iets samenhangends uit te brengen: dat ze de vorige ochtend naar het vliegveld was gegaan om Serene op te halen en toen Greg tegen het lijf was gelopen en... en zijn vrouw en kinderen. Pas toen realiseerde Mia zich dat de man die bij hen in de keuken was, die zijn colbert en stropdas had uitgedaan en zich op Mia’s aanwijzingen zwijgend nuttig maakte door thee te zetten, Eliza’s collega Simon moest zijn.

‘Hij heeft tegen me gelogen, mam,’ snikte Eliza, haar stem verstikt door tranen. ‘Alles wat hij ooit heeft gezegd was gelogen. En het ergste is nog dat ik hem geloofde. Ik geloofde elk woord.’

Mia hield haar dochter tegen zich aan, aaide haar over haar rug en liet haar alles eruit gooien.

‘Ik dacht dat hij van me hield. Ik had beter moeten weten. Niemand zal ooit van me houden. Ik ben dik en lelijk.’

‘Dat is niet waar,’ troostte Mia haar. ‘Dat is helemaal niet waar en ik wil het je nooit meer horen zeggen.’

‘Het is wél waar,’ jammerde ze. ‘Ik weet dat het waar is. Maar gedurende korte tijd dacht ik van niet. En dat doet juist zo veel pijn. Wat ben ik stom geweest.’

‘Je was niet stom,’ zei Simon. Hij kwam naar de tafel en zette een mok thee voor Eliza neer. ‘Hij was een vuile klootzak die je belazerde. Hij heeft het waarschijnlijk al eerder gedaan en zal het nog wel vaker doen. En ik zweer je, als ik hem tegenkom, dan zal ik ervoor zorgen dat hij het nooit meer kan doen. Ik tatoeëer de woorden “overspelige echtgenoot” op zijn voorhoofd.’

Mia keek Simon dankbaar aan toen ze de woede in zijn stem hoorde. ‘Kom, lieverd,’ zei ze tegen Eliza. ‘Drink wat van je thee.’

‘Ik begrijp het gewoon niet,’ jammerde Eliza. ‘Waarom moest hij me op zo’n manier gebruiken en vernederen? Was ik voor hem maar een spelletje? Een goedkoop pleziertje? Heeft hij me al die tijd achter mijn rug uitgelachen?’

Mia voelde verdriet en onvervalste woede en omdat ze het zo erg vond dat haar dochter zich gebruikt voelde, zei ze: ‘Misschien gaf hij diep vanbinnen om je. Misschien wachtte hij op het juiste moment om zijn vrouw voor je te verlaten.’

‘Je liegt niet tegen degene van wie je houdt,’ zei Eliza fel en ze rukte een tissue uit de doos die Mia op tafel had gezet. Ze veegde ruw over haar ogen, snoot haar neus en leek even haar kalmte te hervinden, maar toen vulden haar bloeddoorlopen ogen zich opnieuw met tranen.

‘Als je zijn gezin had gezien, mam. Zijn... zijn zoontje was zo’n schattig ventje. Hoe kon hij zijn gezin op die manier bedriegen? Dat begrijp ik gewoon niet. Ik denk niet dat ik ooit nog een man zal vertrouwen.’

Later, toen Eliza op Mia’s aandringen in bad was gegaan en Simon boven in de logeerkamer zijn werkkleding verruilde voor iets comfortabels, had Mia een schaal lasagne die ze uit de vriezer had opgediept in de oven staan en stond er een pan diepvries­erwtjes klaar om te worden opgewarmd. Mia dekte de keukentafel en dacht aan hoe vreselijk gekwetst, boos en gedesillusioneerd Eliza was. De tijd zou uiteindelijk de wonden helen – dat was altijd zo – maar voorlopig leed het arme meisje echt en het zou een hele tijd duren voor ze verder kon kijken dan haar liefdesverdriet.

Mia hoorde voetstappen achter zich. Ze draaide zich om en zag Simon, nu in een spijkerbroek en T-shirt. Hij zag er nu magerder en veel jonger uit, bijna jongensachtig nog, alsof hij door zijn pak uit te trekken een laagje volwassenheid had afgeschud. Hoewel hij helemaal niet op haar zoon leek, deed hij Mia aan Jensen denken. Iets in zijn lichaamstaal, de nonchalante jeugdigheid.

‘Kan ik ergens mee helpen?’ vroeg hij, met zijn handen in de kontzakken van zijn jeans. Hij had een vaag waarneembaar noordelijk accent.

‘Dank je, maar ik heb alles onder controle,’ zei ze, en ze voegde wat munttakjes uit de tuin aan de pan met erwten toe. ‘Heb je zin in een biertje?’ vroeg ze. ‘Of een glas wijn? Of iets anders?’

‘Dank u, een biertje zou lekker zijn.’

Terwijl ze dat voor hem pakte vroeg ze: ‘Is alles in orde in je kamer? Heb je nog iets nodig?’

‘Het is meer dan in orde en veel beter dan de Travel Lodge waar ik een kamer heb. Het spijt me als ik u tot last ben. Het was niet mijn bedoeling mezelf uit te nodigen. Ik wilde alleen Eliza veilig thuisbrengen.’

Mia gaf hem het geopende bierflesje en een glas. ‘Je bent me niet tot last,’ zei ze. ‘En ik ben je heel dankbaar dat je dat voor Eliza hebt gedaan.’

‘Elke goede vriend zou hetzelfde hebben gedaan.’

‘Hoelang werken jullie al samen?’ vroeg Mia.

‘Ik ben tegelijk met Mia bij Merchant Swift gekomen, dus al eeuwen. Zo voelt het in elk geval. Begrijp me niet verkeerd, ik hou van mijn werk, maar ik leef er niet voor zoals Eliza. Zij gaat voor het platinumlidmaatschap van de hoogvliegersclub van het bedrijf – ik hobbel gewoon maar achter haar aan.’

‘Ik weet zeker dat dat niet waar is,’ zei Mia. ‘Heb je Greg ooit ontmoet?’

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Die man was er nooit. Hij was zogenaamd altijd het land uit. Nu weten we wel beter.’

‘Inderdaad. Wanneer heeft Eliza je verteld dat ze hem op het vliegveld was tegengekomen?’

‘Vanmorgen. Ik wist zodra we in de trein naar Milton Keynes zaten dat er iets aan de hand was. Ze zag er vreselijk uit; lijkbleek en alsof ze een week niet geslapen had. Ik had haar zo nog nooit gezien. Ik wist dat haar oude schoolvriendin een nachtje zou komen logeren en dat ze zich daar heel erg op verheugde, dus dacht ik eerst dat ze misschien te veel Baileys gedronken hadden samen. Toen ik haar plaagde over een kater, kon ze zich niet meer goed houden en begon ze te huilen.’

‘Ach, arme Eliza. Hoe is ze de dag doorgekomen?’

‘Als de über-professional die ze is stortte ze zich op haar werk. Ik opperde dat ze zich ziek zou melden en hierheen zou gaan, maar daar wilde ze niets van horen. Op de een of andere manier hield ze het vol, maar toen we klaar waren en onze spullen pakten om te vertrekken, stortte ze in. Ik peinsde er niet over haar in die toestand alleen weg te laten gaan.’

‘Dat was heel vriendelijk van je.’

Hij haalde zijn schouders op en nam een slok van zijn bier. ‘Zoals ik eerder al zei, elke goede vriend zou hetzelfde gedaan hebben. Ik ben al blij dat ze me toestond te helpen. Daar is ze niet zo goed in. Ik denk dat ze dat als een zwakte ziet.’

Mia slikte een brok in haar keel weg. ‘Je hebt gelijk,’ zei ze bedroefd, en ze was plotseling erg op de intuïtieve jongeman gesteld. ‘Zo is ze altijd al geweest. Al vanaf dat ze heel klein was meent ze zo verschrikkelijk onafhankelijk te moeten zijn.’

‘Ik had al zo’n vermoeden.’

Met haar ogen dicht en haar oren onder water lag Eliza in bad te luisteren naar het geluid van haar ademhaling. Tegelijk zag ze voor zich hoe haar tranen in het water gleden en het bad langzaam voller raakte tot het uiteindelijk overliep.

Getrouwd.

Echtgenoot.

Vader.

Het maakte niet uit hoe vaak ze de woorden zei, de pijn werd er niet minder door. Die werd eigenlijk alleen maar erger en zij voelde zich steeds slechter. Mam had nog wel haar best gedaan haar op te peppen door te zeggen dat Greg misschien wel van haar hield, dat hij op het juiste moment wachtte om zijn vrouw te verlaten. Ze nam het mam niet kwalijk; ze zocht gewoon wanhopig naar een manier om te zorgen dat Eliza zich wat beter voelde. Om de pijn te verzachten en te maken dat ze zich minder waardeloos en gebruikt voelde.

Als er enige waarheid in die theorie school, waarom had Greg daar dan niets over gezegd? Ze zou het begrepen hebben. Ze zou hem de tijd hebben gegund het netjes af te handelen. Maar nee. Hij was een lafaard. Een laffe, leugenachtige echtbreker. Ze zou nooit meer positief over hem denken, wat hij ook zei. En dat hij helemaal geen contact had opgenomen bewees zijn schuld. Geen sms’je, geen telefoontje, geen e-mail, niets. Alleen de weergalmende stilte van zijn schuldbesef.

Gisteravond, toen ze buiten zichzelf was geweest van verdriet en boosheid, had Serene gezegd dat ze nog een keer met Greg zou moeten praten. Dat een laatste gesprek de enige manier was om het echt af te sluiten – voor haar, niet voor hem. ‘Anders blijf je eindeloos denkbeeldige gesprekken met hem voeren en maak je jezelf gek,’ had haar vriendin gezegd.

Het laatste wat Serene tegen haar had ze gezegd toen ze vanmorgen naar het vliegveld vertrok was: ‘Je moet een lijstje maken van de dingen die je tegen Greg wilt zeggen. En over veertien dagen laat je hem weten dat je hem per se wilt spreken. Je krijgt dan misschien niet de antwoorden die je wilt horen, maar als je het niet doet zul je er altijd spijt van blijven houden dat je niet de moed hebt gehad hem onder ogen te komen.’

Eliza wist dat ze daar nu nog niet sterk genoeg voor was. Als ze nu met Greg in een kamer zou zijn, zou ze volledig instorten en dat wilde ze niet. Ze zou zichzelf een dergelijke zwakte nooit meer toestaan.

Een huis vol vrienden
x9789032513924-1.html
x9789032513924-2.html
x9789032513924-3.html
x9789032513924-4.html
x9789032513924-5.html
x9789032513924-6.html
x9789032513924-7.html
x9789032513924-8.html
x9789032513924-9.html
x9789032513924-10.html
x9789032513924-11.html
x9789032513924-12.html
x9789032513924-13.html
x9789032513924-14.html
x9789032513924-15.html
x9789032513924-16.html
x9789032513924-17.html
x9789032513924-18.html
x9789032513924-19.html
x9789032513924-20.html
x9789032513924-21.html
x9789032513924-22.html
x9789032513924-23.html
x9789032513924-24.html
x9789032513924-25.html
x9789032513924-26.html
x9789032513924-27.html
x9789032513924-28.html
x9789032513924-29.html
x9789032513924-30.html
x9789032513924-31.html
x9789032513924-32.html
x9789032513924-33.html
x9789032513924-34.html
x9789032513924-35.html
x9789032513924-36.html
x9789032513924-37.html
x9789032513924-38.html
x9789032513924-39.html
x9789032513924-40.html
x9789032513924-41.html
x9789032513924-42.html
x9789032513924-43.html
x9789032513924-44.html
x9789032513924-45.html
x9789032513924-46.html
x9789032513924-47.html
x9789032513924-48.html
x9789032513924-49.html
x9789032513924-50.html
x9789032513924-51.html
x9789032513924-52.html
x9789032513924-53.html
x9789032513924-54.html
x9789032513924-55.html
x9789032513924-56.html
x9789032513924-57.html
x9789032513924-58.html
x9789032513924-59.html
x9789032513924-60.html
x9789032513924-61.html
x9789032513924-62.html
x9789032513924-63.html
x9789032513924-64.html
x9789032513924-65.html
x9789032513924-66.xhtml