31

Dinsdagmiddag. De schoolbel had meer dan een kwartier geleden al geluid en JC was haar nog niet komen halen.

Dit, zou Madison straks tegen haar moeder zeggen, was nou precies waarom ze een mobiele telefoon nodig had. ‘Ik zou hem alleen gebruiken voor noodgevallen,’ zou ze zeggen, zoals ze al honderd keer had gedaan, waarop mam altijd antwoordde: ‘Vergeet het maar, juffertje, je bent te jong voor een mobiele telefoon; je zou er alleen maar iets doms mee doen, zoals hem verliezen of kapotmaken.’

Ze was heus niet te jong; er waren genoeg kinderen van haar leeftijd die er een hadden. En trouwens, ze was veel verstandiger dan mam. Wie was er vorig jaar haar mobiele telefoon kwijtgeraakt in een trein? Mam! En wie had haar nieuwe mobiele telefoon laten vallen, waardoor het scherm was gebarsten? Ook mam!

Madison zag mevrouw Tyler naar haar toe komen lopen. Mevrouw Tyler had een grote moedervlek op haar kin, waar een vieze dikke haar uit groeide. Het maakte niet uit hoe vaak ze zich voorhield dat ze niet naar de moedervlek moest kijken, Madisons ogen werden er altijd naartoe getrokken. ‘Is je moeder nog nergens te bekennen?’ vroeg mevrouw Tyler.

Madison schudde haar hoofd. ‘Mam moet vandaag werken; Jensen komt me halen.’ Ze begreep niet goed waarom, maar mam had gezegd dat ze tegen de leerkrachten JC’s voornaam moest gebruiken. Het had er iets mee te maken dat hij dan officiëler klonk.

‘In dat geval moet je hier maar blijven wachten,’ zei mevrouw Tyler. ‘Ga er niet in je eentje vandoor. Ik kom over een paar minuten terug.’

Madison zag mevrouw Tyler weer het schoolgebouw binnen lopen. Ze wist de weg naar huis heel goed en ze wist waar de reservesleutel van de voordeur lag, maar ze wist ook dat mam ontzettend kwaad zou worden als ze in haar eentje naar huis liep. Ze zou trouwens ook ontzettend kwaad worden op JC omdat hij te laat was.

Maar waar was JC? Hij was nog nooit te laat gekomen. Ze zette haar gymtas naast haar schooltas op de grond, pakte het schilderij dat ze bij tekenles had gemaakt over in haar andere hand en keek op haar horloge. JC had hier precies negentien minuten geleden moeten zijn. Om haar heen stonden nog een paar andere kinderen te wachten tot ze werden opgehaald. Ze was blij dat ze niet de enige was.

Lauren en haar moeder waren even bij haar gebleven, maar konden niet langer blijven omdat Lauren snel naar vioolles moest. Nu Madison erover nadacht, moest Lauren eigenlijk altijd wel snel ergens heen.

Gisteren had Laurens moeder bij de schoolpoort tegen mam gezegd dat ze blij zou zijn als ze uit Londen weg was en hun leven wat rustiger zou worden.

‘Ik weet precies wat je bedoelt,’ had mam gezegd. ‘Wij verheugen ons er ook op.’

Lauren en haar familie gingen volgende week uit Londen weg, ver voor het eind van het schooljaar. Mam en JC zeiden dat als alles op z’n plek viel het niet lang meer zou duren voordat zij ook vertrokken en naar het leuke huis verhuisden dat ze dit weekend hadden gevonden. Het had een schattige naam: Lily Cottage. Mia had gezegd dat als er iets mis zou gaan, ze altijd nog in het Peperkoekhuisje konden wonen tot ze iets anders hadden gevonden.

Het ging allemaal zo snel dat het wel een droom leek. De mooiste droom van haar leven. Vooral omdat mam gisteren met het hoofd van de school in Little Pelham had gesproken en had gehoord dat ze in september plaats zouden hebben voor Madison. En dat niet alleen, het was zelfs al geregeld dat net als Lauren ook Madison nog voor het eind van het schooljaar hier zou stoppen en alvast een paar dagen naar de nieuwe school zou gaan voordat die dichtging voor de zomervakantie.

Het was raar, maar Lauren leek er wel een wedstrijdje van te maken. Ze had het er steeds maar over dat het nieuwe huis dicht bij zee lag en dat er een enorme tuin bij was. Ze beweerde ook dat haar nieuwe slaapkamer wel zo groot was als hun klaslokaal.

Madison wist dat ze overdreef, maar dat was niet erg. Wat wel erg was, was dat Lauren naar de foto had gekeken die JC van Lily Cottage had gemaakt en het een ieniemienie-poppenhuis had genoemd.

‘Is dat het?’ had ze gevraagd. ‘Maar ik dacht dat jullie een groter huis zouden krijgen, net als wij.’

Gekwetst en geïrriteerd had Madison de foto weggestopt. Ze bedacht dat ze Lauren helemaal niet zou missen wanneer ze in Little Pelham woonde. Ze had trouwens een nieuwe vriendin: Beth.

Madison keek weer op haar horloge. JC was nu drieëntwintig minuten te laat en zij was de enige die nog niet was opgehaald. Nu maakte ze zich zorgen. Als er nou eens iets met hem was gebeurd? Als hij een ongeluk had gehad? Als hij zijn koptelefoon op had gehad en zonder uit te kijken de drukke straat bij de winkel op de hoek was overgestoken?

Plotseling ademloos, warm en bezweet probeerde ze die gedachtegang te onderbreken. Er mocht niets met JC aan de hand zijn, want als dat wel zo was, als er iets ergs – iets heel ergs – met hem was gebeurd, zouden ze niet naar Little Pelham verhuizen. Bij de gedachte dat JC iets verschrikkelijks kon zijn overkomen, verkrampte haar maag van angst en paniek. Ze vond het vreselijk als ze zich zo voelde; als ze zich het ene moment nog ontzettend gelukkig voelde en het volgende bang en misselijk. Dat was het probleem als je iets te graag wilde; hoe liever je het wilde, hoe groter de kans dat je het kwijtraakte.

Zo dacht ze ook over JC. Hij was bijna een vader voor haar. Nog maar kortgeleden had ze hem bijna ‘pap’ genoemd. Ze wist niet hoe hij zou reageren als ze dat deed, of wat mam ervan zou zeggen, maar hij was werkelijk net een vader voor haar. Ze zag hem waarschijnlijk meer dan Lauren haar vader zag; híj haalde Lauren nooit op van school.

Madison had nooit geweten wie haar vader was, en zelfs niet hoe hij heette. Mam zei altijd dat dat niet belangrijk was. Niet dat ze het er ooit over hadden. Waarom zouden ze ook? Mam had gelijk; het enige wat ertoe deed was de familie die Madison al had. Dat waren mam en oma Barb en opa Tom; die waren haar familie. Zo was het tenminste altijd geweest. Nu was het anders. Nu was JC er.

Wanneer ze naar Little Pelham verhuisden, zou JC niet meer komen logeren, dan zou hij de hele tijd bij hen wonen. Net als in een echt gezin. En dan zou ze Mia elke dag kunnen zien. Nou ja, misschien niet élke dag, maar wel vaak. En dat was een fijn idee. Ze vond het altijd leuk bij Mia. Ze was heel knap, op een rustige, kalme manier waar Madison warm en blij van werd. Ze had prachtige ogen, een soort paarsblauw. En ze liet Madison meehelpen in haar hoedenwinkel en behandelde haar niet als een dom klein kind waar je niets aan kon overlaten.

Maar dat zou allemaal niet doorgaan als JC iets ergs was overkomen. Waarom was hij er nog niet? Waar bleef hij toch? Ze keek op haar horloge. Hij was nu dertig minuten te laat.

Achter haar rug hoorde ze de bazige stem van mevrouw Tyler. ‘Madison, ik denk dat je nu maar beter naar binnen kunt komen om bij de groep van de naschoolse opvang te wachten.’

Toen gebeurden er echter twee dingen tegelijk. Mevrouw Pearson, de schoolsecretaresse, haastte zich naar hen toe en JC kwam door de poort het schoolplein op rennen.

‘Madison, het spijt me verschrikkelijk,’ zei hij. ‘Ik werd opgehouden door mijn werk.’

Ze was zo opgelucht hem te zien, te weten dat alles in orde was, dat er tranen in haar ogen prikten en ze zich tegen hem aan wierp. ‘Ik dacht dat er iets heel ergs met je was gebeurd,’ zei ze, haar gezicht tegen zijn maag gedrukt.

‘Hé daar,’ zei hij, en hij bukte zich om haar aan te kijken, ‘er gaat niets ergs met mij gebeuren, want ik heb verborgen krachten; ik ben onoverwinnelijk.’ Toen ging hij rechtop staan en zei hij tegen mevrouw Tyler: ‘Ik heb wel gebeld. Ik heb tegen de schoolsecretaresse gezegd dat ik later zou komen. Die boodschap is toch wel doorgegeven, of niet?’

Madison besefte dat ze het schilderij was vergeten en raapte het op van waar het was neergevallen, naast haar tassen.

Op dat moment kwam mevrouw Pearson naar voren. ‘Dat kwam ik u vertellen, mevrouw Tyler. Ik zocht u daarstraks al, maar kon u niet vinden.’

‘Ik was in de lerarenkamer, natuurlijk,’ zei mevrouw Tyler. Ze keek boos terwijl ze tegen mevrouw Pearson sprak, maar ze glimlachte toen ze zich tot JC wendde. En het was niet zoals gewoonlijk een glimlach met haar mond dicht, maar een brede glimlach waarbij haar grote ongelijke tanden te zien waren en er heel veel rimpeltjes bij haar ogen verschenen. Ook leek de moedervlek op haar kin nog groter dan anders.

‘Sorry voor dat misverstand,’ zei ze met een heel andere dan haar gebruikelijke bazige stem. Het leek wel of ze extra vriendelijk tegen JC probeerde te doen. ‘Maar gelukkig bent u er nu,’ voegde ze eraan toe. ‘Tot morgen, Madison.’

‘Volgens mij vindt ze je leuk, denk je ook niet?’ zei Madison toen ze de schoolpoort uit liepen.

JC lachte. ‘Het is mijn vloek in het leven dat alle vrouwen me leuk vinden; het komt door mijn duivelse charme en knappe uiterlijk.’

Madison lachte. Ze vond het grappig als JC zo praatte. Mam noemde het zijn Oscar Wilde-stem. Ze stak haar hand in de zijne en probeerde zijn lange passen bij te benen. Vandaag droeg hij een verbleekte zwarte Converse-trainer aan de ene voet en een donkergroene aan de andere. Hij had voor elke dag van de week een andere combinatie en week nooit van dat patroon af. Mam had gezegd dat het hetzelfde was als met haar en de gekleurde pennen waarmee ze in haar dagboek schreef. Verwante geesten, noemde ze hen. Dat was een chique manier om te zeggen dat ze dezelfde dingen leuk vonden.

‘Nogmaals sorry dat ik zo laat was,’ zei hij. ‘Mijn moeder belde me met slecht nieuws en daarna belde een vervelende klant die wilde dat ik een probleem onmiddellijk oploste.’

‘Waarom is hij zo vervelend?’

‘Ten eerste omdat hij onbeschoft en arrogant is en ten tweede omdat ik door hem te laat hier bij jou was. En dat is onvergeeflijk.’

Nadat een jongen op een fiets over het trottoir langs hen heen was gereden om een bus te ontwijken die was gestopt om passagiers te laten uitstappen, zei Madison: ‘Wat is het slechte nieuws van je moeder? Het gaat toch zeker niet over ons huis, hè?’

‘Nee, maak je daar maar niet druk over. Ik heb vanmorgen de makelaar gesproken en alles is in orde. En laten we dit afspreken: als iemand zich ergens zorgen over moet maken, dan laat je dat maar aan mij over, oké? Dat hoef jij niet te doen.’

Ze glimlachte. ‘Oké. Vertel me dan maar over Mia. Wat is er aan de hand? Alles is toch wel goed met haar, hè?’

‘Wat zei ik nou net over je zorgen maken?’

‘Maar ik mag toch wel om haar geven, of niet dan?’

‘Jaja, ik merk dat je weer in een pientere bui bent.’

‘Ik ben altijd in een pientere bui. Dat maakt me juist zo uniek en bijzonder.’

Hij glimlachte. ‘Daar heb ik niets tegen in te brengen. Tja, het is een beetje gecompliceerd, maar mijn moeder wilde me vertellen dat mijn zus Eliza ergens door van streek is.’

‘Waarover dan?’

‘Haar vriend bleek toch niet zo’n aardige man te zijn als ze dacht. Hij loog tegen haar over wie hij was.’

‘Waarom deed hij dat?’

‘Sommige mannen zijn gewoon zo. Ze leiden graag een geheim leven.’

Niet helemaal zeker van wat JC bedoelde vroeg ze: ‘Hield Eliza van hem?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Dat is dan triest.’

‘Je hebt gelijk, dat is het zeker. En het is bovendien verkeerd. Mensen zouden elkaar geen leugens moeten vertellen.’

Ze kwamen langs de winkel op de hoek en staken de drukke straat over – bij het kruispunt waar Madison in gedachten JC aangereden had zien worden door een auto – toen ze aan iets belangrijks dacht.

‘We hoeven mam toch niet te vertellen dat je te laat was, of wel? Het zou toch niet zo’n erge leugen zijn als we dat vergaten te zeggen?’

Hij stapte over een kolossale hoop hondenstront heen. ‘Nee,’ zei hij, ‘dat vertel ik haar gewoon.’

‘Maar dan wordt ze boos op jou en ik wil niet dat je problemen krijgt. En het was toch eigenlijk niet jouw schuld?’

Hij kneep zachtjes in haar hand. ‘Ze heeft het recht om boos op me te worden. Geen geheimen, Madison. Die afspraak heb ik met je moeder.’

‘Geldt die afspraak ook voor mij?’

‘Natuurlijk.’

‘Mooi zo. Vertel me dan eens waarom je vader en jij elkaar niet aardig vinden.’

‘Zo! Hoe kom je daar nou bij?’

‘Ik heb jullie in het weekend gezien en jullie praatten bijna niet met elkaar. En als jullie dat wel deden, had je een blik in je ogen.’

‘Wat voor blik was dat dan, Sherlock?’

‘Alsof je boos op hem was en zou willen dat hij niet thuis was.’

‘Jeetje, je hebt wel op zitten letten. En mijn vader? Zag je aan hem ook iets bijzonders?’

Ze dacht even na. ‘Hij leek zich het grootste deel van de tijd te ergeren, en er waren momenten dat hij er niet bij leek te horen. Of dat hij er niet bij wilde horen.’

‘Dat heb je erg goed opgemerkt.’

‘Denk je dat hij het eigenlijk niet leuk vond dat wij er waren?’

‘Je moet wat mijn vader zegt of doet niet te serieus nemen. Dat is dan ook een afspraak tussen ons, oké?’

Beseffend dat JC haar vraag eigenlijk niet had beantwoord, zei ze: ‘Maar waarom vinden jullie elkaar nou niet aardig?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘Het is meer een kwestie van niet zo goed met elkaar overweg kunnen. In sommige families is dat gewoon zo.’

Dat was wat mam gisteravond ook had gezegd toen Madison haar dezelfde vraag had gesteld.

Ze waren nu thuis en terwijl JC de sleutel in het slot stak en de deur opende, besloot Madison geen vragen meer te stellen. Wanneer ze eenmaal in Little Pelham woonden zou ze er snel genoeg achter zijn wat er precies aan de hand was. Alles zou fantastisch worden wanneer ze daarheen verhuisden.

Een huis vol vrienden
x9789032513924-1.html
x9789032513924-2.html
x9789032513924-3.html
x9789032513924-4.html
x9789032513924-5.html
x9789032513924-6.html
x9789032513924-7.html
x9789032513924-8.html
x9789032513924-9.html
x9789032513924-10.html
x9789032513924-11.html
x9789032513924-12.html
x9789032513924-13.html
x9789032513924-14.html
x9789032513924-15.html
x9789032513924-16.html
x9789032513924-17.html
x9789032513924-18.html
x9789032513924-19.html
x9789032513924-20.html
x9789032513924-21.html
x9789032513924-22.html
x9789032513924-23.html
x9789032513924-24.html
x9789032513924-25.html
x9789032513924-26.html
x9789032513924-27.html
x9789032513924-28.html
x9789032513924-29.html
x9789032513924-30.html
x9789032513924-31.html
x9789032513924-32.html
x9789032513924-33.html
x9789032513924-34.html
x9789032513924-35.html
x9789032513924-36.html
x9789032513924-37.html
x9789032513924-38.html
x9789032513924-39.html
x9789032513924-40.html
x9789032513924-41.html
x9789032513924-42.html
x9789032513924-43.html
x9789032513924-44.html
x9789032513924-45.html
x9789032513924-46.html
x9789032513924-47.html
x9789032513924-48.html
x9789032513924-49.html
x9789032513924-50.html
x9789032513924-51.html
x9789032513924-52.html
x9789032513924-53.html
x9789032513924-54.html
x9789032513924-55.html
x9789032513924-56.html
x9789032513924-57.html
x9789032513924-58.html
x9789032513924-59.html
x9789032513924-60.html
x9789032513924-61.html
x9789032513924-62.html
x9789032513924-63.html
x9789032513924-64.html
x9789032513924-65.html
x9789032513924-66.xhtml