16

Na een hectische dag ruimde Mia de showroom op en ging ze er met de stofzuiger doorheen; dat hoefde ze dan niet meer te doen wanneer ze dinsdag weer openging. Dat was een dag dat er veel spullen terug zouden komen. Dit lange weekend was populair voor trouwerijen en vanaf het moment dat ze vanochtend de schuur had geopend was een constante stroom klanten hoeden en sjaaltjes komen halen voor het weekend. Sommigen waren op het laatste moment van gedachte veranderd over wat ze zouden dragen en hadden dus ook een andere hoed nodig. Er waren ook diverse mensen boeken komen brengen voor de jaarmarkt van morgen. Sommige versleten paperbacks herkende ze van vorig jaar.

Toen ze de showroom afgesloten had, liep ze de tuin door en ging ze door de achterdeur het huis binnen. De telefoon ging. Ze hoopte dat het niet een van de kinderen was die belde om te zeggen dat ze later kwamen of erger nog, dat er iets tussen was gekomen en ze helemaal niet meer konden komen. Ze verheugde zich erop iedereen weer thuis te hebben en deze keer was – nu Jeff in Dubai zat – een weekend zonder spanningen gegarandeerd.

Ze had enigszins schuldbewust de kans gegrepen die Jeffs onverwachte reis haar bood en Jensen gevraagd of hij met zijn vriendin en haar dochter wilde komen logeren. Vervolgens had Eliza gezegd dat ze zou komen met Greg, en had ook Daisy aangekondigd dat ze kwam. Bovendien had Daisy gisteravond laat, nadat Jeff had gebeld, gevraagd of het goed was dat ze haar huisgenoot Scott meebracht, omdat die anders het hele weekend alleen zat.

Gelukkig was het niet een van de kinderen, die met slecht nieuws belde; het was een man, eentje wiens stem Mia niet meteen herkende. Pas toen hij zijn naam zei, zag ze weer zijn geamuseerde blik voor zich toen Georgina, Muriel en zij bij hem langs waren gegaan, en herinnerde ze zich hoe hij hun spelletje had meegespeeld en hen evengoed had beoordeeld.

‘O hallo,’ zei ze. ‘Hoe maak je het? Hoe vordert het uitpakken?’

‘Ik maak het prima, dank je,’ antwoordde hij, ‘en ik ben bijna klaar met uitpakken. Ik hoop dat je het niet vervelend vindt dat ik je zomaar bel, maar het gaat over de jaarmarkt van morgen. Ik heb wat boeken gevonden die ik niet meer nodig heb en vroeg me af of je ze kon gebruiken. Zo ja, dan kan ik ze wel komen brengen.’

‘O. Nou. Ja... Ja, natuurlijk.’

‘Is het goed als ik nu even kom?’

‘Nu?’

‘Als het niet uitkomt, kan het ook straks.’

‘Nee, nee, nu is beter. Straks zit ik met een huis vol familie.’

‘Weet je het zeker? Ik wil je niet tot last zijn.’

‘Nee echt, het is prima. Dan zie ik je over een paar minuten wel. Dag.’

‘Wacht even. Ik weet niet waar je woont.’

‘Weet je dat niet? Maar je hebt wel mijn telefoonnummer.’

‘Dat heb ik gevonden in het parochieblad dat ik eerder deze week van je vriendinnen en jou heb gekregen.’

‘O ja, natuurlijk. Nou, het is heel gemakkelijk te vinden. Ik woon in Medlar House, naast de kerk.’

‘De pastorie, bedoel je? Of wat vroeger de pastorie was?’

‘Inderdaad.’

‘Oké, dan kom ik er zo aan. En ik beloof dat ik je niet zal ophouden. Ik hoor wel dat je het erg druk hebt.’

Mia beëindigde het gesprek en hoopte dat ze niet al te bars had geklonken. Of al te stom. Haar bepaald niet inspirerende woorden ‘o’ en ‘nou’ klonken nog in haar oren na. Was ze echt zo hopeloos onwelsprekend geweest?

In afwachting van Owen Fletchers komst ging ze naar boven om Eliza’s bed op te maken. Ze hadden het er niet over gehad, maar Mia nam aan dat Eliza en Greg niet apart zouden willen slapen. Mocht ze het toch mis hebben, dan kon Greg in Daisy’s oude kamer logeren. Jensen en Tattie zouden in Jensens oude kamer slapen en Madison in de logeerkamer ernaast. Mia had erover gedacht hun omwille van de privacy het Peperkoekhuisje te geven, zoals Daisy het tot een huisje ingerichte bijgebouw noemde, dat ze tegelijk met de showroom in de schuur hadden verbouwd, maar had besloten dat als Madison vroeg naar bed ging het niet leuk voor haar zou zijn als ze daar helemaal in haar eentje lag. Daarom zou ze Daisy en Scott in het Peperkoekhuisje onderbrengen.

Jensen had gezegd dat hij hoopte dat het weekend Madison wat zou opvrolijken, omdat ze net te horen had gekregen dat haar beste vriendin ging verhuizen en daardoor van streek was. Het feit dat Jensen dat voor Madison wilde doen, strookte helemaal niet met Jeffs eeuwige lage dunk van hun zoon, al moest Mia toegeven dat Jensen meestal weinig moeite deed om Jeffs mening over hem te weerleggen.

Ze had niets tegen Jensen gezegd, maar ze had voor morgen een mogelijke metgezel voor Madison op het oog. Beth – de dochter van Joanne en Randall – was van dezelfde leeftijd en toevallig was haar beste vriendin onlangs ook verhuisd. Gezien die gemeenschappelijke factor zouden de twee meisjes het misschien wel goed met elkaar kunnen vinden. Tenzij Madison natuurlijk vreselijk verlegen was en niet meer dan twee stappen bij haar moeder vandaan zou durven gaan. Dat zou erg jammer zijn.

Nadat ze Eliza’s tweepersoonsbed had opgemaakt, keek Mia de kamer rond. Daar was weinig veranderd sinds Eliza het huis uit was gegaan, voornamelijk omdat de kamer toen die nog in gebruik was zo spartaans was ingericht als een cel. Eliza was een stil, intens kind geweest en niet het type tiener dat haar muren vol plakte met posters van jongensbandjes. Heel anders dan Daisy, die verliefd was op zo ongeveer elke knappe jonge popster. Ieder stukje muur was behangen met blote, onbehaarde mannenborstkassen. En glitter. Daisy was dol geweest op dat spul en gebruikte het om kaarten die ze maakte, oude barbiepoppen, linten, haar nagels, haar haren en haar kleren te versieren. Roze, goud, zilver, paars, groen. Het spul zat destijds in alle denkbare hoeken en gaten. Mia wist zeker dat als ze goed zocht, ze vast nog wel een paar glitters in de pool van het tapijt zou kunnen vinden. Op een gegeven moment hield Daisy op haar nagels met roze glitters te versieren en ging ze ze zwart lakken. Dat was toen ze de vampierromans van Anne Rice ontdekte. Al snel was het toen alles Twilight wat de klok sloeg, experimenteerde ze met gothic-chic en smeet ze met de deuren als ze haar zin niet kreeg. Toen kwam er een eind aan het slaan met de deuren en bleef Daisy steeds meer op haar kamer. Achteraf gezien was dat de dreigende stilte voor de storm geweest.

Mia trok net de gordijnen recht toen ze beneden de deurbel hoorde.

‘Boeken,’ zei Owen, die twee tassen omhooghield. ‘Zoals beloofd. En zoals ik ook beloofd had, zal ik je niet ophouden.’

‘Het spijt me als ik bot overkwam aan de telefoon,’ zei ze, ‘maar ik was net klaar met werken en liep me af te vragen waar ik moest beginnen voor mijn kinderen arriveren; ze komen allemaal naar huis voor het weekend.’

‘Heb je kinderen?’

‘Drie.’

‘Zijn ze nu op school?’

‘Hemeltje nee, ze zijn al veel ouder. De oudste is vorig weekend dertig geworden.’

Owen schudde ongelovig zijn hoofd. ‘Dat bestaat niet.’

Ze glimlachte. ‘Ik verzeker je dat het wel zo is.’

Terwijl ze zich omdraaide om de tassen op de grond te zetten, keek Owen iets verder de gang in en de trap op. Tegen de ene muur zag hij een elegante antieke wandtafel met een lamp en een spiegel erboven en tegen de andere muur twee prachtig geschilderde aquarellen. Alles zag er erg schoon, opgeruimd en glanzend uit.

Toen zijn moeder hier korte tijd had schoongemaakt voor de toenmalige dominee, zijn vrouw en hun vijf kinderen en twee honden, was het heel anders geweest. Hij herinnerde zich dat zijn moeder had gezegd dat niemand van de gezinsleden kennelijk wist hoe je een kast of een lade moest openen. Er werd nooit iets opgeruimd. Bemodderde laarzen lagen gewoon daar waar de eigenaar zin had gehad ze uit te trekken. Natte handdoeken, vuile kleren, speelgoed, boeken, gebruikte mokken en borden, afgekloven botten en veelzeggende vlekken in het tapijt bleven allemaal liggen voor haar. Het huis zou nu – als de rest overeenkwam met de verfijnde elegantie van de gang – echter net zo’n lust voor het oog zijn als de huidige bewoonster. Volgens Owen liet deze vrouw haar nette inrichting, of haar gelijkmoedigheid trouwens, zelfs niet verstoren door een paar verdwaalde haren.

‘Het spijt me dat ik niet zo gastvrij ben als jij maandag was en je niet binnen vraag,’ zei ze, ‘maar ik heb nog zó veel te doen.’

‘Dat is prima,’ zei hij ongedwongen, ‘ik begrijp het heel goed.’

Ze legde haar hand tegen de deur. ‘Kom je morgen?’ vroeg ze. ‘Naar de jaarmarkt?’

‘Ik zou mijn eerste sociale verplichting hier voor geen goud willen missen.’

De deur bewoog al in zijn richting. ‘Ik zal naar je uitkijken,’ zei ze.

Weer op de stoep keek Owen naar links, naar de brink, waar hij Bob Parr voor zijn winkel op een ladder zag staan; hij maakte vlaggetjes aan een telegraafpaal vast. Bob zag hem en zwaaide. Owen zwaaide terug en bleef even in de avondzon naar het dorpse tafereel van ouderwetse charme en schoonheid staan kijken. Ter voorbereiding op de jaarmarkt werd het dorp verfraaid met vlaggetjes en vaandels en bijna elk huis, ook The Fox and Goose, was nu versierd met een hanging basket vol prachtige bloemen. Medlar House had ook twee bij elkaar passende hanging baskets, een aan weerszijden van de voordeur, en Owen vroeg zich af of Mia Channing die zelf had gevuld of kant-en-klaar had gekocht. Hij vroeg zich ook af hoe ze aan een zoon van dertig kwam. Dat feit verbaasde hem oprecht.

Hij wandelde terug naar huis en besloot niet zoals op de heenweg de hoofdstraat te nemen, maar het voetpad tussen Medlar House en St.-George’s Church. Volgens de topografische kaart, gecombineerd met zijn herinnering, zou het pad de heuvel op en met een bocht naar de volkstuintjes leiden. Vandaar kon hij binnendoor via het bos – het hyacintenbos, herinnerde hij zich dat het werd genoemd – en wanneer hij dan in westelijke richting de heuvel af daalde, kwam hij bij The Hidden Cottage uit. Het was de route die hij als kind had genomen toen hij Gretchen en Lillian Lampton bezocht en met hen bevriend raakte.

Gretchen was degene die had opengedaan, de dag dat hij voldoende moed had verzameld om aan te kloppen. Hij had geschrokken naar adem gehapt toen de deur openging. Ze hadden gelijk gehad op school: er woonden hier inderdaad heksen! Afschuwelijk lelijke heksen. Zo gruwelijk dat hij deze zelfs nauwelijks aan durfde te kijken. Haar gezicht was amper een gezicht te noemen, het leek wel platgedrukt; de gelaatstrekken liepen in elkaar over en haar mond was bleek en bijna plat, alsof ze helemaal geen lippen had. Ze was helemaal in het zwart gekleed, droeg een bijna vormloze jurk, en haar haren waren onder een soort tulband verborgen. Ze zag er oud uit, behalve haar ogen, die donker en fel waren en veel jonger leken dan de rest. Hij kon haar handen niet zien; die zaten in handschoenen verborgen. Nee, geen handschoenen, maar vreemde katoenen wanten. Ze leunde op een knoestige houten wandelstok. Dat alles nam hij in een tel in zich op. Als er echter iets was wat zijn moeder er bij hem had ingehamerd, waren het manieren, dus viel hij terug op beleefdheid terwijl hij daar doodsbang als aan de grond genageld stond.

‘Hallo,’ zei hij, zijn stem nauwelijks meer dan een beverig gekras, ‘neem me niet kwalijk dat ik u stoor, maar ik wilde alleen even zeggen...’ Zijn woorden stierven weg. Wat had hij ook weer willen zeggen? Hij keek naar de houten stok van de vrouw en vroeg zich af of ze hem ermee zou slaan. ‘Ik wilde zeggen dat ik uw tuin erg mooi vind,’ bracht hij met moeite uit. ‘En het meer ook,’ voegde hij eraan toe. ‘Het meer is het leukste van alles.’

Ze keek hem aan zonder met haar felle zwarte ogen te knipperen.

Hij probeerde te bedenken wat hij nog meer kon zeggen, maar er schoot hem niets te binnen. Toen dacht hij aan de muziek. ‘En ik vind de muziek mooi die altijd uit het huis klinkt. Ik heb nog nooit zulke mooie muziek gehoord.’

Hem nog steeds aankijkend en nog steeds op haar stok leunend zei ze: ‘Strikt genomen is het niet groot genoeg om als meer te worden geclassificeerd, maar ik zal die onjuistheid door de vingers zien omdat je me een heel beleefde jongeman lijkt. Hoe heet je?’ Haar stem was niet wat hij ervan had verwacht. Die klonk normaal. Niet krasserig of angstaanjagend. Gewoon volkomen normaal. Maar wel heel chic.

‘Owen,’ zei hij, trachtend zijn eigen stem volwassener en verfijnder te laten klinken. ‘Ik heet Owen Fletcher.’

‘Goedemiddag, Owen Fletcher, het is prettig om eindelijk kennis met je te maken. Lillian en ik hebben al vaak naar je zitten kijken.’

‘U bent dus niet boos dat ik hierheen kwam?’

‘Het zou misschien beleefd zijn geweest als je om toestemming had gevraagd, maar dat zal ik je niet aanrekenen. Wil je binnenkomen en met Lillian kennismaken? Ze is nieuwsgierig naar je en het zou haar opmonteren. We krijgen maar zelden bezoek. We zijn niet zulke gezelschapsmensen.’

Ze schuifelde opzij om hem binnen te laten.

Hij aarzelde. Niet met vreemden praten, klonk zijn moeders stem waarschuwend in zijn hoofd. Maar toen hoorde hij de muziek. Hij stapte naar binnen en bedacht dat zijn moeder het mis had; hij hoefde niet bang te zijn voor vreemden, de echte bedreiging werd gevormd door het gevaar dat in hun eigen huis loerde.

Poetin stond op het gazon op hem te wachten toen hij terugkwam. Hij had weer die afkeurende blik in zijn ogen die zei: wat heb jij uitgehaald?

Owen negeerde de pauw en liep door naar de steiger; hij had zin om met zijn nieuwe speeltje te gaan spelen: een vier meter lange, fraaie houten roeiboot van mahonie en eikenhout, afgewerkt met natuurlijke olie en vernis. Hij had de boot sinds die was geleverd elke dag gebruikt. Hij vond het heerlijk het meer rond te roeien, naar de dieren te kijken die eromheen leefden, de toestand van de oevers te inspecteren en te beslissen wat er moest gebeuren om het struikgewas onder controle te houden en bomen om te zagen die te groot waren geworden. Soms lag hij gewoon in de boot met de zon op zijn gezicht te bedenken hoe gelukkig hij was.

Dat dacht hij ook nu hij het touw losmaakte van de meerpaal, in de boot stapte en die wegduwde van de steiger.

Hij trok aan de riemen en hoopte dat zijn volgende nieuwe speeltje – een zitmaaier – de volgende ochtend zou worden afgeleverd. Het gras van het gazon was veel te lang en moest liefst zo snel mogelijk onder handen worden genomen.

Net als de kwestie tussen hem en Nicole. Hij had zowaar vanochtend een sms’je van haar terugontvangen, een kort berichtje dat meldde dat ze het de hele week heel druk had met werken. Hij wist dat ze het altijd druk had met haar werk als headhunter, maar hij liet zich niet voor de gek houden; haar stilzwijgen betekende maar één ding. Hij had teruggeschreven dat hij haar vanavond zou bellen. Ergens vroeg hij zich af waarom hij de moeite zou nemen. Als ze allebei echt om elkaar gaven, dan had deze situatie – en haar voortdurende stilzwijgen – zich vast nooit voorgedaan. Hij kon niet voor Nicole spreken, maar wat hem betrof, en zonder dat hij zich dat bewust realiseerde, moest hun relatief korte relatie een kritiek punt hebben bereikt: een natuurlijk einde.

Hij had het hele meer rond geroeid toen hij besloot dat hij Nicole net zo goed nu kon bellen. Hij haalde de riemen binnen, legde ze naast zich neer, liet de boot rustig naar de oever dobberen en haalde zijn telefoon uit de zak van zijn spijkerbroek.

Het duurde een poos voor ze opnam en toen hoorde hij muziek en gepraat op de achtergrond.

‘Hoi,’ zei hij zo vriendelijk als hij kon.

‘Hallo, met wie spreek ik?’

‘Nicole, ik ben het, Owen.’ Kom op, dacht hij, speel geen spelletjes met me, je weet verdraaid goed wie er belt, want mijn foto verscheen op je scherm toen je telefoon overging.

‘Hoi,’ zei ze op effen toon, ‘dit is geen goed moment; ik ben met de meisjes op stap.’

‘Zal ik het straks nog eens proberen?’

Het bleef even stil. ‘Wacht even, dan kijk ik of ik een rustig plekje kan vinden.’

Met luid rumoer in zijn oor wachtte hij voor zijn gevoel een eeuwigheid en toen hij haar eindelijk hoorde vragen of hij er nog was, zei hij: ‘Ja, ik ben er nog. Hoe is het met je?’

‘Ach, je weet wel, een zware week, razend druk op het werk.’ Haar stem had een doffe, ongeïnteresseerde klank. Normaal klonk ze heel geanimeerd en opgewekt.

‘Heb je me daarom niet teruggebeld?’ vroeg hij.

Het was duidelijk dat zijn vraag haar verraste. ‘Eerlijk gezegd, Owen, nee. Dat is niet de reden. Raad eens.’

‘Je bent nog steeds boos op me, nietwaar?’

‘Boos? Dat komt niet eens in de buurt. Ik ben woest! Ik snap gewoon niet hoe je me dat kon aandoen. En allemaal achter mijn rug. Ik dacht dat jij een van de weinige fatsoenlijke kerels was. Nu weet ik wel beter.’

Hij had kunnen beargumenteren dat het helemaal niet zijn bedoeling was geweest haar iets aan te doen, maar hij zag het nut er niet van in weer iets naar voren te brengen wat hij al zo vaak had gezegd. ‘En hoelang blijf je nog woest op me, denk je?’ vroeg hij.

Toen ze geen antwoord gaf, zei hij: ‘Luister eens, ik begrijp jouw standpunt, echt waar, maar waarom kom je dit weekend niet hierheen, dan kunnen we echt praten. Het is morgen jaarmarkt in het dorp, dat is vast leuk en ik weet zeker dat je verliefd op het huis zult worden zodra je het ziet, en zult begrijpen waarom –’

‘Ik heb het dit weekend te druk,’ onderbrak ze hem.

Hij ademde diep in. ‘En het volgend weekend, heb je het dan ook te druk?’

‘Dat zou best kunnen.’

‘Nicole,’ zei hij geduldig, maar hij vroeg zich af waarom hij net had voorgesteld dat ze het weekend hierheen zou komen, ‘we zijn allebei te oud voor dergelijke kinderachtige spelletjes. Als je er een punt achter wilt zetten, laten we dat dan nu meteen doen.’

‘Weet je, Owen, dat zijn je eerste verstandige woorden sinds je dat verrekte huis hebt gekocht. Ik hoop dat je er heel gelukkig wordt in je eentje. Vaarwel.’

De verbinding werd verbroken. Owen stopte de telefoon terug in zijn broekzak en probeerde te besluiten of hij opgelucht of teleurgesteld was. Hij pakte de riemen op, duwde de boot bij de oever vandaan en besloot dat hij al met al opgelucht was, want laten we wel wezen, als Nicole echt belangrijk voor hem was geweest, zou hij zijn droom over The Hidden Cottage wel met haar hebben gedeeld. Ze had het volste recht kwaad op hem te zijn; hij had zich niet netjes gedragen. En als hij heel eerlijk was, had hij haar niet echt gemist sinds hij hier was.

Hij zuchtte en terwijl het langzaam minder licht werd, roeide hij met het gestage ruisen van de riemen in het water als enige geluid, peinzend terug naar de steiger.

Een huis vol vrienden
x9789032513924-1.html
x9789032513924-2.html
x9789032513924-3.html
x9789032513924-4.html
x9789032513924-5.html
x9789032513924-6.html
x9789032513924-7.html
x9789032513924-8.html
x9789032513924-9.html
x9789032513924-10.html
x9789032513924-11.html
x9789032513924-12.html
x9789032513924-13.html
x9789032513924-14.html
x9789032513924-15.html
x9789032513924-16.html
x9789032513924-17.html
x9789032513924-18.html
x9789032513924-19.html
x9789032513924-20.html
x9789032513924-21.html
x9789032513924-22.html
x9789032513924-23.html
x9789032513924-24.html
x9789032513924-25.html
x9789032513924-26.html
x9789032513924-27.html
x9789032513924-28.html
x9789032513924-29.html
x9789032513924-30.html
x9789032513924-31.html
x9789032513924-32.html
x9789032513924-33.html
x9789032513924-34.html
x9789032513924-35.html
x9789032513924-36.html
x9789032513924-37.html
x9789032513924-38.html
x9789032513924-39.html
x9789032513924-40.html
x9789032513924-41.html
x9789032513924-42.html
x9789032513924-43.html
x9789032513924-44.html
x9789032513924-45.html
x9789032513924-46.html
x9789032513924-47.html
x9789032513924-48.html
x9789032513924-49.html
x9789032513924-50.html
x9789032513924-51.html
x9789032513924-52.html
x9789032513924-53.html
x9789032513924-54.html
x9789032513924-55.html
x9789032513924-56.html
x9789032513924-57.html
x9789032513924-58.html
x9789032513924-59.html
x9789032513924-60.html
x9789032513924-61.html
x9789032513924-62.html
x9789032513924-63.html
x9789032513924-64.html
x9789032513924-65.html
x9789032513924-66.xhtml