32
De naam van de stad is volgens de kaart Stone River. Stone River, Nebraska. Maar als de Sarge en ik aankomen is het bord aan de stadsgrens overgeschilderd met de naam ‘Shivapuram’.
Nebraska.
Inwonertal: 17,000.
Midden op straat, dwars over de stippelstreep, ligt een rood-bonte koe waar we omheen moeten. Herkauwend, de koe verroert geen vin.
Het centrum is nog twee straten met roodbakstenen huizen verder. Een oranje verkeerslicht knippert boven het hoofdkruispunt. Een zwarte koe schuurt zich aan de ijzeren paal van een stoplicht. Een witte koe vreet zinnia ‘s uit een plantenbak voor het raam van het postkantoor. Een andere koe ligt voor het politiebureau de doorgang over de stoep te versperren.
Het ruikt naar kerrie en patchoeli. De deputy sheriff draagt sandalen. De deputy, de postbode, de serveerster in het café, de barkeeper in de herberg, ze hebben allemaal een zwarte stip tussen hun ogen geplakt. Een bindi.
“Sapperloot,” zegt de Sarge. “De hele stad is hindoe geworden.”
Volgens het ‘Spiritistisch Wonderen Bulletin’ van deze week komt het allemaal door de Pratende Judaskoe.
In elk slachthuis is het de kunst om de koeien met een trucje de helling naar de slachtvloer op te krijgen. Koeien die met vrachtwagens van de veebedrijven worden aangevoerd zijn in de war en bang. Na uren of dagen op elkaar gepakt in veewagens, uitgedroogd en de hele reis niet geslapen, worden de koeien samen met andere op de aanvoerplaats buiten het slachthuis gelost.
Hoe je ze nu de helling op moet krijgen is: je stuurt er de Judaskoe op af. Zo wordt die koe echt genoemd. Het is een koe die in het slachthuis leeft. Ze mengt zich onder de ten dode opgeschreven koeien en leidt ze de helling op naar de slachtvloer. De bange, verschrikte koeien zouden nooit gaan als de Judaskoe ze niet de weg wees.
De laatste stap voordat de bijl of het mes of de stalen pen door de schedel klieft, op dat laatste moment stapt de Judaskoe opzij. Ze overleeft om weer een kudde naar de dood te leiden. Ze doet dat haar hele leven.
Tot, volgens het ‘Spiritistisch Wonderen Bulletin,’ de Judaskoe er in de vleesfabriek van Stone River op een dag mee ophield.
De Judaskoe blokkeerde de doorgang naar de slachtvloer. Ze weigerde opzij te stappen en de kudde achter zich de dood in te laten gaan. Onder de ogen van het voltallige slachthuispersoneel ging de Judaskoe op haar achterpoten zitten, als een hond, ze zat daar in de doorgang en keek iedereen met haar bruine koeienogen aan en praatte.
De Judaskoe praatte.
Ze zei: “Verzaakt uw vleeseterij.”
De stem van de koe was de stem van een jonge vrouw. De koeien achter haar, die schraapten met hun poten en wachtten af.
Het personeel van het slachthuis, hun monden vielen zo abrupt open dat hun sigaretten op de bloederige vloer vielen. Een man slikte zijn pruimtabak in. Een vrouw hield een hand voor haar mond en gilde.
De Judaskoe zat daar en tilde een voorpoot op, wees met haar hoef naar het personeel en zei: “Het pad naar moksha gaat niet over de pijn en het lijden van andere wezens.”
‘Moksha,’ zegt het ‘Spiritistisch Wonderen Bulletin,’ is Sanskriet voor ‘verlossing,’ het einde van de karmische cyclus van reïncarnatie.
De Judaskoe praatte de hele middag. Ze zei dat de mens de natuur had verwoest. Ze zei dat de mensheid op moest houden andere soorten uit te roeien. De mens moet zijn aantal verminderen, een systeem van quota instellen, zodat alleen een klein percentage van de levende wezens op de planeet mensen zijn. De mens kan het leven leiden dat hij wil, zolang hij maar niet de meerderheid uitmaakt.
Ze leerde de aan wezigen een hindoelied. De koe liet het voltallig personeel meezingen terwijl ze met haar hoefde maat sloeg.
De koe gaf antwoord op al hun vragen over leven en dood.
De Judaskoe praatte maar door en door.
Nu, hier en nu, de Sarge en ik, we lopen achter de feiten aan. Heksenjacht. We kijken naar alle koeien die op die dag uit het slachthuis zijn vrijgelaten. Het slachthuis aan de andere kant van de stad is leeg en stil. Iemand schildert het betonnen gebouw roze. Maakt er een ashram van. Ze hebben groenten geplant op de losplaats.
De Judaskoe heeft sindsdien geen woord meer gezegd. Ze eet gras in de voortuintjes van de mensen. Ze drinkt uit vogelbadjes. Mensen hangen bloemenkransen om haar nek.
“Ze maken gebruik van de spreuk waarmee iemand bezeten kan worden,” zegt de Sarge. We zijn gestopt in de straat, wewachtentot een enorm traagzwijn de straat is overgestoken. Andere varkens en kippen staan in de schaduw onder de zonwering van de ijzerwinkel.
Met die spreuk kun je je bewustzijn projecteren in het lichaam van een ander wezen.
Ik kijk hem aan, te lang, en vraag of ie niet depot is die de ketel verwijt dat ie zwart ziet.
“Dieren, mensen,” zegt de Sarge, je kunt jezelf in vrijwel elk levend wezen verplaatsen.”
En ik zeg: ja, vertel mij wat.
We rijden langs de man die de roze ashram staat te schilderen en de Sarge zegt: “Als je het mij vraagt is reïncarnatie gewoon een vorm van procrastinatie.”
En ik zeg: ja, ja, ja. Dat heeft ie me al eens eerder verteld.
De Sarge legt zijn verrimpelde hand met levervlekken op de mijne. De rug van zijn hand is bedekt met een tapijt van grijze haren. Zijn vingers zijn koud van zijn pistool. De Sarge knijpt in mijn hand en zegt: “Hou je nog van me?” En ik vraag of ik een keus heb.