24

Bij de volgende bibliotheek vraag ik of ik in de auto kan blijven wachten terwijl Helen en Mona naar binnen gaan voor het boek. Als ze weg zijn, blader ik Helen d’r werkagenda door. Op bijna elke dag staat een naam, sommige van die namen ken ik. De dictator van een of andere bananenrepubliek, of een figuur uit de georganiseerde misdaad. Elke naam doorgekrast met een enkele rode haal. De laatste tien namen schrijf ik op een papiertje. Tussen de namen staan de afspraken van Helen, haar handschrift krullerig en volmaakt als sieraden.

Op de achterbank, tegen de rugleuning, zijn handen achter zijn hoofd gevouwen, zit Oester naar me te kijken. Zijn blote voeten heeft ie gekruist op de leuning voor hem liggen, zodat ze vlak naast mijn gezicht bungelen. Een zilveren ring om een van zijn grote tenen. Eelt op de voetzolen, het grijze eelt is gekloofd en smerig, en Oester zegt: “Mams zal het niet leuk vinden dat jij in haar geheime privé-shit zit te snuffelen.”

Ik lees terug vanaf vandaag en neem drie jaar van namen, moorden, door tot Helen en Mona over de parkeerplaats komen lopen.

Oester zijn telefoon gaat en hij neemt op: “Advocatenkantoor Donner, Diller en Dunes.”

Het grootste deel van de werkagenda, ik heb nog steeds geen kans gehad om die te lezen. Jaren en jaren van bladzijden. Aan het eind zijn er nog jaren en jaren van lege bladzijden voor Helen om in te vullen.

Helen is aan de telefoon als ze bij de auto komt. Ze zegt: “Nee, ik wil de baguette-geslepen aquamarijn die van keizer Zog is geweest.”

Mona gaat achterin zitten en zegt: “Hebben jullie ons gemist?” Ze zegt: “Weer een wurglied door de plee getrokken.”

En Oester vouwt zijn benen op de achterbank en zegt: “Die huiduitslag, bloedt die?” in zijn mobiel.

Helen knipt met haar vingers naar me, ik moet haar de werkagenda geven. In de telefoon zegt ze: “Ja, die 200-karaats aquamarijn. Bel Drescher maar in Genève.” Ze slaat de werkagenda open en schrijft een naam bij de datum van vandaag.

Mona zegt: “Ik zat te denken.” Ze zegt: “Denken jullie dat er in die oorspronkelijke grimoire misschien een spell stond om te kunnen vliegen? Dat zou ik nou leuk vinden. Of een spell om onzichtbaar te worden?” Ze haalt haar Spiegelboek uit het rugzakje en begint erin te kleuren. Ze zegt: “Ik wil ook graag met dieren kunnen praten. O, en telekinese doen, weet je wel, dingen verplaatsen met mijn gedachten…”

Helen start de auto en zegt luid tegen de achteruitkijkspiegel: “Ik naai mijn vis dicht.”

Ze doet haar mobiel en haar pen in haar tas. Nog steeds in haar tas zit het kleine grijze steentje van Mona d’r heksenfeest, de steen die ze van de heksenkring heeft gekregen. Toen Oester naakt was. De gerimpelde roze huid in stalactietvorm gepiercet met een klein zilveren ringetje.

Mona, diezelfde avond, Moerbei, en haar twee rugspieren, zoals die uiteenweken in de twee stevige, romige, witte helften van haar kont, en ik tel 1, ik tel 2, ik tel 3…

In het volgende stadje, in de volgende bibliotheek, vraag ik Helen en Mona of ze met Oester in de auto willen wachten terwijl ik naar binnen ga op zoek naar het versjesboek.

Dit is zo’n bibliotheek in een klein stadje, midden op de dag. Een medewerker zit achter de uideenbalie. De recente kranten zijn in grote leggers met stijve kaft gebonden, en die kun je aan een grote tafel gaan zitten lezen. In de krant van vandaag staat Gustave Brennan. In die van gisteren een of andere geflipte religieuze leider in het Midden-Oosten. Twee dagen geleden was het iemand die ter dood was veroordeeld en die in de dodencel op zijn laatste beroepsprocedure zat te wachten.

Iedereen in de werkagenda van Helen is doodgegaan op de datum waar zijn naam bij staat.

Daartussenin krantenartikelen over iets ergers. Denni D’Testro vandaag. Drie dagen geleden was het Samantha Evian. Een week geleden was het Dot Leine. Allemaal jong, allemaal fotomodel, allemaal dood gevonden zonder aanwijsbare doodsoorzaak. Daarvóór was het Mimi Gonzalez, dood gevonden door haar vriendje, dood in bed zonder kwetsuren, niets. Geen sporen, tot het autopsierapport, dat vandaag bekend is gemaakt, tekenen vermeldt van postmortale seksuele gemeenschap.

Nash.

Helen komt binnen en vraagt: “Ik heb honger. Waar blijf je zo lang?”

Mijn lijst met namen ligt naast me op tafel. Daarnaast een krantenartikel met een foto van Gustave Brennan. Voor me ligt een ander artikel met een foto van de begrafenis van een veroordeelde kinderverkrachter wiens naam ik in Helen d’r werkagenda heb gevonden.

En Helen overziet alles met één blik en zegt: “Dus nu weet je het.”

Ze gaat op de rand van de tafel zitten, haar dijen trekken haar rok strak over haar schoot, en ze zegt: “Jij wilde weten hoe je je macht onder controle moest houden en, nou ja, dit is wat voor mij werkt.”

Het geheim is dat je prof moet worden, zegt ze. Doe iets alleen voor het geld, dan is de kans kleiner dat je het gratis doet. “Je denkt toch niet dat prostituees veel behoefte hebben aan seks buiten het bordeel?” zegt ze.

Ze zegt: “Waarom denk je dat aannemers altijd in half afgebouwde huizen wonen?”

Ze zegt: “Waarom denk je dat de gezondheid van dokters zo slecht is?”

Ze gebaart naar de ingang van de bibliotheek en de parkeerplaats daarachter en zegt: “De enige reden waarom ik Mona al niet honderd keer heb vermoord is dat ik elke dag iemand anders vermoord. En daar word ik dik voor betaald.”

En ik vraag: “wat vind je van Mona d’r idee? Waarom kun je je macht niet onder controle houden door zoveel van mensen te houden dat je ze niet wilt vermoorden?”

“Het heeft niks met liefde en haat te maken,” zegt Helen. Het heeft met controle te maken. Mensen gaan niet een gedicht aan hun kind zitten voorlezen om het te vermoorden. Ze willen alleen dat het kind slaapt. Ze willen alleen domineren. Hoeveel je ook van iemand houdt, je wilt toch altijd dat het gaat zoals jij wilt.

De masochist dwingt de sadist tot actie. De meest passieve persoon is in feite een agressor. Elke dag dat jij leeft betekent ellende en dood voor planten en dieren – en zelfs voor sommige mensen. “Slachthuizen, veefokkerijen, slavenarbeid,” zegt ze, “of je het nu leuk vindt of niet: dat koop je met je geld.”

En ik zeg tegen haar dat ze te veel naar Oester heeft geluisterd.

“De truc is om mensen opzettelijk te doden,” zegt Helen en pakt de krantenfoto van Gustave Brennan op. Ze bekijkt hem van dichtbij en zegt: “Je vermoordt mensen die je niet kent opzettelijk zodat je niet toevallig de mensen van wie je houdt vermoordt.”

Constructieve destructie.

Ze zegt: “Ik ben onafhankelijk, ik werk op contract.”

Ze is een internationale huurmoordenaar die voor knotsen van diamanten werkt.

Helen zegt: “Regeringen doen het dagelijks.”

Maar regeringen doen het na jaren overleg en na een zorgvuldige rechtsgang, zeg ik tegen haar. Pas na ampele overwegingen wordt een crimineel te gevaarlijk geacht om te worden vrijgelaten. Of ze doen het om een voorbeeld te stellen. Of uit wraak. Oké, het proces is dus niet volmaakt. Maar het is tenminste niet willekeurig.

En Helen legt even een hand op haar ogen, haalt hem vervolgens weg, kijkt me aan en zegt: “Wie denk jij dat me voor dit soort karweitjes belt?”

Het ministerie van Buitenlandse Zaken belt haar?

“Soms,” zegt ze. “Meestal zijn het andere landen, allerlei landen in de wereld, maar ik doe niets gratis.”

Vandaar die juwelen?

“Ik heb er een bloedhekel aan om over de wisselkoers te onderhandelen, jij niet?” zegt ze. “Bovendien, voor elke maaltijd die je eet moet er een dier aan geloven.”

Oester weer. Ik zie dat het mijn taak zal worden om hem en Helen gescheiden te houden.

En ik zeg: dat is anders. Mensen staan boven dieren. Dieren zijn op aarde gezet om de mensheid te voeden en te dienen. Menselijke wezens zijn kostbaar en intelligent en uniek en God heeft ons de dieren gegeven. Ze zijn ons eigendom.

“Natuurlijk moet jij dat zeggen,” zegt Helen. “Jij zit in het winnende team.”

Ik zeg: constructieve destructie is niet de oplossing die ik zocht.

En Helen zegt: “Het spijt me, maar dat is de enige die ik heb.”

Ze zegt: “Kom, we pakken het boek, we maken het onklaar en dan gaan we een lekkere fazant koud maken voor de lunch.”

Op weg naar buiten vraag ik de bibliothecaris om een exemplaar van het versjesboek, maar het is uitgeleend. De details van de bibliothecaris zijn dat hij matglanzende asblonde strepen in zijn haar heeft en dat het met gel in een stijve klep boven zijn gezicht is geboetseerd. Een soort asblond vizier. Hij zit op een kruk achter een computerscherm en ruikt naar sigarettenrook. Hij draagt een coltrui met een plastic naamplaatje waar ‘Symon’ op staat.

Ik zeg tegen hem dat ik het boek te pakken móét krijgen, dat er mensenlevens mee gemoeid zijn.

En hij zegt dat is dan jammer.

En ik zeg: nee, het punt is dat zijn leven ermee gemoeid is.

En de bibliothecaris slaat een toets aan en zegt dat ie de politie belt.

“Wacht,” zegt Helen en legt haar hand gespreid op de balie, haar vingers sprankelend en afgeladen met baguette-geslepen smaragden en cabochon-geslepen stersaffieren en zwarte, kussenvormig geslepen industriële diamanten. Ze zegt: “Symon, maak je keuze.”

En de bibliothecaris, zijn bovenlip kruipt omhoog naar zijn neus zodat zijn boventanden vrijkomen. Hij knippert een, twee keer langzaam met zijn ogen en zegt: “Schat, je mag die kitscherige travestietenknikkers van je houden.”

En de glimlach op Helen d’r gezicht verflauwt niet eens.

De ogen van de man draaien weg en de spieren in zijn gezicht en handen worden slap. Zijn kin valt op zijn borst en hij klapt voorover op het toetsenbord, waarna hij een kwartslag maakt en op de vloer glijdt.

Constructieve destructie.

Helen steekt een peperdure hand uit om de monitor te draaien en zegt: “Verdomme.”

Zelfs dood op de vloer lijkt het of hij slaapt. Zijn enorme haardos vol gel heeft zijn val gebroken.

Op de monitor lezend zegt Helen: “Hij is van scherm veranderd. Ik moet zijn wachtwoord hebben.”

Geen probleem. Big Brother stopt ons allemaal vol met dezelfde shit. Ik gok erop dat ie slim was op de manier waarop iedereen denkt slim te zijn. Ik zeg dat ze ‘wachtwoord’ moet intypen.