6

Bij wiegendood is het standaardprocedure om de ouders te verzekeren dat ze niets verkeerds hebben gedaan. Baby’s stikken niet in hun dekentjes. In het Tijdschrift voor pediatrie, in een studie gepubliceerd in 1945, getiteld ‘Mechanische verstikking in de vroege kindertijd,’ toonden onderzoekers aan dat een baby niet in beddengoed kan stikken. Zelfs de kleinste baby, met het gezichtje voorover op een kussen of matras gelegd, kan ver genoeg wegrollen om adem te halen. Zelfs als het kindje een beetje verkouden is, is er geen bewijs dat het te maken heeft met zijn dood. Er is geen bewijs om dkt-inentingen – difterie, kinkhoest, tetanus – in verband te brengen met plotseling overlijden. Zelfs als het kindje een paar uur tevoren naar de dokter is geweest, kan het doodgaan.

Een kat gaat niet op een kind zitten om het leven eruit te zuigen.

Het enige wat we weten is dat we het niet weten.

Nash, de ziekenbroeder, toont me de paarse en rode bloeduitstortingen op elk kind, livores mortis, waar de geoxideerde hemoglobine naar het laagste deel van het lichaam zinkt. Het bloedschuim dat uit de neus en de mond komt is wat lijkschouwers ‘secreet’ noemen, een natuurlijk onderdeel van het ontbindingsproces. Mensen die wanhopig op zoek zijn naar een oplossing kijken naar livores mortis, secreet, naar luieruitslag zelfs, en concluderen dat er sprake is van kindermishandeling.

De truc om het totaalbeeld te vergeten is alles in close-up bekijken.

De snelste manier om een deur te sluiten is je begraven in minieme details. De feiten. Het beste van journalist worden is dat je je kunt verschuilen achter je notitieblok. Alles is altijd ‘research’.

In de provinciale bibliotheek, op de kinderafdeling, staat het boek weer klaar op de plank. Versjes en rijmpjes van over de hele wereld. En op bladzijde 27 staat een gedicht. Een traditioneel Afrikaanse gedicht, zegt het boek. Het telt acht regels en die hoefik niet over te schrijven. Die staan in mijn aantekeningen vanaf de eerste baby, de wooncaravan in de buitenwijk. Ik scheur de bladzijde eruit en zet het boek terug op de plank.

Op de stadsredactie zegt Duncan: “Hoe gaat het met het dode-babyspoor?” Hij zegt: “Je moet dit nummer bellen en kijken wat het is,” en hij overhandigt me een proefdruk van het katern Lifestyle, een rood omcirkelde advertentie.

Over drie kolommen, vijftien centimeter hoog. De kop luidt:

Attentie bezoekers van de fitness- en racketsclub Grazige Heuvels

De tekst luidt: “Hebt u een infectie van een vleesetende schimmel opgelopen van de fitnesstoestellen of de contactoppervlakken in de toiletten? Zo ja, bel dan a.u.b. het volgende nummer om deel te nemen aan een collectieve eis tot schadevergoeding.”

Op het nummer in kwestie antwoordt een mannenstem: “Advocatenkantoor Deemer, Duke en Diller.”

De man zegt: “We moeten uw naam en adres noteren.” Door de telefoon zegt ie: “Kunt u de huiduitslag beschrijven? Grootte. Plaats. Kleur. Weefselverlies of -schade. Wees zo uitvoerig mogelijk.”

Er is een misverstand, zeg ik. Ik heb geen huiduitslag. Ik zeg dat ik niet bel voor de eis tot schadevergoeding.

Om een of andere reden moet ik aan Helen Hoover Boyle denken.

Als ik zeg dat ik journalist van een krant ben, zegt de man: “Het spijt me, maar we mogen geen mededeling doen over de zaak zolang de aanklacht niet officieel is ingediend.”

Ik bel de racketsclub, maar die willen ook niet praten. Ik bel de Boomgrens Diner Club van de vorige advertentie, maar ze willen niet praten. De telefoonnummers in beide advertenties zijn hetzelfde. Met dat rare netnummer. Ik bel het opnieuw en de stem van de man zegt: “Advocatenkantoor Deemer, Duke en Diller.”

En ik hang op.

Op de school voor journalistiek Ieren ze je dat je met je belangrijkste feit moet beginnen. De omgekeerde piramide, noemen ze dat. Zet de wie, wat, waar, wanneer en waarom bovenaan je artikel. Som daarna de andere feiten in afnemende volgorde van belangrijkheid op. Op die manier kan een redacteur een artikel op elke gewenste lengte afkappen zonder al te belangrijke informatie te verliezen.

Alle kleine details, de geur van de beddensprei, het eten op de borden, de kleur van de kerstballen, die dingen blijven altijd achter op de vloer van de zetterij.

Het enige patroon bij wiegendood is dat het toeneemt als het in de herfst kouder wordt. Met dat feit wil mijn hoofdredacteur de eerste aflevering openen. Iets om mensen schrik aan te jagen. Vijf baby’s, vijf afleveringen. Op die manier kunnen we ervoor zorgen dat mensen de serie vijf achtereenvolgende zondagen zullen lezen. We kunnen beloven dat we de oorzaken en patronen van sids zullen onderzoeken. We kunnen hoop bieden.

Sommige mensen denken nog steeds dat kennis macht is.

We kunnen de adverteerders een trouw lezerspubliek bieden. Buiten begint het al kouder te worden.

Op de stadsredactie vraag ik mijn hoofdredacteur of hij me een plezier wil doen.

Ik denk dat ik misschien een patroon gevonden heb. Het lijkt erop dat elke ouder het kind de avond tevoren hetzelfde gedicht heeft voorgelezen.

“Alle vijf?” vraagt ie.

Ik zeg: laten we een klein experimentje doen.

Het is laat op de avond en we zijn allebei moe na een lange dag. We zitten op zijn kantoor en ik zeg dat ie moet luisteren.

Het is een oud lied over dieren die gaan slapen. Het is melancholiek en gevoelvol en mijn gezicht voelt rood en warm van de geoxideerde hemoglobine terwijl ik het gedicht hardop voorlees onder de tl-lampen, met tegenover me mijn hoofdredacteur achter zijn bureau, die zijn das heeft losgetrokken en zijn kraag open heeft hangen en met gesloten ogen achteroverleunt in zijn stoel. Zijn mond hangt een beetje open, zijn tanden en zijn koffiebeker hebben dezelfde koffiebruine vlekken.

Het goeie is dat we alleen zijn en dat het maar een minuutje duurt.

Aan het eind opent ie zijn ogen en zegt: “Wat de fuck heeft dit te betekenen?”

Duncan, zijn ogen zijn groen.

Zijn spuug landt in kleine koude spatjes op mijn arm, bacteriedragende, kleine natte hagelschotjes die virussen overbrengen. Bruin koffiespeeksel.

Ik zeg dat ik het niet weet. In het boek heet het een wurglied. In sommige oude culturen zongen ze het voor kinderen tijdens hongersnoden of droogten, elke keer als de stam te groot was geworden voor het land. Je zingt het voor krijgers die verminkt zijn in de strijd en mensen die getroffen zijn door een ziekte, iedereen van wie je hoopt dat ie spoedig zal sterven. Om een einde te maken aan hun pijn. Het is een wiegelied.

Wat ethiek betreft heb ik geleerd dat het niet de taak van een journalist is om een oordeel te vellen over de feiten. Het is niet jouw taak informatie te screenen. Het is jouw taak om de details te vergaren. Gewoon wat er is. Een onpartijdige getuige te zijn. Wat ik nu weet is dat er een dag komt dat je niet meer zult aarzelen om die ouders op kerstavond te bellen.

Duncan kijkt op zijn horloge, dan naar mij en zegt: “Wat is nu het experiment?”

Morgen zal ik weten of er een causaal verband is. Een echt patroon. Het is gewoon mijn taak om het verhaal te vertellen. Ik haal bladzijde 27 door zijn shredder.

Schelden doet geen pijn.

Ik wil het niet uitleggen voordat ik het zeker weet. Dit is nog steeds een hypothetische situatie, dus ik vraag mijn hoofdredacteur of hij me even de tijd wil gunnen. Ik zeg: “We zijn allebei aan rust toe, Duncan.” Ik zeg: “Misschien kunnen we er morgen verder over praten.”