29
In het politierapport staat niet hoe warm mijn vrouw, Gina, voelde toen ik die ochtend wakker werd. Hoe zacht en warm ze voelde onder de dekens. Hoe ze, toen ik me naast haar omdraaide, op haar rug rolde, hoe haar haar uitwaaierde over het kussen. Haar hoofd neigde een beetje naar één schouder. Haar ochtendhuid rook warm, zoals zonlicht eruitziet dat, in een aardig restaurant aan de kust, waar je op huwelijksreis bent, van een wit tafelkleed weerkaatst.
De zon scheen door de blauwe gordijnen en maakte haar huid blauw. Haar lippen blauw. Haar oogwimpers raakten haar wangen. Haar mond was een losse glimlach.
Nog halfin slaap legde ik mijn hand in haar nek en kantelde haar gezicht achterover en kuste haar.
Haar nek en schouder waren zo rustig en ontspannen.
Terwijl ik haar warme, ontspannen mond kuste, trok ik haar nachtjapon op tot haar middel.
Haar benen leken uit elkaar te rollen en mijn hand vond haar rulle en natte binnenste.
Onder de dekens, mijn ogen dicht, werkte ik mijn tong naar binnen. Met mijn natte vingers pelde ik haar gladde roze randen naar achteren en likte dieper. De ademtocht die in en uit me gaat. Op de top van elke ademhaling dreef ik mijn mond in haar.
Voor één keer had Katrin de hele nacht geslapen en lag ze niet te huilen.
Mijn mond klom naar Gina d’r navel. Hij klom naar haar borsten. Met één natte vinger in haar mond wrijf ik met de andere vinger over haar tepels. Mijn mond stulpt over haar andere borst en mijn tong voelt aan de tepel binnenin.
Gina d’r hoofd rolde opzij en ik likte achter haar oor. Met mijn heupen haar benen uit elkaar duwend ging ik bij haar naar binnen.
De losse glimlach op haar gezicht, de manier waarop haar mond op het laatste moment openviel en haar hoofd diep in het kussen zakte, ze was zo stil. Zo goed was het sinds de geboorte van Katrin niet meer geweest.
Een minuutje later glipte ik uit bed en nam een douche. Zachtjes trok ik mijn kleren aan en deed stilletjes de slaapkamerdeur achter me dicht. In de kinderkamer gaf ik Katrin een kusje opzij op haar hoofdje. Ik voelde aan haar luier. De zon scheen door haar gele gordijnen. Haar speeltjes en boekjes. Ze zag er zo volmaakt uit.
Ik voelde me zo gezegend.
Niemand in de wereld was zo gelukkig als ik die ochtend.
Hier, achter het stuur in Helen d’r auto, zij slapend voorin naast me. Vanavond zijn we in Ohio of Iowa of Idaho, met Mona slapend achterin. Helen d’r roze haar opbollend tegen mijn schouder. Mona onderuitgezakt in de achteruitkijkspiegel, onderuitgezakt tussen haar gekleurde viltstiften en boeken. Oester in slaap. Dit is het leven dat ik nu heb. In voor- en tegenspoed. In lief en leed.
Dat was mijn laatste echt goede dag. Pas toen ik thuiskwam van mijn werk merkte ik wat er aan de hand was.
Gina lag nog in dezelfde houding.
In het politierapport zal wel staan dat het postmortale seks was.
Ik denk aan Nash.
Katrin was nog steeds stil. De onderkant van haar hoofdje was donkerrood geworden.
Livores mortis. Geoxideerde hemoglobine.
Pas toen ik thuiskwam wist ik wat ik gedaan had.
Hier, geparkeerd in de leergeur van Helen d’r makelaarsslee, komt de zon net boven de horizon. Hetzelfde moment nu als toen. We staan geparkeerd onder een boom, in een straat met bomen, in een buurt met kleine huizen. Het is een of andere bloesemboom en de hele nacht zijn er roze bloemblaadjes op de auto gevallen, klevend in de dauw. De auto van Helen is roze als een praalwagen in een bloemencorso, bedekt met bloesems, en ik gluur naar buiten door een klein gaatje dat de bloemblaadjes op de voorruit nog opengelaten hebben.
Het ochtendlicht dat door de laag bloemblaadjes schijnt is roze.
Rozenkleurig. Op Helen en Mona en Oester, die slapen.
Verderop in de straat werkt een bejaard echtpaar aan de bloembedden onder langs hun huismuur. De oude man vult een gieter onder een kraan. De oude vrouw knielt en wiedt onkruid.
Ik zet mijn pieper weer aan en hij gaat meteen af.
Helen schrikt wakker.
Het telefoonnummer op mijn pieper, ik herken het niet.
Helen gaat rechtop zitten, knippert met haar ogen, kijkt me aan. Ze kijkt op haar kleine blinkende polshorloge. In haar gezicht zitten aan één kant diepe rode putten waar ze op haar smaragden oorhangers heeft geslapen. Ze kijkt naar de laag roze die alle ramen bedekt. Ze drijft de roze vingernagels van beide handen in haar haar en maakt het los. Ze zegt: “Waar zijn we nu?”
Sommige mensen denken nog steeds dat kennis macht is.
Ik zeg tegen haar dat ik geen idee heb.