3

De gedempte dreun van een woordenwisseling dringt door de muren, dan een daverend gelach. Dan nog meer gedreun. Het meeste ingeblikte gelach op tv is in het begin van de jaren vijftig opgenomen. Nu zijn de meeste mensen die je hoort lachen dood.

Het boenke-boenke-boenk van een drum komt door het plafond. Het ritme verandert. De beat wordt soms compacter, sneller, of uitgerekter, langzamer, maar stopt niet.

Boven, dwars door de vloer, brult iemand een songtekst. Die mensen die altijd hun televisie of hun stereo of hun radio aan moeten hebben. Die mensen die doodsbang zijn voor stilte. Dat zijn mijn buren. Die herrie-oholics. Die stilte-foben.

Gelach van de doden klinkt door elke muur.

Dat is wat ze tegenwoordig ‘Oost west thuis best’ noemen.

Dat geluidsbombardement.

Na het werk deed ik één boodschap. De man achter de kassa keek op toen ik de winkel binnen hinkte. Terwijl ie me bleef aankijken stak ie zijn hand onder de toonbank en haalde een in bruin papier gewikkeld pakje tevoorschijn met de woorden: “Ik heb er twee papieren zakken omheen gedaan. Volgens mij vind je deze wel leuk.” Hij zette het op de toonbank en klopte er met zijn hand op.

Het pakje is half zo groot als een schoenendoos. Het weegt minder dan een blikje tonijn.

Hij sloeg een, twee, drie toetsen aan op de kassa en op de display verscheen het bedrag van honderdnegenenveertig dollar. Hij zei tegen me: “Ik heb de zakken goed met plakband dichtgemaakt, dus maak je geen zorgen.”

Hij deed het pakje in een plastic zak, tegen de regen, en zei: “Laat me weten als er onderdelen ontbreken.” Hij zei: “Zo te zien wordt die voet ook niet beter.”

Onderweg naar huis rammelde het pakje de hele tijd. Onder mijn arm ging het papier schuiven en kreukelen. Met elke manke stap kletterde de inhoud van de doos van de ene kant naar de andere.

In mijn flat dreunt het plafond van een of andere opzwepende muziek. De muren murmelen van paniekerige stemmen. Ofwel een oeroude verdoemde Egyptische mummie is weer tot leven gekomen en probeert de buren hiernaast te vermoorden, of ze zitten naar een film te kijken.

Onder de vloer schreeuwt iemand, een hond blaft, deuren knallen, de veilingroep van een of andere song.

Op de wc doe ik het licht uit. Zodat ik niet kan zien wat er in die zak zit. Zodat ik niet weet hoe het eruit moet komen te zien. In de krappe bedompte duisternis stop ik een handdoek in de kier onder de deur. Met het pakje op schoot ga ik op de wc-pot zitten en luister.

Dit is wat doorgaat voor beschaving.

Mensen die er niet over zouden peinzen rotzooi uit hun auto te gooien komen met een blèrende radio langsrijden. Mensen die er niet over zouden peinzen in een druk restaurant sigarenrook in je gezicht te blazen praten keihard in hun mobieltjes. Ze schreeuwen tegen elkaar over een afstand van een etensbord.

Die mensen, die er niet over zouden peinzen met herbiciden of insecticiden te spuiten, kledderen de hele buurt onder met hun stereofonische Schotse doedelzakmuziek. Chinese opera. Country-and-western.

Buiten is een zingend vogeltje oké. Patsy Cline niet.

Buiten is het verkeersgeraas al erg genoeg. Chopins Pianoconcert in e-klein eraan toevoegen maakt de zaak niet beter.

Je zet je muziek harder om het lawaai te overstemmen.

Andere mensen zetten hun muziek harder om de jouwe te overstemmen. Je zet de jouwe weer harder. Iedereen koopt steeds grotere stereo-installaties. Dat is de wapenwedloop van het lawaai. Je wint niet met een hoop treble.

Dit gaat niet over kwaliteit. Het gaat over volume.

Dit gaat niet over muziek. Het gaat over winnen.

Je verkoopt je concurrent een dreun met de baslijn. Je rammelt met ramen. Je smijt met de melodielijn en schreeuwt de tekst. Je doet er vuilbekkerij bij en beukt op elk scheldwoord.

Je domineert. Dit gaat in werkelijkheid om macht.

In de donkere wc, zittend op de toiletpot, maak ik met mijn nagels het plakband aan een kant van het pakje los en binnenin zit een vierkante kartonnen doos, glad, zacht, donzig aan de randen, elke hoek stomp en ingedeukt. De deksel gaat eraf en wat erin zit voelt als lagen scherpe, harde, ingewikkelde vormen, kleine hoekjes, kromminkjes en puntjes. Die leg ik aan een kant op de wc-vloer, in het donker. De kartonnen doos doe ik terug in de papieren zakken. Tussen de harde in elkaar geklitte vormen liggen twee vellen glad papier. Die vellen doe ik ook in de zakken. De zakken prop ik tot een bal.

Dit alles doe ik blindelings, mijn vingers op het gladde papier, ik voel de lagen harde vormen met uitsteeksels.

De vloer onder mijn schoenen, de wc-bril zelfs, trilt een beetje van de muziek hiernaast.

Die gezinnen met wiegendood, je zou tegen ze willen zeggen dat ze een hobby moeten nemen. Je staat er versteld van hoe snel je de deur van het verleden dicht kunt trekken. Hoe erg het ook wordt, je kunt altijd weglopen. Leer borduren. Maak een lamp van gebrandschilderd glas.

Ik draag de vormen naar de keuken en in het licht zijn ze blauw en grijs en wit. Ze zijn van hard plastic. Gewoon kleine fragmentjes. Kleine dakspantjes en luikjes en gevellijstjes. Kleine trapjes en kolommetjes en raamkozijntjes. Of het een gewoon huis of een ziekenhuis is kun je niet zien. Er zijn kleine bakstenen muurtjes en kleine deurtjes. Verspreid over de keukentafel kunnen het de onderdelen van een school of een kerk zijn. Zonder het plaatje op de doos, zonder het schema, kunnen de gootjes en kamertjes en dakkapelletjes net zo goed van een station of een gekkenhuis zijn. Een fabriek of een gevangenis.

Hoe je het ook in elkaar zet, je weet nooit zeker of het goed is.

De kleine onderdeeltjes, de koepeltjes en de schoorsteentjes, ze trillen bij elke dreun die door de vloer komt.

Die muziek-oholics. Die rust-ofoben.

Niemand wil toegeven dat we verslaafd zijn aan muziek. Dat is gewoon onmogelijk. Niemand is verslaafd aan muziek en tv en radio. We moeten er alleen steeds meer van hebben, meer kanalen, een groter scherm, meer volume. We kunnen niet zonder, maar nee, niemand is verslaafd.

We kunnen het afzetten wanneer we maar willen.

Ik zet een raamkozijn in een bakstenen muur. Met een klein penseeltje, zo een als voor nagellak, smeer ik er lijm op. Het raam is zo groot als een vingernagel. De lijm ruikt naar haarlak. De geur smaakt naar sinaasappels en benzine.

Het patroon van de stenen in de muur is zo fijn als je vingerafdruk.

Een ander raam wordt op zijn plaats gepast en ik smeer er nog wat lijm op.

Het geluid huivert door de muren, door de tafel, door het raamkozijn en in mijn vinger.

Die amusement-oholics. Die concentratie-foben.

De goeie ouwe George Orwell had het verkeerd om.

Big Brother kijkt niet. Hij zingt en danst. Hij tovert konijnen uit zijn hoed. Big Brother eist je aandacht elke minuut dat je niet slaapt. Hij zorgt ervoor dat je altijd wordt afgeleid. Hij zorgt ervoor dat je volledig in beslag genomen wordt.

Hij zorgt ervoor dat je verbeelding wegkwijnt. Tot die nog even bruikbaar is als je blindedarm. Hij zorgt ervoor dat je aandacht altijd bezet is.

En dat gevoerd worden, dat is erger dan in de gaten gehouden worden. Als de wereld constant je hoofd vult, hoeft niemand zich zorgen te maken over wat er in je omgaat. Als ieders verbeelding is afgestorven, zal niemand ooit nog een bedreiging voor de wereld zijn.

Ik wurm een knoopje van mijn overhemd los en duw mijn das naar binnen. Met mijn kin strak op de strop van mijn das zet ik met een pincet in elk raam een piepklein ruitje. Met een scheermes snij ik plastic gordijntjes kleiner dan een postzegel, blauwe gordijntjes voor boven, geel voor beneden. Sommige gordijntjes blijven open, andere gaan dicht, ik lijm ze vast.

Er zijn ergere dingen dan je vrouw en kind dood aantreffen.

Je kunt toekijken hoe de wereld het doet. Je kunt je vrouw oud en afgeleefd zien worden. Je kunt toekijken hoe je kinderen alles in de wereld ontdekken waar je ze voor wilde behoeden. Drugs, echtscheiding, conformisme, ziekte. Alle mooie nette boeken, muziek, televisie. Afleiding.

Die mensen met een dood kind, je zou tegen ze willen zeggen: ga je gang maar. Geef jezelf maar de schuld.

Er zijn ergere dingen die je met de mensen van wie je houdt kunt doen dan doodmaken. De gewone manier is om toe te kijken hoe de wereld het doet. Lees alleen maar de krant.

De muziek en het gelach vreten aan je gedachten. Het lawaai dooft ze uit. Al het geluid leidt af. Je hebt koppijn van de lijm.

Niemand denkt nog zelf. Je kunt je niet concentreren. Je kunt niet denken. Er is altijd lawaai dat naar binnen vreet. Zangers die gillen. Dooien die lachen. Acteurs die huilen. Al die kleine doses emotie.

Iemand is altijd bezig de lucht met zijn stemming te sprayen.

Zijn autoradio, die zijn verdriet of zijn vreugde of zijn woede over de hele buurt uitstort.

Een landhuis, Dutch Colonial, daarin zette ik zesenvijftig ramen op zijn kop, en ik moest het weggooien. Een tudorkasteel, twaalf slaapkamers, daaraan lijmde ik de afvoerpijpen aan de verkeerde kant van de gevels, en ik smolt alles omdat ik de zaak probeerde te repareren met een chemisch oplosmiddel.

Dit is niks nieuws.

Kenners van de antieke Griekse cultuur zeggen dat de mensen in die tijd hun gedachten niet als die van henzelf beschouwden. Als de oude Grieken iets dachten, dan meenden ze dat het een god of godin was die een opdracht gaf. Apollo zei dat ze dapper moesten zijn. Athena zei dat ze verliefd moesten worden.

Nu horen mensen een reclame voor chips met zure-room-smaak en haasten ze zich om het spul te gaan kopen, maar nu noemen ze het vrije wil.

De oude Grieken waren tenminste eerlijk.

De waarheid is: zelfs als je op een avond je vrouw en kind voorleest. Je leest ze een wiegelied voor. En de volgende morgen word je wakker, maar je vrouw en kind niet. Je ligt in bed, nog opgekruld tegen je vrouw. Ze is nog warm maar ademt niet. Je dochter huilt niet. Er is al drukte in huis, met verkeer en praatprogramma’s op de radio en stoom die door de pijpen in de muren kolkt. De waarheid is, zelfs die dag kun je even vergeten als je bezig bent een volmaakte knoop in je stropdas te leggen.

Dit is wat ik weet. Dit is mijn leven.

Je kunt wel weggaan, maar dat is niet genoeg. Je neemt een hobby. Je stort je op het werk. Verandert je naam. Je flanst dingen in elkaar. Schept orde in de chaos. Je doet dit elke keer als je voet voldoende genezen is en je het geld ervoor hebt. Elk detail regisseren.

Dit is niet wat een therapeut je zal voorschrijven, maar het werkt.

Je lijmt vervolgens de deuren in de muren. Je lijmt de muren in de fundering. Je zet de minuscule stukjes van elke schoorsteen met een pincet in elkaar en laat de lijm drogen terwijl je het dak bouwt. Je hangt de kleine gootjes eraan. Elk detail nauwkeurig. Je plaatst de kleine dakkapelletjes. Hangt de luikjes op. Zet de veranda in elkaar. Zaait het gras. Plant de bomen.

Inhaleert de smaak van sinaasappels en benzine. De geur van haarlak. Je verliest jezelf in elke complicatie. Je lijmt een streng klimop opzij tegen de schoorsteen. Draden lijm tussen je vingers als spinrag, je vingertoppen plakkerig en vol korsten.

Je zegt tegen jezelf dat geluid stilte definieert. Zonder spreken zou zwijgen geen goud zijn. Geluid is de uitzondering. Denk aan de diepte van het heelal, de onvoorstelbare kou en stilte waar je vrouw en kind wachten. Stilte, niet de hemel, zou al beloning genoeg zijn.

Met een pincet plant je bloemen onder langs de buitenmuur.

Je rug en nek gebogen over de tafel. Je billen samengeknepen, je ruggengraat wordt een bochel, omhoog welvend naar een hoofdpijn onder in je achterhoofd.

Je lijmt het piepkleine matje met ‘Welkom’ op de stoep voor de voordeur. Je hangt de piepkleine verlichting binnen op. Je lijmt de brievenbus naast de voordeur. Je lijmt de piep-, piepkleine melkflesjes op de stoep. Het piepkleine opgevouwen krantje.

Als alles precies, exact, foutloos is, dan moet het wel drie of vier uur ‘s nachts zijn, want inmiddels is het stil. De vloer, het plafond, de muren, zijn stil. De compressor van de koelkast slaat af en je hoort de gloeidraden zoemen in elke lamp. Je kunt mijn horloge horen tikken. Een mot botst tegen het keukenraam. Je kunt je adem zien, zo koud is het binnen.

Je doet de batterijen erin en zet een klein schakelaartje om en de kleine raampjes gloeien. Je zet het huis op de vloer en doet het licht in de keuken uit.

Je staat boven het huis in het donker. Van deze afstand ziet het er volmaakt uit. Volmaakt en veilig en gelukkig. Een keurig huis van rode baksteen. De kleine raampjes schijnen op het gazon en de bomen. De gordijnen gloeien, geel in de kinderkamer. Blauw in je eigen slaapkamer.

De truc om het totaalbeeld te vergeten is alles in close-up bekijken.

De snelste manier om een deur dicht te doen is je begraven in de details.

Zo moeten wij er voor God uitzien.

Alsof alles prima in orde is.

Trek nu je schoen uit en met je blote voet: stamp. Stamp en blijf stampen. Hoeveel pijn het ook doet, de hardplastic scherven en hout en glas, blijf stampen tot de buurman beneden met zijn vuist tegen het plafond beukt.