Overdag bleef de lucht vol vogels die in de steeds langer wordende nachten in de berijpte moerassen gakten, snaterden en kwaakten. De dieren van de toendra verwisselden hun zomerkleed voor het winterse wit. Fluithazen en andere knaagdieren verzamelden koortsachtig het laatste groen dat er te vinden was: takken en twijgen en jonge scheuten die ondanks de steeds toenemende kou durfden te ontspruiten. Verstopt in holen die met korstmossen waren bekleed, zou dit groen drogen en tot voedsel dienen wanneer er een ondoordringbare laag sneeuw en ijs op de toendra lag. De mannen voelden nu minder drang om te jagen. De jongens werden aangemoedigd om af en toe eens op strooptocht te gaan, zolang ze maar binnen gehoorsafstand van een van de ouderen bleven. Karana's been was veel beter, maar toen hij zijn speer pakte en met de anderen mee wilde gaan, dreef Ninip de spot met hem omdat hij nog met zijn been trok en weigerde Torka zeer beslist om hem de rotswand af te laten dalen.
'Wanneer je been sterker is, mag je gaan. Nu nog niet.' Karana gehoorzaamde Torka nors en zonder iets te zeggen, maar toen de anderen zonder hem weggingen keek hij kwaad en kon hij niet worden opgevrolijkt. Zelfs niet toen Lonit zijn favoriete pastei voor hem wilde maken; een mengsel van gestampt vet dat werd gezoet met geronnen bloed met daarin allemaal vers geplukte kornoeljebessen en veenbessen.
De dagen en nachten verstreken, en Torka knikte bemoedigend toen hij zag hoe Karana zijn been oefende tot hij er spierpijn van kreeg. Maar de jongen bleef nog erg met zijn been trekken en hij mocht van Torka de grot nog niet verlaten.
Je zult langzaam zijn. Je zult niet vast ter been zijn. Je zult een gevaar zijn voor jezelf en voor iedere man of jongen die met je jaagt.' Laat me dan alleen jagen! Laat me mezelf bewijzen!' De jongen leek zo sterk op de zoon die hij verloren had dat Torka zijn blik af moest wenden. Karana was als een zoon voor hem geworden. 'Binnenkort,' zei hij en probeerde zijn herinneringen te vergeten. Het lukte hem niet. Toen hij weer naar Karana's ernstige gezichtje keek, zei hij uit het diepst van zijn hart: 'De tijd gaat snel, Kleine Jager. Het lijkt slechts een maan geleden dat ik als jongen in de schaduw van mijn vader liep en mezelf graag wilde bewijzen tegenover hem en tegenover mijn volk. Op een gegeven moment tussen toen en nu werd ik een man die mijn eigen zoon overschaduw de. En nu zijn mijn vader en mijn zoon en de meesten van mijn volk in het rijk der geesten en is Torka bij Karana en worden wij allebei overschaduwd door de wijsheid van Umak, onze Heer der Geesten. Ik zal hem vragen om liederen te zingen waardoor de geesten zich zullen haasten om Karana's been gezond te maken. Maar Karana moet bedenken hoeveel Umak al aan de geesten heeft gevraagd voor één klein jongetje.'
'De Heer der Geesten heeft zijn vrouwen en een nieuw volk. Hij geeft niets om een klein jongetje.'
Torka schudde zijn hoofd. 'Karana leeft dankzij Umaks toverkracht. Karana wordt sterker omdat een oude man hem niet wilde laten sterven. Het leven is goed voor ons, Kleine Jager, dus wees geduldig. Wees tevreden met de dagen zoals ze komen. Wees blij dat tussen nu en het opkomen van de kwijnende maan Torka voor jou zal jagen en Lonit voor jou zal koken terwijl Umak het vuur deelt met degenen die hem op deze hoge, veilige plek weer het gevoel hebben gegeven dat hij jong is.'
'De Heer der Geesten is ons vergeten,' pruilde de jongen. Torka glimlachte. 'Nee, Kleine Jager. Hij heeft zichzelf weer gevonden en vindt het heerlijk om weer een man tussen mannen te zijn.'