8
De zon stond stil in de lucht. Het was de omgekeerde wereld. Het noorderlicht scheen overdag en de wind maakte van de kleuren regenbogen die als rivieren over het land stroomden. Alleen Torka zag deze wonderen. Hij wist niet precies waarom hij ze zag. Hij wilde niet blij zijn over de onthulling van Umak, maar hoe meer hij erover dacht, des te meer groeide de verwondering in hem. Misschien omdat ze allemaal de dood zo nabij waren geweest... de oude man, het meisje, de jager, de jongen, ja zelfs de hond. In zekere zin waren ze allemaal met de wind meegegaan, alleen om door de geesten te worden afgewezen, uit de wereld die ze kenden te worden verstoten en niet te sterven, maar opnieuw te worden geboren in een nieuwe wereld. En nu werd hun wedergeboorte bevestigd door de belofte van het nieuwe leven dat net zo zeker in Lonit groeide als de zomer rijpte op het land.
Misschien had Umak gelijk. De Vernietiger was ver weg, in een deel van de wereld dat ze achter zich hadden gelaten. Het leven was goed op de berg. Voor het eerst besefte Torka dat het Volk niet kon worden vernietigd zolang het kleine groepje dat hij nog had, bij elkaar bleef. Het Volk leefde voort in Umak en Torka. Door Lonit zouden ze worden herboren en voortbestaan in toekomstige generaties. Misschien werd het inderdaad tijd dat Torka zich losmaakte van het verleden en zijn herinneringen aan de grote mammoet prijsgaf aan de wind... in elk geval totdat Karanas volk kwam. Hij zou nu aan andere dingen gaan denken. Hij zou voor Lonit en het kind dat op komst was gaan zorgen. Hij zou aan de toekomst denken. En genieten van de vreugde die hij nu weer schepte in het wonder van het leven.
Ze gedroegen zich zo vreemd tegenover haar. Lonit begreep het niet. Ze had een schoon, net kamp voor hen gemaakt, veel vlees te drogen gehangen en veel huiden op de lange brede overhangende rots uitgelegd. Ze was tevreden met haar vrouwenwerk, maar ^ stonden erop om haar erbij te helpen. Ze voelde zich vernederd wanneer ze haar mannen aan de huiden zag schrapen en pezen zag schoonmaken en draaien. Waarom vonden ze het niet goed wat ze deed? Vernederd had ze extra zorgvuldig en hard gewerkt, om vervolgens uitgefoeterd te worden en te horen dat ze moest rusten en niet zo hard moest werken.
Het was heel verwarrend. Wat moest een vrouw dan doen? Mannen gingen op jacht; vrouwen werkten. En hoeveel rust had een vrouw nu nodig? Sinds Umak het rendier had geveld en Torka en hij het vlees op de huid van het dier hadden opgestapeld en een katrol hadden gemaakt om het vlees op de richel te hijsen, hadden ze haar behandeld alsof niet Karana, maar zij gewond was en speciale aandacht nodig had. Ze zag hen af en toe zo vreemd naar haar kijken, alsof ze wachtten tot ze iets bijzonders zou zeggen of ze ziek zou worden.
Het was verbijsterend. Ze had nog nooit zoveel eetlust gehad. Ze voelde zich uitstekend, al deden haar borsten wat pijn, en ze wachtte gespannen op de periode waarin ze zou bloeden. Wat zouden haar mannen dan zeggen? Zouden ze haar slechts naar de verste hoek van de grot verbannen? Of zouden ze haar wegsturen om aan de voet van de berg te wachten tot het over was? Die gedachte deed haar huiveren van angst. Ze was blij toen haar periode van bloeden niet kwam, hoewel ze zich afvroeg waarom hij wegbleef. Lonit wist alleen wat ze had kunnen waarnemen, dat de periode van bloeden kwam met een soort mystieke regelmaat die iets te maken had met de stand van de maan. Maar de maan voltooide twee keer zijn cyclus zonder dat haar maandstonden kwamen. Ze voelde zich opgelucht. Aan de ene kant wilde ze dat haar mannen haar niet langer zo vreemd zouden behandelen, terwijl ze er aan de andere kant bijna blij om was en het nauwelijks kon geloven. Torka was vriendelijk tegen haar. Om redenen die ze niet begreep en waar ze ook niet over wilde denken, haatte hij haar blijkbaar niet meer.
De zon bleef steeds langer in de lucht. Toen, op een dag, ging hij helemaal niet onder. De zonsondergang kwam, maar de zon verdween niet. In plaats daarvan bleef hij laag aan de horizon in het westen hangen, als een smeulend kooltje dat zachtjes gloeide in het blauwe haardvuur van de lucht. Toen gleed hij in de lange schemering langzaam naar het noorden. Om middernacht begon de zon langzaam naar het oosten te zakken. Een paar uur later werd de nieuwe dag geboren. Geen moment was de zon uit de hemel verdwenen.
En nog steeds kwam het volk van Karana niet.
Lonit zag dat de jongen piekerde. Hij raakte zijn eten nauwelijks aan. 'Lonit zal eieren voor Karana gaan rapen,' zei ze tegen hem. De jongen keek kwaad. Lonit glimlachte. Karana zei nog steeds niets en bleef strak en vijandig kijken, maar Lonit had de laatste paar weken gemerkt dat zijn gedrag iets veranderde. Ze had gemerkt dat verse eieren, rauw of in de as van de vuurkring gekookt, zijn lievelingseten waren. Zijn been heelde aardig, al zou het waarschijnlijk nog vele maanden duren voordat de gescheurde spieren weer zo goed als nieuw waren. Zijn angst voor de Heer der Geesten was geleidelijk veranderd in ontzag. Umak bracht uren met de jongen door, hij vertelde hem de verhalen over het Volk, leerde hem botjes te werpen en bracht hem dezelfde kennis bij als Torka toen die nog klein was. Ook Torka was dol op de jongen en af en toe onderbrak hij het verzorgen van zijn eigen wapens om van een lang bot van het rendier een speer voor Karana te maken. 'Weldra zal Karana met Umak en Torka jagen. Dat zal goed zijn.' De jongen had niet geantwoord, maar hij had de speer opgepakt, op zijn hand gewogen en opgeheven naar een denkbeeldige prooi. En toen had hij voor het eerst geglimlacht.
Lonit had gezien hoe de verhouding tussen haar mannen en de jongen steeds beter werd. Karana vulde geleidelijk de leemte op die Kipu in hun leven had achtergelaten. Daar was ze blij om, maar ze had medelijden met het kind. Hoe vriendelijk en zorgzaam Umak en Torka ook voor hem waren, hij verlangde duidelijk nog naar zijn eigen volk. Ondanks al zijn stoerheid was hij toch een eenzaam jongetje. Soms hoorde Lonit hem tegen de hond fluisteren wanneer de mannen sliepen of op jacht waren. Aar was voor Karana een metgezel geworden aan wie hij zijn geheime wensen en angsten kon toevertrouwen. Aar voelde zich misschien zo tot het kind aangetrokken omdat hij ondanks al zijn woestheid en kracht, zelf niet veel meer dan een verdwaald jong was. De jongen en de hond waren nu altijd bij elkaar. Ze sliepen met hun rug naar elkaar, ja, zelfs tegen elkaar aan, en wanneer Karana af en toe in zijn slaap kreunde, likte de hond zijn gezicht en piepte zacht en bemoedigend tegen hem Karana legde dan een mager armpje om Aars nek en kroop dicht tegen hem aan. De hond deed geen poging om weg te kruipen.
De dag was warm en winderig. Torka bood aan om met haar naar eieren te gaan zoeken. Ze liepen samen de berg af en Lonit verbaasde zich over zijn bezorgdheid om haar. Hij droeg haar netten voor de eieren over zijn schouder, ging voorop en stak zijn hand naar haar uit om haar te ondersteunen toen ze achter hem aan kwam. Ze had de meeste eieren die in de buurt van de helling lagen al verzameld. Een van de weinige lessen die haar moeder haar had bijgebracht, was dat je nooit alles weg moest halen. Dat was een vaste regel van het Volk, bevestigde Torka. Een paar eieren hier, een paar planten daar, wat wild, een paar ganzen, dan zou er altijd nog iets over zijn wanneer de jagers en verzamelaars de volgende periode van licht weer kwamen.
Ze gingen de toendra op en liepen ver het moeras in waar de ganzen in de rui nu de laatste vleugelveren verloren. Ze zouden op de grond moeten blijven terwijl ze hun jongen grootbrachten. Ondertussen kwamen er nieuwe veren voor de oude in de plaats, zodat de ganzen sterk zouden zijn wanneer ze wegvlogen in de richting van de opkomende zon, op de laatste zomerdagen voor de tijd van de lange duisternis.
Torka hield halt. Er stond een flinke bries en overal ritselde het gras. Het water rimpelde en spatte op toen watervogels kakelend, kwetterend en kwakend van schrik opvlogen. Aangezien veel vogels de lange, sterke veren waar ze mee vlogen al kwijt waren, kwamen de meeste niet hoog, maar schoten ze met veel lawaai door groene muren van gras en verdwenen zonder waardigheid of elegantie naar een ander deel van het moeras. Torka lachte.
Het was zo'n zeldzaam geluid dat Lonit hem verschrikt en blij aankeek. Hij was niet meer dezelfde man die met de wind was meegezworven en Umak en haar naar de berg had geleid. Hij was niet meer zo mager als in de winter. De zon had zijn gezicht gebruind.
Ze hield zoveel van hem dat ze bijna stikte. Ondanks de wind was het warm; ze kon nauwelijks ademhalen.
‘Kijk’ zei Torka, terwijl hij zijn armen ophief. 'De wind heeft de vliegen en stekende insecten over de vlakte weggeblazen. Laten we ervan profiteren. Zo'n dag komt er misschien niet meer tot de tijd van de lange duisternis zal komen en weer is gegaan en een nieuwe zomer is geboren!'
Hij gaf haar geen kans om te antwoorden, maar legde zijn speren neer, liet de netten om eieren in te verzamelen vallen, trok zijn kleren uit en plonsde kreten van genoegen slakend in het koude, ondiepe water waar hij als een kind in spetterde en rondwentelde. 'Kom!' riep hij.
Het was een bevel. Ze kon niet weigeren. Het was heerlijk om haar zomertuniek uit te trekken. Die was veel te strak geworden over haar borsten, waarschijnlijk door al het eten dat de mannen zo edelmoedig met haar deelden. Toch had ze het vreemd gevonden dat haar borsten groter werden terwijl ze verder mager bleef en haar buik steviger was dan ooit tevoren.
Ze trok haar laarzen uit en liep het ondiepe water in. Ze snakte naar adem door de onverwachte kou van het water en hoopte dat Torka haar niet al te afzichtelijk zou vinden.
Toen ze naar hem toekwam werd hij opeens stil. De uitbundige, jongensachtige uitdrukking van volledige zorgeloosheid verdween van zijn gezicht. Ze bleef staan, denkend dat haar aanblik zijn geluk had verstoord... maar toen hij opstond en naar haar toekwam, begreep ze dat die alleen de jongen had verdreven en de man had opgewekt.
Zijn blik gleed langzaam over haar heen. Zijn handen volgden. Toen hij haar borsten aanraakte, snakte ze naar adem en huiverde alsof de wind plotseling koud was geworden. Maar ze had het niet koud. Ze stond in vuur en vlam. Zijn handpalm lag zacht op haar onderbuik en voelde hoe strak die was. Langzaam gleed er een glimlach over zijn mond en knikte hij.
Lonit is mooi,' zei hij en trok haar naar zich toe in een heel tedere omhelzing. Hij hield haar vast en sloeg zijn armen om haar heen. Lonit is Torka's vrouw. Deze baby... het zal goed zijn.' Baby?'
Hij zei niets. Hij blies zijn levensadem in haar neusgaten, tilde haar op en droeg haar het water uit. Zachtjes liet hij haar op de toendra zakken en nog zachter beminde hij haar. Onder het gouden oog Van de middernachtzon begreep Lonit dat het echt liefde was. En toen ze uiteindelijk uitgeput en verzadigd tegen elkaar aan lagen, begreep ze waarom ze niet als vrouw was gaan bloeden en ze had niemand van haar eigen geslacht nodig om uit te leggen hoe het kwam dat ze Torka’s kind droeg.