Nawoord

Hope Busfield werd geboren op een stralende ochtend in mei, met een vader die er niet meer was en een oudere, gestoorde criminele halfbroer.

Het maakte haar niets uit. Ze bekeek de wereld met een verwonderde blik en vond alles prachtig – al die lichtjes en figuren die samen magische patronen vormden.

Toen haar moeder naar de wc was, pakte haar zusje Sadie haar op en droeg haar naar het raam van het ziekenhuis om haar de vliegtuigen te laten zien die helderwitte sporen langs de blauwe hemel trokken.

‘Het is niet zo erg hoor, om te leven,’ fluisterde Sadie tegen haar.

Sadie had lang haar, goud als zonnestralen, maar haar moeder had een bos donkere krullen die Hope wilde pakken en aanraken, en grote bruine ogen die haar dochtertje indronken als een glas water op een verzengend hete dag.

‘Mijn hoopje Hope,’ zei ze op een manier die op een bepaald moment weleens irritant kon worden, maar die het nu goed deed. ‘Ik zal ervoor zorgen dat jou nooit iets akeligs overkomt.’

En Hope twijfelde daar geen moment aan.

Hope ontmoette veel mensen die familie van haar waren op een manier die ze lange tijd niet volledig zou begrijpen – lang genoeg in elk geval om het niet meer belangrijk te vinden.

Josh was groot en lang en hij gaf haar een kleurige knuffelolifant waar ze blij van werd als ze ernaar keek, en hij hield haar heel voorzichtig vast, alsof ze van porselein was en in stukjes zou kunnen breken. Hope viel onmiddellijk voor hem. Flora had heel veel haar, net als Hopes mama, maar dat van haar was ruw als van een borstel en het kietelde in Hopes neus, ze moest ervan niezen.

‘Mis je hem? Ryan, bedoel ik?’ vroeg haar moeder toen ze weer in de kussens ging liggen en in zichzelf glimlachte.

Flora zweeg even. ‘Soms mis ik iemand om me heen,’ zei ze op een manier die Hope duidelijk maakte dat ze niet graag alleen was. ‘Maar nee, ik ben eigenlijk blij dat ik hem de deur uit heb gezet. Hij was een zak.’

Om dat woord moest Hope bij zichzelf giechelen. Zak, herhaalde ze in zichzelf. Zak, zak, zak.

Jules en Emma waren luidruchtig en hadden vaak onenigheid, wat pijn deed aan Hopes oren, en als haar moeder sliep praatten ze fluisterend met elkaar (wat evengoed nog keihard was) en vroegen zich af of ze het allemaal wel zou redden.

‘Ik red het wel,’ zei Hopes moeder, die niet echt sliep. ‘Vooral nu de kinderboeken het goed doen en ik niet meer in het hotel hoef te werken.’

Jules nam Hope mee voor een wandelingetje door de gang en prevelde een soort gebedje voor haar. De woorden ‘godin’ en ‘dapper’ kwamen erin voor, en Hope vond het niet erg. Toen ze terugkwamen, glimlachte haar moeder van oor tot oor.

‘Je kunt maar beter gaan,’ zei ze tegen Jules terwijl ze haar armen uitstrekte naar Hope. ‘Je vriendje zal wel op je wachten.’

Er was nog een vrouw, Selina, die op een avond binnenkwam met een intens bedroefd gezicht, maar toen ze Hope zag lichtte het op als een van de nachtlampjes die iemand aan haar moeder cadeau had gedaan.

Selina vertelde haar moeder over haar baan. Toen ze vertelde over de kinderen met wie ze werkte, klonk ze zacht en warm als het kasjmieren dekentje dat de vrouw die Hettie heette voor haar moeder had gebreid om haar in te wikkelen.

Ze praatte nog even over iemand die Felix heette en die ergens in een kliniek was, net als Hope, en toen werd haar stem gespannen en harder, alsof iemand er een laagje vernis over had gestreken. De dokters waren hoopvol, zei Selina, en Hope vond dat leuk want dat woord leek op haar naam. Hij deed het goed, vertelde Selina aan haar moeder. Zonder die drugs was hij een ander mens.

Hope vroeg zich af wat dat was, een ander mens zijn. Zij had nog niet de kans gehad om te worden wie ze was, laat staan een ander. Selina had het over haar nieuwe flat. Ze zei dat het wat tijd kostte ‘om te wennen’. Maar ze zei het niet op een akelige manier en Hope had het idee dat het vast niet zo moeilijk voor haar zou zijn om te wennen.

‘Ik voel me nog steeds rot omdat jij moest verhuizen, terwijl ik mijn flat kon houden,’ zei Hopes moeder.

‘Doe niet zo mal.’ Hope vond dat een grappig woord. Mal. ‘Het bedrag werd meteen uitgekeerd zodra ze zelfmoord hadden uitgesloten, en het was goed dat jij dat geld hebt gekregen. Na wat er met Felix en Sadie is gebeurd...’

Toen keek Hopes moeder bedroefd en in zichzelf gekeerd.

‘Hij heeft haar niet gedwongen. Ze was toen de weg kwijt. Dat was mijn schuld.’

De twee vrouwen zaten stilzwijgend bij elkaar en Hope vroeg zich af wat dat was, de weg kwijt zijn, en ze hoopte dat haar moeder dat niet met haar zou laten gebeuren.

Selina boog zich over Hopes wiegje en stak een vinger uit, die Hope verrukt vastgreep.

‘Maar ja,’ zei ze, en ze keek naar Hope alsof ze met haar praatte in plaats van met haar moeder, ‘het was allemaal mijn schuld. Ik had Simon moeten loslaten toen hij me dat vroeg.’

Achter Selina’s hoofd zag Hope het gezicht van haar moeder betrekken. Het was net de ballon die een paar dagen nadat Sadie hem voor haar had meegebracht leegliep.

Weer viel er een stilte en Hope besefte voor het eerst hoeveel stilte kon zeggen.

‘Wat zou er gebeurd zijn als Josh die laatste avond niet was binnengekomen?’ vroeg haar moeder ineens, alsof ze die vraag al heel lang wilde stellen. ‘Denk je dat Felix je dan...?’

Selina schudde haar hoofd, waardoor de scheiding in haar haar zichtbaar werd, en Hope keek geboeid naar het grijs tussen het blond. ‘Ik probeer niet te denken aan wat er dan gebeurd zou kunnen zijn,’ vertelde ze haar moeder. ‘Ik denk alleen aan hoe het nu is. Bovendien weet ik dat Felix me geen kwaad wilde doen. Hij was alleen de weg kwijt, net als Sadie.’

‘En die nieuwe liefde?’

Selina werd zo rood als de roosjes op het luierpakje van Hope.

‘Het is nog maar pril,’ zei ze, en haar stem schoot ineens uit alsof ze hem had geleend van een veel jonger iemand.

’s Nachts, toen er geen bezoekers meer waren en haar moeder sliep, kwam Hopes vader bij haar. Hij had geen glimlach zoals de anderen en geen handen die haar oppakten en haar hoofdje streelden. Hij was niet op één plaats, hij was overal, als glittertjes in de lucht die het maanlicht vingen.

Hij sprak tegen haar over verantwoordelijkheid en spijt en dat je soms te veel van allebei kunt hebben, of juist niet genoeg, en hoe moeilijk het is om de juiste balans te vinden als het leven je bij de hand heeft genomen en je zo snel meetrekt dat je voeten de grond niet raken, zodat je het gevoel hebt dat je vliegt. Hij had het over leugens en geheimen en hoe het mogelijk is om dingen weg te stoppen in kleine zakjes in jezelf, zodat je ze niet ziet en er niet aan denkt. Tot het te laat is.

Maar hij sprak vooral over liefde. Hoe die eruitzag, hoe die voelde, hoe je die als water over je handen kon laten stromen, hoe je ervan opzwol als een ballon die de lucht in zweefde, hoe je nooit te veel van iemand kon houden, maar wel te weinig. ‘Uiteindelijk kun je alles vergeven wat uit liefde is gedaan,’ zei hij tegen haar.

Hope lag op haar rug te kijken naar de schittering en te luisteren naar het zachte zoemen van haar vaders stem, en hoewel ze het toen nog niet wist, zouden sommige dingen haar bijblijven, en andere niet, en sommige dingen zouden waar blijken te zijn, en andere niet. Ze was het product van al die mensen en al hun verwachtingen, maar ze was ook gewoon Hope, en zij zou haar eigen waarheden leren over de liefde en over het leven en over spijt en alle dingen daartussen.

Voor dit moment was ze tevreden met wie ze was en waar ze was en dat ze moest wachten tot haar toekomst zich voor haar uitrolde als een oneindig vliegend tapijt.

Ze had geen haast.