7
Selina
Toen Simon en ik net getrouwd waren, voordat hij die baan in Dubai kreeg, had ik de regel ingesteld dat we op zondagavond altijd even de stand van zaken doornamen. Dan gingen we zitten met een fles wijn en keken we terug op de afgelopen week, en we stelden een paar doelen voor de week die voor ons lag. Geen grote dingen. Makkelijke dingen. Ik had dat ergens in een tijdschrift gelezen, zo’n ‘wees-je-eigen-levenscoach’-artikel, en hoewel Simon er altijd op zat te mopperen, vond ik het heel nuttig. Het voorkwam dat we zomaar wat ronddobberden. Daarom ga ik, een week na de begrafenis, ook nu de stand van zaken doornemen.
1. Mijn man is verdronken. Officieel heet het ‘verongelukt’ maar het is duidelijk dat ze zelfmoord vermoeden.
2. Er is een onderzoek ingesteld en onmiddellijk daarna weer opgeschort (zo is het er, en zo is het weer weg). Blijkbaar is dat ‘in dit soort gevallen’ normaal.
3. Mijn man blijkt nog een vrouw te hebben. We proberen er nog achter te komen of dat huwelijk legaal was. Op het strand gesloten, nota bene!
4. Hij heeft een kind bij haar verwekt.
5. Hij woonde zeventien jaar lang bij ‘dat andere gezin’.
6. Ze hebben nooit iets van ons bestaan geweten.
7. Wij hebben nooit iets van hun bestaan geweten.
8. Mijn hele leven als volwassene is een leugen.
9. Ik haat hem.
10. Ik haat hem, ik haat hem, ik haat hem.
Zo. Nu voel ik me een stuk beter.
Je moet soms wel lachen. Anders ga je eraan kapot.
‘Ik weet hoe kwaad je moet zijn,’ zegt Hettie bij een kop thee en een broodje gerookte zalm dat ze per se wilde klaarmaken, ook al weet ze dat ik het niet opeet.
‘Dat betwijfel ik,’ luidt mijn reactie.
Mijn woede is een levend ding dat in me gonst en aldoor groter wordt. Ik kijk met de blik van dat ding, het zit in mijn gedachten, mijn aderen, mijn merg. Soms denk ik dat het zo groot wordt dat het me uiteindelijk verstikt. Hettie weet niet hoe dat is. Hettie denkt dat woede in je hoofd zit. Ze denkt dat het beheersbaar is. Ze begrijpt niet hoe je hart het door je lichaam kan pompen zodat het doordringt in elke cel, elk haarzakje, elke porie. Mijn klieren scheiden het af, ik zweet het uit, ik huil het uit, ik vermaal het met stukjes voedsel in mijn mond en slik het door. Hettie weet dat allemaal niet.
‘Selina, Simon hield van je. Echt. Ook al was hij een klootzak van de hoogste orde. Dat moet je nooit vergeten.’
Ze begrijpt het niet.
‘Mensen die van je houden, liegen niet bijna twintig jaar lang tegen je,’ zeg ik. ‘Mensen die van je houden vernederen je niet in het openbaar.’
Die vernedering is het ergst, het idee dat iedereen nu weet dat mijn leven – het leven dat ik dertig jaar lang zorgvuldig stukje bij beetje heb opgebouwd – een schijnvertoning was. Een schertsvertoning. Een houten betimmering waarin een lelijke plastic afvalcontainer verstopt zit. Zelfs de beste huwelijken zijn niet bestand tegen overspel, dat weet ik. Maar om daarmee in het openbaar te kijk gezet te worden! Het is alsof je een cadeautje uitpakt in het bijzijn van een groep mensen die allemaal je reactie afwachten. Je hebt al voordat het open is een glimlach op je gezicht geplakt, omdat dat van je verwacht wordt. En dan blijkt dat cadeau een minnares en een kind te bevatten die uit een reusachtige taart springen. Het is niet te verdragen.
De zus van die vrouw belde laatst. Josh nam op. Wat een lef dat ze dat doet! Alsof we hierover op een beschaafde manier een babbeltje kunnen maken! Ik weigerde aan de telefoon te komen. Maar nu begin ik me af te vragen of ik misschien beter wel met haar had kunnen praten.
‘Ik ga vragen of ze hier komt,’ zeg ik tegen Hettie, waarmee ik ons beiden verras.
‘Zij? Die vrouw? Waarom zou je dat in hemelsnaam doen?’
Hoe kan ik dat nou uitleggen...
‘Laat ze hier maar komen, dan ziet ze het huis waar hij gelukkig was. Laat ze die gezinsfoto maar zien op de trap, van Simons vijftigste verjaardag. Weet je nog hoe leuk dat was en dat Simon die toespraak hield waarin hij zei dat hij zich niet kon voorstellen hoe zijn leven eruit zou zien zonder mij? Laat ze die steen buiten maar zien onder de wilg, waar hij Flora’s hamster heeft begraven. Heb ik je ooit verteld dat hij toen huilde? Kun je dat geloven? Om een hamster!’
Hettie schudt haar hoofd. Ik zie een verraderlijk streepje grijs haar bij haar slapen en in de scheiding van haar bruine, golvende haar. We worden oud, mijn vriendin en ik. Alleen word ik nu in mijn eentje oud, als weduwe.
‘Ik geloof niet dat dat een goed idee is, Sel. Je bent totaal niet in staat om haar nog eens te ontmoeten. Laat de advocaten het maar allemaal uitzoeken. Je hoeft die mensen niet meer te zien. Zet ze uit je hoofd.’
Hettie weet niet dat die vrouw en dat meisje op de binnenkant van mijn oogleden geëtst staan. Ze weet niet dat ik ze in mijn slaap zie.
‘Ik wíl haar weer zien. Ik wil weten wat hij in haar zag. Ze is totaal anders dan ik.’
‘Misschien daarom juist.’
‘Doe niet zo raar,’ zeg ik. ‘Mannen vallen op een bepaald type. Dat weet iedereen. Zelfs als ze hun vrouw inruilen voor een jonger exemplaar, is dat altijd sprekend zijn vrouw zoals ze er tien of twintig jaar eerder uitzag.’
Hettie wil iets zeggen, maar als ze me aankijkt doet ze er het zwijgen toe.
Het punt is dat ik Simons ideale vrouw was. Dat heeft hij me heel vaak gezegd toen we elkaar pas kenden. Door de jaren heen iets minder vaak, geloof ik, maar dat is niet meer dan normaal. We hebben ook moeilijke tijden gekend. Zoals elk huwelijk. Het kwam wel bij me op dat hij door de jaren heen aan verleidingen moet zijn blootgesteld doordat hij altijd van huis was, maar ik heb hem er nooit direct naar gevraagd. Er zijn dingen die je liever niet wilt weten. En dan was er die ruzie in Toscane... Maar dat hebben we allemaal opgelost. Dat waren voorvallen die als kleine lekkages en plasjes water gemakkelijk opgedweild en weer opgenomen konden worden in onze relatie. Ik was zijn ideale vrouw. Dat heeft hij tegen me gezegd tijdens onze huwelijksnacht toen we naar de bruiloftssuite gingen en op het enorme bed lagen, giechelend als kleine kinderen. ‘Gelukkig, dat is achter de rug,’ zei hij. En ik dacht toen even aan de maandenlange voorbereidingen en organisatie, het gehannes over menu’s en tafelaankleding, het hardvochtige beknibbelen op de gastenlijst. Daar moet iets van op mijn gezicht af te lezen geweest zijn, want hij zei: ‘Ik bedoel alleen dat ik blij ben dat ik je eindelijk voor mezelf heb. Je hebt alles vandaag zo perfect gedaan, schat. Ik ben echt een geluksvogel. Ik ben met mijn ideaal getrouwd.’
Als ik dan zijn ideaal was, wat moest hij dan in vredesnaam met haar?
Die onverzorgde bos haar, die vreselijke kleren, de manier waarop ze ten overstaan van iedereen instortte – wat een vertoning! Geen stijl, geen schaamtegevoel, geen zelfbeheersing. Een kindvrouwtje. Geen noemenswaardig figuur. Volkomen plat, en Simon was echt een borstenman. Kleiner dan ik, bleker dan ik.
Jonger dan ik.
Ze moet het geweten hebben. Dat moet gewoon. Een vrouw die met een man leeft die maar de helft van de tijd thuis is, zou zoiets toch vermoeden? Voor mij lag dat anders. Wij waren al zo lang bij elkaar. We hadden onze vaste patronen, onze afspraken. Ze moet geweten hebben dat ze de man van een ander inpikte. Iets moet dat verraden hebben. Hij kan ons nooit helemaal uit zijn leven gewist hebben. We waren alles voor hem. Wij waren zijn wereld. Hij moet iets gezegd hebben. Ze moet het geweten hebben!
‘Ik wil dat ze komt,’ zeg ik tegen Hettie. ‘Met dat meisje. We moeten die rottigheid uitzoeken.’
‘En hoe wil je dat doen?’ wil Hettie weten. ‘Simon is degene die het heeft veroorzaakt – en hij is er niet meer.’
‘Precies! Hij is er niet meer. Maar hij heeft dit allemaal achtergelaten en iemand moet het doen. Zoals altijd komt dat op mij neer.’
Hettie kijkt me even aan en slaat dan haar blik neer. Ze heeft rode vlekken op haar wangen.
‘Jij hoeft hier niet de verantwoordelijkheid voor te nemen,’ zegt ze. Ze klinkt kalm. ‘Waarom zeg je niet gewoon “zoek het uit”? We zouden weg kunnen gaan, op vakantie, wij twee. Ver van al die rottigheid. Alles achter je laten.’
Heel even geef ik me over aan dat beeld. Hettie en ik, duizenden kilometers ver weg. De zon warm op mijn gezicht. Niets wat me herinnert aan de echtgenoot die niet de mijne was, het leven dat niet waarachtig was. Ik stel me voor dat ik goed zou slapen, wat me al bijna twee weken niet lukt. Slapen op een zacht zonnebed aan een kristalhelder turkooiskleurig zwembad, slapen in een hangmat onder een wijdvertakte cipres, slapen tussen kraakheldere hotellakens.
Onmogelijk! Het gewicht van mijn verdriet en mijn woede verplettert mijn fantasie. Door Simon en die vrouw, heb ik geen rust, zie ik constant beelden als in een diashow door mijn hoofd gaan. Door hun toedoen zit ik in deze afschuwelijke tussenwereld waarin ik niet kan rouwen, maar ik kan ook niet meer in mijn oude leven glijden als in een paar oude vertrouwde sloffen. Ik loop steeds het hele huis door, van kamer naar kamer, zonder enig doel, en het enige wat ik weet is dat mijn hoofd knalt als ik op één plaats blijf. Opgesloten in mijn huis trek ik mijn woede om me heen als zo’n buik die is ontworpen om mannen te laten ervaren hoe het is om zwanger te zijn. Maar tegelijk schaam ik me te erg om de deur uit te kunnen. Stel je voor hoe iedereen zal lachen! Daar heb je die vrouw van de man die met een ander getrouwd was. Wat een stommeling moet ze zijn.
‘Waarom kan het je zoveel schelen wat anderen denken?’ vroeg Josh me gisteren.
Mijn eindeloze geijsbeer irriteerde hem waarschijnlijk. Die arme jongen van me weet niet hoe hij moet reageren. Zijn vader blijkt niet de man te zijn voor wie hij hem hield, en zijn moeder is de kluts kwijt.
Je zou denken dat hij het in elk geval fijn zou vinden dat ik niet steeds meer aan zijn hoofd zeur over zijn huiswerk of wil weten waar hij naartoe gaat en waar hij geweest is, en aan hem snuffel als een politiehond zodra hij de deur binnenkomt. In plaats daarvan wekt hij de indruk dat hij de weg kwijt is.
‘Ik ga,’ zegt hij en hij blijft afwachtend in de deuropening staan.
‘Ja,’ zeg ik. ‘Veel plezier.’
Ik heb niet de energie om hem eraan te herinneren hoeveel dagen hij nog heeft voor zijn examen, of om hem te wijzen op de puist in zijn nek die er niet zou zitten als hij wat gezonder at, of dat een eervolle vermelding op je cv het veel beter doet dan ‘samen met een paar gasten stickies roken’. Nu ik weduwe ben, heb ik geen tijd voor het moederschap.
Flora vindt het heel moeilijk om met die nieuwe versie van mij om te gaan. Ze heeft hier een paar nachten geslapen, en bij haar komst zei ze dat ze kwam ‘om me te helpen’. Maar in plaats daarvan volgt ze me van de ene kamer naar de andere en vraagt ze hoofdschuddend: ‘Waarom? Ik begrijp het nog steeds niet.’ Ik zeg tegen haar dat ik hoop dat ze het me vertelt als ze het ooit wel begrijpt. Ze wil dat ik sterk ben voor haar. Ze wil dat ik het verklaar. Maar hoe kun je iets verklaren wat niet te verklaren is?
Met Felix is het al niet veel beter. Hij zit met zijn vingers op de tafel te trommelen, springt dan op om de bureauladen in Simons studeerkamer te doorzoeken of de zakken van zijn colberts die nog in de kast hangen. Steeds maar op zoek naar die ene aanwijzing die wij over het hoofd gezien moeten hebben, de oplossing die ons terugbrengt bij wat we verloren hebben.
Felix ontmoette laatst de agent die hier die eerste nacht kwam. Hij liep de woonkamer in en zag hem daar zitten terwijl hij me vragen stelde waar ik geen antwoord op wist, over Simons doen en laten in de nacht dat hij overleed.
‘Dit is inspecteur Bowles,’ zei ik. Droeg Felix maar niet die platte hoed met die smalle rand waar hij de laatste tijd op onverklaarbare wijze zo dol op is. Ik weet dat die dingen nu weer in de mode zijn, maar als ik met de blik van die agent kijk zie ik dat hij er... fatterig uitziet. Zo oordelen politieagenten volgens mij.
‘Het spijt me voor u, al die onrust,’ zei inspecteur Bowles toen hij Felix voorzichtig een hand gaf alsof die daar een handbuzzer uit een feestartikelenwinkel in verborgen hield.
Felix keek vertoornd.
‘Onrust? Hoezo? Zitten we in Noord-Ierland?’
We schoten allemaal in de lach, ook al wisten we dat hij het niet grappig bedoeld had.
‘Ik vertel inspecteur Bowles net dat je vader nooit zelfmoord gepleegd kan hebben,’ zei ik tegen Felix. ‘Het zou tegen zijn persoonlijke overtuiging zijn. Er moet een andere verklaring zijn.’
‘U mag ervan uitgaan dat we het vanuit alle hoeken bekijken, mevrouw Busfield,’ zei de politieman.
‘Dan zal ik vannacht vast beter slapen,’ zei Felix op zo’n botte manier dat ik me voor hem moest verontschuldigen toen hij weg was.
Mijn kinderen verwachten iets van me, maar ik kan ze niets geven.
Gisteravond heb ik geprobeerd mezelf ertoe te dwingen. Josh had zijn laptop op de keukentafel gezet en zijn Facebook-pagina stond open. Ik zag in een flits een lange rij condoleanceberichten in die pubertaal die ze allemaal gebruiken:
Hou je gd man
Veel lfs + strkt
Dit alles met overal treurige en huilende icoontjes.
Misschien moet ik ook icoontjes gaan gebruiken in plaats van spreektaal. Misschien moet ik een boos kijkend masker halen en dat over mijn eigen gezicht heen plakken zodat ik niets meer hoef te zeggen.
‘Wat fijn dat je van zoveel vrienden berichtjes krijgt,’ zei ik om mijn moederlijke betrokkenheid kenbaar te maken.
Hij keek me aan alsof ik gek was. ‘Ik ken de meesten niet eens. Ik heb 759 vrienden op Facebook, mam. Je denkt toch niet dat ik die allemaal ken?’
‘Maar het moet toch fijn zijn om te weten dat ze allemaal aan je denken?’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Niet echt. Dat doen ze omdat mensen dat nu eenmaal doen. Het is een format, zoals je in X Factor bij dat droevige muziekje weet: dit is het Droevige Onderdeel. Alleen ben ik nu dat Droevige Onderdeel.’
‘Wie noem jij nou een Droevig Onderdeel?’ zei ik schertsend. Hij kon er niet om lachen.
Ik geloof dat Simons dood nu pas tot Josh begint door te dringen. Eerst werd hij afgeleid door het nieuwe van verdriet – hij proefde ervan als van een extreem pittig gerecht. Maar nu is het nieuwe ervanaf en wordt hij voor het eerst geconfronteerd met het verschrikkelijke feit dat het blijvend is. Het leven van tegenwoordig biedt steeds een tweede kans. Jongelui mogen examens overdoen tot ze het gewenste resultaat behalen, ze wisselen om de haverklap van loopbaan en vriendin. Josh heeft nooit eerder te maken gehad met zoiets onherroepelijks, en het definitieve ervan is voor hem moeilijk te dragen.
‘Mam, ik wil je iets vragen,’ zei hij gisteravond, en hij deed alsof hij heel geconcentreerd op zijn laptop keek, zodat ik wist dat het iets belangrijks moest zijn, en ineens wist ik precies wat hij zou gaan zeggen. O nee, smeekte ik hem in gedachten. Laten we het daar alsjeblieft niet over hebben. Maar het mocht niet baten.
‘Is papa in de rivier gevallen, of heeft hij... Was het...?’
Hij had het er duidelijk moeilijk mee, dus ik maakte de vraag af, ondanks mezelf.
‘Opzet?’
Hij knikte, met zijn blik nog steeds op het scherm gefixeerd.
‘Ik weet het niet,’ zei ik, en dat was de waarheid. Als iemand me twee weken geleden had gevraagd hoe groot de kans was dat Simon – die geestdriftige, levenslustige Simon – zelfmoord zou plegen, zou ik gezegd hebben dat Pasen en Pinksteren nog eerder op één dag zouden vallen. Maar dat was voordat ik erachter kwam dat de man met wie ik dacht getrouwd te zijn ontvoerd was en vervangen door een buitenaards wezen.
Maar zelfmoord... Toen die oude studievriend van hem zichzelf een paar jaar geleden van het leven beroofde, was Simon kwader dan ik hem ooit gezien had. ‘En zijn kinderen dan?’ riep hij. ‘Het kan me niet schelen hoe rot iemand het heeft. Dat doe je je kinderen niet aan.’
Het had geen zin om een psychiatrische ziekte of een depressie te opperen. Aan Simons standpunt viel niet te tornen – tenzij de man in een dwangbuis zat, had hij een keuze, en alleen een lafaard koos die uitweg.
‘De politie schijnt nu te denken dat hij in de nacht van zijn overlijden ergens in de buurt van Southwark is geweest,’ vertel ik Josh. ‘Ze hebben onderzoek gedaan langs de hele rivier, een barman van een pub bij Borough Market meent hem te herkennen, en een vrouw beweert dat ze iemand bij Southwark Bridge heeft gezien die op hem leek. Misschien was er iemand bij hem, maar dat wist ze niet zeker. Hij leek dronken, volgens die vrouw. Er zat blijkbaar veel alcohol in zijn bloed. Dus het is mogelijk dat hij...’
‘Ik denk dat iemand hem erin heeft geduwd.’
Ik staarde Josh verbaasd aan.
‘Hij is geen idioot,’ vervolgde Josh. ‘Hij zou er niet in vallen of in springen. En ik weet dat hij zichzelf nooit iets zou aandoen. Weet je nog wat een heisa hij altijd maakte als hij naar de tandarts moest? Ik denk dat hij door iemand is geduwd. Misschien door die vent die bij hem was, of misschien was hij ergens getuige van. Van een roofoverval of zo. Of er kwam een of andere idioot langs, je weet hoeveel gekken er rondlopen.’
Ik wilde er iets tegen inbrengen, maar ik bedacht me. Dit scenario is niet onwaarschijnlijker dan al die andere. Niet moeilijker te geloven dan dat mijn man een bigamist was, dat mijn kinderen een halfzus hebben. Dat ik de minnares van mijn man bij me thuis uitnodig.
Ik ga Hettie vragen of ze Chris Griffiths wil bellen om die vrouw en haar dochter hier uit te nodigen. Waarschijnlijk had ik beter de politie kunnen bellen – ik weet dat zij ook met haar in contact staan om te onderzoeken wat zij over Simons dood weet. Maar die wil ik er niet bij betrekken. Het is zo allemaal al beschamend genoeg.
Nu ik heb besloten haar weer te ontmoeten, die vrouw, ben ik een en al ongeduld. Voor die tijd laat ik Carmela een hele dag komen om schoon te maken. Carmela heeft ons de afgelopen twee weken gemeden, waarschijnlijk op grond van een of ander misplaatst Zuid-Amerikaans gevoel van respect. Alsof verdriet je blind maakt voor stof en vlekken en hondenhaar op de kussens. Ik zal een lijstje maken met wat ze allemaal moet doen. En ik zal hapjes maken of een cake bakken. Ik zal zelfs de foto’s weer omdraaien. Laat haar, die vrouw, maar zien waar ze het tegen moet opnemen. Laat haar maar begrijpen dat hij, ook al heeft ze hem afgetroggeld en hem vervolgens door middel van emotionele chantage vastgehouden, altijd bij ons teruggekomen zou zijn. Ik was er het eerst. Dit was zijn thuis.
Ze komt maandag. Reken maar! Ik wed dat ze niet kan wachten om te zien waar hij woonde, hoeveel hij waard was. Ik wed dat ze denkt dat zij er recht op heeft. Waarom zou ze anders met hem getrouwd zijn?
Dat zal nog eens een schok voor haar worden. Ik heb de afgelopen twee dagen gegoogeld op ‘trouwerijen in Goa’, ‘trouwerijen op het strand’, ‘huwelijk ontwrichtende neptrouwerijen’. Verbazingwekkend wat je allemaal op internet kunt vinden. Ik ben er tot nu nooit erg dol op geweest – ik heb altijd wel wat beters te doen dan binnen aan het scherm geplakt zitten. Maar nu zie ik de aantrekkelijke kant ervan. Geen wonder dat Josh zijn hele leven achter de computer slijt.
Ik heb ook op ‘ontrouw’ gegoogeld. Wie had gedacht dat er zoveel forums over waren? Al die pseudoniemen – Belazerd, Kapotgemaakt, 4JaarBedrogen. Al die gebroken harten. Duizenden, honderdduizenden. Ik doe er zelf niet aan mee. Buiten het feit dat ik niet weet hoe dat moet – al dat gedoe met registreren en inloggen – bestaat er ook nog zoiets als trots. Ik zal door hem niet veranderen in zo’n vrouw die haar hart uitstort bij anonieme onbekenden. Maar ik lurk. Dat doe ik. Zij, die mensen die ik nooit ontmoet heb, zijn de enigen die begrijpen hoe het er in mijn hoofd aan toegaat. Hun leven ligt net zo overhoop als het mijne.
Gisteravond las ik een thread – zo noemen ze alle berichtjes die reageren op een bepaalde post (ik word er goed in, in het jargon van bedrog) – die begonnen was door een vrouw die zich Besodemieterd23 noemde (waarschijnlijk gingen tweeëntwintig andere besodemieterden haar voor – ongelooflijk). Ze was achtendertig jaar getrouwd geweest in de overtuiging dat ze het beste huwelijk van de wereld had, totdat ze vorige week de computer gebruikte na haar man en daar een e-mailaccount vond waarvan ze het bestaan niet eens vermoedde. De inbox was leeg maar toen ze op ‘Verstuurd’ klikte stond daar een berichtje. Het onderwerp was: ‘100 redenen waarom ik van je hou’. Het bericht was niet aan haar gericht.
Hoe kom je zoiets te boven?
Hoe kom ik dit te boven?
Stapje voor stapje. Zo gaat het. Stapje voor stapje.
Dat ik vanochtend naar Joe Haynes ging was zo’n stapje. Voordat dat loeder – die slet, zoals sommige slachtoffers van overspel op zo’n forum zeggen – hier maandag komt, moet ik precies weten waar ik wettelijk en financieel gesproken aan toe ben, dus een bezoekje aan Simons notaris was wel op zijn plaats. Toen ik de afspraak had gemaakt voelde ik me veel beter, alsof ik de touwtjes weer in handen nam. Ik schreef het zorgvuldig op in mijn agenda: Joe Haynes: 11.30 uur. Het stelde me gerust om het daar te zien staan.
Voordat ik ging, heb ik een hele tijd voor de spiegel gezeten om me op te maken en er normaal uit te zien, als een chef-kok die een heel ingewikkelde schotel opdient. Ik zie eruit als iemand die op mij probeert te lijken. Het is de eerste keer dat ik uit huis ga sinds de begrafenis en als ik me naar de auto haast heb ik het gevoel dat alle buren boven voor de ramen staan te kijken. De Walk of Shame, noemde Josh het tijdens het ontbijt.
Terwijl ik de stad inrijd, zie ik de gebeurtenissen steeds weer de revue passeren, zoals me na de begrafenis al duizend keer is gebeurd, in een poging de tijdbalk van mijn leven te reconstrueren in het licht van wat ik inmiddels weet.
Had hij haar al ontmoet op Felix’ vijfde verjaardag, toen we een miniversie van Neverland in de achtertuin hadden gebouwd waar vijfenveertig jochies rondrenden die zich volstouwden met groene pasta en groene taart met groen glazuur, tot er drie misselijk werden? Toen ze weg waren, viel Felix in zijn Kapitein Haak-kostuum in slaap, met zijn zwaard nog in zijn hand en zijn mond vol groene smurrie, alsof hij schimmel spuugde. Simon en ik stonden naar hem te kijken, hij had zijn arm om me heen geslagen. ‘Je houdt toch wel van me, hè?’ vroeg Simon volkomen onverwacht. ‘Dat weet je toch,’ zei ik. ‘Ik zou willen dat je het vaker zei,’ zei hij. En ik herinner me dat ik met enig schuldgevoel een gevoel van macht ervoer – dat hij meer van me wilde en dat ik dat afhield (ik was even zuinig met mijn ‘ik hou van jou’s’ als een docent met spaarzame loftuitingen). ‘We kunnen dit aan, toch?’ vroeg hij terwijl we naar ons slapende kind keken. ‘We houden het toch wel vol?’ Door die vraag schrok ik, omdat het nooit bij me was opgekomen dat we dat niet zouden doen.
Maar is dat wel helemaal waar?
Onwillekeurig komt er een herinnering boven van een paar jaar later, een zonovergoten middag op het terras in Toscane, later, toen Simon zijn wijnglas met een keiharde klap neerzette en zei: ‘Ik moet je iets vertellen.’
Nee. Niet aan denken nu. Dit is een van de ergste neveneffecten van wat er is gebeurd, dat het herinneringen losmaakt die ik dacht veilig weggestopt te hebben.
Het kantoor van Joe Haynes bevindt zich in een Georgiaans huis, ongemakkelijk ingeklemd tussen moderne flatgebouwen aan een rustige weg, een paar straten ten noorden van Oxford Street. Ik ben er een keer eerder geweest, maar dat is al jaren geleden, en Joe en zijn vrouw zijn door de jaren heen op feestjes bij ons thuis geweest. Ze waren natuurlijk ook op de begrafenis. Nog meer getuigen van de Openbare Vernedering van Selina Busfield.
Het is een troep in het kantoor van Joe, stapels mappen liggen op een doorgezakte divan bij het raam, en er zitten kringen in het gepolitoerde hout van het bureau waaraan hij onderuitgezakt in een ouderwetse leren stoel zit. Zijn ogen lijken afschuwelijk groot door zijn dikke brillenglazen. Josh tekende vroeger altijd zulke mensen, met ogen die tien keer te groot waren voor hun gezicht. Ik heb een Moleskine-notitieblok op het bureau voor me liggen waarin ik met blauwe inkt een lijst vragen heb opgeschreven. Ik ben er klaar voor.
‘Een heel betreurenswaardige zaak,’ zegt Joe. ‘Ik ben er vreselijk van geschrokken.’
Niet zo erg als ik, wil ik zeggen, maar dat doe ik niet. Ik vind het tegenwoordig moeilijk om te bepalen wat je wel en niet hardop kunt zeggen.
Er valt een ongemakkelijke stilte waarin we allebei een lachje forceren en om ons heen kijken. Ik zie dat Joe iets wil gaan zeggen. Hij kijkt steeds even naar me, doet dan zijn mond open, en kijkt dan weer weg. Als hij dan eindelijk begint te praten, schrikken we allebei van het geluid.
‘Selina, ik weet dat je de laatste tijd een paar... nou ja, een paar schokkende feiten te verwerken hebt gekregen.’
Ik hou mijn blik op hem gericht. Wat hij ook gaat zeggen, ik zal het hem niet makkelijk maken.
‘Ik hoop dat wat ik je te zeggen heb, je verdriet niet nog groter zal maken.’
Bij deze woorden zet Joe zijn bril af, leunt achterover in zijn leren stoel, en poetst de brillenglazen met een lichtblauw doekje dat hij uit de bovenste la van zijn bureau heeft gehaald. Zijn hoofdhuid heeft waar zijn grijze haar dunner wordt de kleur van een vers gekookte kreeft.
‘Selina, het mag duidelijk zijn dat Simon vanzelfsprekend heel veel van jou en de kinderen heeft gehouden.’
‘O ja?’
‘Eh, wat?’
‘Spreekt dat vanzelf? Spreekt het vanzelf dat Simon heel veel van ons hield? Ook al heeft hij jarenlang een dubbelleven geleid en ons voorgelogen?’
‘Ja meisje, dat is natuurlijk moeilijk, maar...’
‘Ga door.’
‘Wat?’
‘Ga door met wat je wilde zeggen over Simon, maar misschien kun je nu de emotionele context achterwege laten?’
Joe lijkt een beetje geschrokken door dat ‘emotionele context’. Wanneer ik vroeger met hem praatte, was het altijd over de vakantie, of het vooruitzicht op een warme nazomer, of de laatste voorstelling van een stuk van Shakespeare door het National Theatre. ‘Emotionele context’ is heel andere taal.
‘Nou, het zit zo, Selina, gezien in het licht van Simons, eh, ongebruikelijke thuissituatie...’
‘Je bedoelt die hoer en haar dochter?’
Grappig om een volwassen vent te zien blozen als een verlegen kind. Al die jaren waarin ik heb geprobeerd mensen op hun gemak te stellen heb ik nooit beseft hoe aangenaam het kan zijn om met niemand rekening te houden. Ik beleef er echt een primitief soort genoegen aan om te zien hoe Joe’s kalmte als sneeuw voor de zon verdwijnt. Hij schraapt zijn keel.
‘Ik zal het maar recht voor zijn raap zeggen, het is zo dat Simon een paar jaar geleden een testament heeft gemaakt waarmee het vorige waar je misschien van op de hoogte was, is komen te vervallen.’
Aha! Het is eruit. Wat ik tegen beter weten in hoopte dat hij niet zou zeggen, al vanaf de begrafenis, toen ik achter die stomme krullen van die vrouw in het gezicht van dat meisje keek en daarin Simon zag. Ineens kan ik het niet meer verdragen. Het idee dat Simon hier alleen naartoe is gegaan, in diezelfde stoel heeft gezeten als waarin ik nu zit, met de last van al die geheimen die hij voor me had, om een nieuw testament te maken. Een testament dat onze kinderen dingen ontneemt die hun toekomen.
Ach, het gaat niet om die dingen zelf, niet om spullen... Nee, dat is niet waar. Het gaat wel om dingen. Dingen zijn belangrijk. Spullen zijn belangrijk. Wat stond er ook alweer in dat Amerikaanse boek dat Hettie me ooit leende toen Simon en ik in een moeilijke fase zaten? Dat je moest weten wat je eigen liefdestaal was, het ruilmiddel waaraan je de emotionele temperatuur van je relatie afmeet. Bij mij waren het cadeautjes. Dingen. Spullen. Mensen praten over materialisme alsof het iets vreselijks is, maar wat betekent materie? Het is concreet, zichtbaar, tastbaar. Waarom zou je waarde hechten aan iets wat in lucht opgaat zodra je je omdraait? Alleen dingen zijn tastbaar. Dingen binden, emoties niet.
‘Schrik maar niet,’ zei Joe. ‘Voor jou en de kinderen is er natuurlijk genoeg. Je herinnert je het testament dat jullie hebben opgesteld om successierechten zo lang mogelijk te houden, waarbij het huis wordt gedeeld, dus jij krijgt jouw helft, en de successierechten over Simons deel zijn pas verschuldigd als je het eigendom verkoopt of eh, als je overlijdt. De eh, andere partij zal ook haar flat en de inboedel behouden, en de rest van de boedel wordt tussen jullie beiden verdeeld. Simons accountant of financieel adviseur zal je de precieze bedragen meedelen.’
De helft!
Het is alsof ik een stomp in mijn maag krijg. De helft. Voor een huwelijk dat meer dan een half leven heeft geduurd? De vernedering is zo bitter als gal. Zelfs na bijna dertig jaar ben ik niet de belangrijkste partij. Ik moet mijn best doen om mijn kalmte te bewaren.
‘Wat bedoel je precies met “boedel”?’ vraag ik.
‘Nou, we hebben het natuurlijk over alle resterende goederen. In dit geval de verschillende aandelen en effecten, en natuurlijk het huis in Toscane.’
Het is alsof ik door een giftige pijl word geraakt.
De villa in Toscane. Terracotta tegels en houten luiken en uitzicht op glooiende heuvels, badpakjes van de kinderen, druipend over leuningen, drogend in de middagzon. Een glas wijn, gelach dat meedrijft op de warme bries.
De eerste glimp in de etalage van de makelaar, een week na onze bruiloft, toen we in Florence dat favoriete spelletje van pasgehuwden speelden: ‘Stel dat we hier een huis zouden kopen’. We bleven naar de door de zon gebleekte foto’s kijken en slaakten kreten over het verschil in prijs in Londen en op het platteland van Italië (zelfs het meest gewilde deel, wat Toscane toen al was).
‘Laten we daar gaan kijken, gewoon voor de gein,’ zei Simon, wijzend op een honinggeel stenen huis met in het midden een door wijnranken begroeide toren en gotische ramen met houten luiken, en een enorm flagstone terras met een loggia vanaf waar het Toscaanse landschap rondom te zien was. Waarom niet? Leuk toch! Dus we gingen en natuurlijk werden we er verliefd op, ondanks het vocht in de badkamers en het rottende houtwerk rond de openslaande deuren. ‘Ik wist dat we eigenlijk niet moesten gaan,’ zei ik tegen hem toen we met moeite vertrokken en vanuit onze huurauto het droomhuis in de zijspiegels steeds kleiner zagen worden.
En toen de verrassing. Ik zal nooit Simons gezicht vergeten toen hij anderhalf jaar later de trap oprende, vlak na Felix’ geboorte, toen ik me nog overweldigd door het moederschap lag af te vragen wat me was overkomen. Zijn lach spatte van zijn gezicht.
‘Ik heb iets gekocht,’ zei hij, en hij stapte met kleren en al bij me in bed. ‘Om het te vieren.’
Ik staarde naar zijn lege handen, zijn zakken waar niets uitpuilde.
‘Het is kennelijk iets heel kleins.’
‘Juist niet, het is gigantisch!’
De kamer was bijna te klein voor zijn vreugde toen hij het verkreukelde koopcontract van het huis uit zijn zak haalde. Van ons huis.
‘Ik kon haast niet geloven dat het nog steeds te koop stond.’ Hij praatte altijd heel snel als hij opgewonden was, alsof iets hem elk moment kon laten stoppen, en hij struikelde over zijn woorden zoals kinderen over hun voeten tijdens het zaklopen. ‘Het was zelfs in prijs verlaagd omdat het er op achteruitgegaan was. Ik moest het gewoon kopen. Het zou schandalig geweest zijn als ik het niet had gedaan!’
Echt iets voor hem om dat in een impuls te doen, zonder met mij te overleggen of we het ons wel konden veroorloven. Achteraf gezien lijkt zijn actie megalomaan, maar toentertijd vond ik het romantisch (stom, stom, stom), ook al duurde de restauratie maanden, zelfs jaren. Het vinden van de juiste persoon die toezicht kon houden op de herstelwerkzaamheden, voorkomen dat we iets deden wat tegen de duizend-en-een regels van de Italiaanse bureaucratie indruiste, vervangend antiek hout zoeken voor de deurlijsten, de juiste kleur groen vinden voor de tegels in het zwembad dat we naast het huis lieten aanleggen. Bijzonder afmattend, ook al hadden we een parttime oppas voor Felix. En nu is het voor de helft van haar. Die inhalige hoer zal in mijn keuken staan, achter het fornuis dat ik speciaal heb laten maken. Die norse dochter zal haar vale huid laten bruinen op de teakhouten loungebedden die ik in een recyclingcentrum vlak buiten Siena had gevonden. Deze gedachte is niet te verdragen.
‘Dat kan hij niet maken,’ zeg ik tegen Joe. ‘Niet het huis in Italië. Dat was van mij. Dat was van ons. Het is van ons gezin. Dat kan hij niet doen.’
Joe kijkt me met zijn vergrote ogen bedroefd aan en slaat dan tactvol zijn blik neer.
‘Het spijt me heel erg,’ zegt hij, en hij klinkt alsof hij het oprecht betreurt. ‘Het huis in Italië stond alleen op Simons naam en daarom maakt het deel uit van de erfboedel.’
Ik blijf hem met mijn blik fixeren, ik voel iets in mijn maag kriebelen.
‘Jij wist het.’
Dat dat nog niet eerder bij me is opgekomen! Natuurlijk wist hij het. Joe Haynes, huisvader – met foto’s van zijn kleinkinderen op zijn bureau en zijn lunch in een doorzichtig plastic doosje op de plank achter hem, ongetwijfeld klaargemaakt door zijn vrouw voordat hij naar zijn werk ging – zat precies daar waar hij nu zit toen hij hoorde welke voorzieningen Simon had getroffen voor zijn minnares.
‘Ik heb geen vragen gesteld, Selina.’ Joe voelt zich duidelijk niet op zijn gemak in deze compromitterende situatie. Hij begint heel zorgvuldig een stapel papieren op zijn bureau recht te leggen. ‘Ik wist niet wat de aard van zijn relatie met die andere vrouw was. Je moet begrijpen dat Simon een cliënt van me was, en ook een vriend. Het is niet aan mij om een moreel oordeel te vellen over mijn cliënten. Het is mijn taak om de opdrachten van mijn cliënten uit te voeren. Meer niet.’
Alsof dat alles goedmaakt! Alsof je werk je het recht geeft om je geweten als een zware tas van je af te werpen! Ik moet mijn best doen om de woede die in me kolkt te bedwingen. Mijn kaken zijn op elkaar geklemd, mijn tanden knarsen.
‘Heeft hij het toen niet over haar gehad?’
Tot mijn verbazing klink ik kalm, maar mijn te lange nagels graven zich in mijn handpalmen. De kortstondige pijn doet me goed. Normaal gesproken laat ik mijn nagels elke twee weken manicuren, maar zoals zoveel andere dingen is dat er niet meer van gekomen. Nu geniet ik van de scherpe pijn in mijn handen.
Joe Haynes schudt zijn hoofd. Zijn wangzakken vallen tot op de kraag van zijn geruite overhemd. ‘Zoals ik al zei heb ik niet veel vragen gesteld, Selina. Ik vond het beter om zo weinig mogelijk te weten.’
Ik verlies mijn zelfbeheersing als ik besef dat Joe het niet wilde vragen omdat hij geen getuige wilde zijn van Simons misstappen – van die misdadige bigamie noch van zijn moreel verwerpelijke ontrouw.
‘En je dacht daarbij niet aan mij? Je dacht niet aan onze kinderen? Je bent bij ons thuis geweest, Joe. Je moet geweten hebben dat het niet deugde.’
Mijn stem klinkt schril, en we kijken elkaar aan. Dan zet Joe Haynes zijn bril weer af en als hij me aankijkt zie ik in zijn ogen het medelijden dat ik niet wil.
‘Het spijt me, Selina. Ik ben jurist. Ik ga niet over goed en kwaad, ik hou me alleen bezig met procedures en gevolgen.’
Kort daarna stap ik op, omdat ik niet in deze kamer kan blijven waar mijn man regelingen heeft getroffen waar ik niet in voorkwam en waar hij zijn geheime papieren heeft getekend in sneldrogende zwarte inkt. Maar de rest van de dag denk ik, met gespannen kaken, een opspelende maag en herinneringen aan gelukkige tijden in het huis in Italië (altijd de zonovergoten dagen natuurlijk, nooit die waarop de regen de honinggele steen vuilbruin kleurde en van het zwembad een troebele plas maakte, en waarop de kinderen uit verveling eindeloos video’s keken en riepen dat ze naar huis wilden), aan wat Joe zei, dat hij niet over goed en kwaad ging.
Kun je echt kiezen? Kun je echt besluiten je te onthouden van wat goed of slecht is, alsof je een derde borrel of een potje kaarten afslaat? Zouden andere mensen over Simons daden kunnen denken: hij heeft misschien iets gedaan wat niet volgens het boekje is, maar ik vel er geen oordeel over? Wie zijn die mensen? Wie ben ik?
Wie was hij?