17

Selina

Verdomme, het is binnenkort kerst.

Dat ik dat niet eerder gemerkt heb. Ik moet me ervoor afgesloten hebben, want als ik door Oxford Street loop, op weg naar Greg, zie ik overal kerst. Kerstbomen in etalages, kerstverlichting op straat, kerstmutsen op de markt. Na de winterse buien van vorige week liggen hier en daar nog wat modderige sneeuwresten, maar in de etalages is de nepsneeuw spierwit en glinstert als kristal. Ik was altijd dol op kerst. Nu vind ik het walgelijk. Hypocriet gedoe. Simon, die de brave huisvader uithing en er vervolgens tussenuit kneep naar zijn minnares.

Normaal gesproken zou ik me nu helemaal op de voorbereidingen storten, menu’s bedenken voor kerstliefdadigheidsacties, afspraken maken bij de schoonheidssalon en de kapper, bekijken hoe ik zo snel mogelijk van de ene kerstborrel bij de andere kom.

Dit jaar ben ik op weg naar mijn minnaar.

Zou ik me dan niet blijer, opgewondener moeten voelen? In elk geval niet schuldig. Niet na alles wat ik heb meegemaakt. Trouwens, ik ga niet met hem naar bed. Dat heb ik in elk geval besloten. Ik mag deze ene keer met hem lunchen, maar ik ga absoluut niet met hem naar bed.

‘De meest sexy weduwe van de wereld,’ zegt Greg als hij opstaat. Zijn blik gaat over me heen als een fouillerende hand op de luchthaven en ineens ben ik gerustgesteld over wie ik ben.

Aha, dus dat ben ik. Een sexy weduwe. Niet een oudere vrouw die jarenlang bedrogen is door haar man, maar een aantrekkelijke, sexy weduwe. Het is in elk geval iets.

Greg buigt zich over het tafeltje om mijn hand te pakken. Hij ziet er niet goed uit. De huid onder zijn ogen heeft de kleur van rauwe lever. Ik vecht tegen een opkomend gevoel van afkeer. Iedereen heeft weleens zijn dag niet, per slot van rekening.

‘Ik heb een fles sauvignon blanc besteld,’ zegt hij, maar ik luister niet echt. In plaats daarvan kijk ik naar de kraag van zijn overhemd, waaronder de ketting met zijn trouwring hangt. Hij weet niet dat ik een paar dagen geleden zijn vrouw op Facebook heb bekeken. Op haar profielfoto stonden ze samen ergens op een strand. Ze leek me aardig.

‘Ik maak me zorgen om je, Selina,’ zegt Greg. ‘Over geld, bedoel ik.’

Ik richt mijn aandacht weer op hem. Concentreer je, Selina. Geld is belangrijk.

‘Ik maak me zorgen over het geld dat van Simons rekening is verdwenen. Als hij bij louche zaakjes betrokken was, zullen die lui hun investering niet zomaar opgeven. Het is echt belangrijk dat je erachter komt hoe het zit met die raadselachtige rekening.’

Gregs toon is even luchtig als altijd, maar ik hoor er nu ook spanning in, en zijn blik is donker.

Ik kijk naar zijn hand in de mijne, zijn vingers gespierd, met plukjes zwart haar als nylon stekels van een borstel. Ik moet denken aan hoe ik als klein meisje mijn ouders aan hun hoofd zeurde om een heel dure pop die ik had gezien in een speelgoedwinkel in de stad. Mijn moeder weigerde natuurlijk, maar mijn vader, zachtmoedig als altijd, gaf uiteindelijk toe. Maar toen ik die pop eenmaal had, besefte ik toen de eerste euforie weggeëbd was, dat ik hem eigenlijk niet wilde hebben. Ik haatte die dikke, blonde vlechten en dat lelijke roze mondje. Alleen al als ik haar zag werd ik akelig van de schuldgevoelens omdat ik mijn ouders zo onder druk had gezet.

Ik denk aan die pop en aan wat er gebeurt als iets wat nooit binnen je bereik leek, iets blijkt te zijn wat je eigenlijk nooit hebt gewild, terwijl Greg over de rekening en het geld praat. Waarom vindt hij dat zo belangrijk? Simon was zijn cliënt en zijn vriend, maar Greg is niet verantwoordelijk voor hem. Is het vanwege mij? Bezorgdheid om mijn welzijn? Of was Greg nauwer betrokken bij Simons zaken dan hij toegeeft? Als Simon steekpenningen aannam van onbetrouwbare projectontwikkelaars of corrupte ambtenaren, zou Greg dat dan niet hebben geweten, of er zelfs aan meegewerkt hebben?

Ik krijg een idee.

‘Als Simon met onbetrouwbare mensen te maken heeft gehad, zouden die dan misschien achter hem aan gezeten hebben?’ vraag ik. Ik praat snel omdat ik opgewonden ben. ‘Zouden die hem misschien iets aangedaan kunnen hebben?’

‘Je bedoelt hem vermoorden?’ vraagt Greg.

Ik verwacht zijn gebruikelijke lachje te zien. Het is per slot van rekening toch belachelijk dat wij hier samen over moord zitten te praten tijdens een driegangenlunch van bijna twintig pond. Maar Greg blijft ernstig en mijn eigen glimlach voelt ineens ongepast.

‘Om eerlijk te zijn, Selina,’ zegt hij – deze onbekende, gespannen Greg – ‘zou ik dat niet voor onmogelijk houden. Die mensen zijn... niet bepaald rechtschapen.’

Het duizelt me even. Als Simon een paar mensen zo kwaad had gemaakt dat ze hem wilden vermoorden, zou dat betekenen dat iemand hem heeft geduwd. Dat hij niet zelf is gesprongen. Dat hij niet voor de dood heeft gekozen. Als Simon geen zelfmoord heeft gepleegd, zal de verzekering uitbetalen en behoud ik mijn huis, maar belangrijker nog, dan ben ik niet langer de vrouw van wie de echtgenoot liever dood was dan dat hij bij haar bleef.

Maar Gregs sombere gezicht brengt me weer bij mijn positieven en ik staar hem aan, terwijl de glimlach langzaam van mijn gezicht verdwijnt. ‘Hebben ze je... bedreigd, die “niet rechtschapen” mensen?’

Hij haalt zijn schouders op en kijkt weg. ‘Ze... hebben contact opgenomen. Ze denken dat ik iets weet. Dat ik medeplichtig ben.’

‘Maar wie zijn het?’ Ik ben beneveld door de wijn en door dit onwerkelijke gesprek. ‘Bij wat voor stinkend zaakje zijn ze betrokken dat ze Simon als stroman nodig zouden hebben gehad?’

‘Ik weet het niet,’ zegt Greg kortaf. Hij wil er duidelijk niet over praten. ‘Waarschijnlijk drugs.’

Ik begin hard te lachen. Ik kan er niets aan doen. Simon was altijd mordicus tegen drugs, en razend toen ik een keer een pakje vloeitjes en tabak in Josh’ slaapkamer vond. ‘Hij heeft die troep niet nodig,’ ging hij tekeer, en kwaad omdat hij noodgedwongen autoritair moest optreden, waardoor het beeld dat hij van zichzelf had niet klopte. ‘Niet onze zoon.’

‘Dan is het duidelijk,’ zeg ik opgelucht tegen Greg. ‘Simon zou nooit iets met drugs te maken gehad willen hebben. Je moet die mensen aangeven bij de politie.’

Greg kijkt me een hele tijd aan zonder iets te zeggen en het gevoel bekruipt me dat ik iets niet snap wat ik wel zou moeten snappen.

‘Doe niet zo naïef, Selina.’ Zijn klem klinkt schor, alsof hij gesmeerd moet worden. ‘Simon hoefde drugs niet goed te keuren om er toch van te profiteren. Het zal je verbazen hoe een ton iemands geweten kan sussen.’

Een ton? Als ik hem dat bedrag hardop hoor zeggen, lijkt het misschien toch wel mogelijk.

‘Daarom is het zo belangrijk,’ zegt hij, ‘dat je achter die geheime rekening komt.’

‘Ik weet niets van die andere rekening,’ zeg ik op scherpe toon.

Hij leunt achterover en laat mijn hand los. Er is ineens iets tussen ons veranderd.

‘Natuurlijk,’ zegt hij kortaf. ‘Waarom zou je ook.’

Abrupt stapt hij op een ander onderwerp over, waarbij hij overschakelt naar zijn normale stem met hetzelfde gemak als waarmee je naar een ander tv-kanaal zapt. Nu begint hij over Lottie. Mijn maag trekt samen. Ik wil niet over haar praten. Hettie zegt dat ik me niet schuldig moet voelen, maar dat doe ik wel. Als ik haar niet over Caroline Howard had verteld, zou ze het dan ook hebben gedaan, of ten minste geprobeerd hebben?

‘Een vreselijke toestand,’ zegt Greg nuffig als een oude oma.

Weer zie ik even een flits van een andere Greg, van wie ik niet zeker weet of ik hem wel mag.

Ongelooflijk dat ze ooit vrienden waren, Simon en hij. Twee totaal verschillende karakters. Maar ik heb dan ook nooit iets begrepen van mannenvriendschap. Toen de kinderen opgroeiden was het boeiend om te zien dat Flora er alles aan deed om een emotionele band op te bouwen met haar klasgenootjes, terwijl de jongens hun vriendjes uitzochten op grond van wie het mooiste speelgoed of de meeste PlayStation-games hadden. Simon had massa’s vrienden natuurlijk, maar de meeste van die vriendschappen waren gebaseerd op gedeelde interesses – een passie voor testcricket, all-you-can-eat in het Indiase restaurant om de hoek waar de obers hen bij naam kenden en al met Kingfisher-bier kwamen aandraven voordat ze iets gezegd hadden. Dat was voor hen genoeg. Ze hadden niet de behoefte om hun hart bij elkaar uit te storten.

Nu ik naar Greg kijk, vraag ik me af wat een vriendschap betekent als die niet meer inhoudt dan scores vergelijken of je mening geven over een pittige curry. Ik heb altijd geloofd in de mythe van Simon Busfield, maar nu vraag ik me af of mijn man, wijlen mijn man, niet een tikje oppervlakkig was.

Het beeld van mijn moeder komt bij me op, die voordat Simon en ik getrouwd waren klaagde – niets voor haar – dat ze met Simon nooit de diepte in kon. ‘Ik blijf het gevoel houden dat ik, als ik maar lang genoeg graaf, vroeg of laat onder bij de kern zal komen,’ zei ze. ‘Maar dat gebeurt nooit.’

Toentertijd moest ik daarom lachen, maar nu moet ik weer aan die vergelijking denken. Misschien was Simon niet meer dan een bovenlaag?

De fles sauvignon blanc is leeg, evenals een paar glazen cognac. Greg kijkt me aan. Die grijze ogen. En ik weet waar hij aan denkt. Maar hij heeft het mis. Ik ben absoluut niet van plan om nog eens met hem naar bed te gaan.

 

Zijn vinger, een van die dikke, sterke vingers, streelt zacht de welving van mijn heup terwijl ik op mijn zij lig.

Ik sluit mijn ogen. Als ik hem niet kan zien, ziet hij mij ook niet en ben ik hier niet echt. Door de nevelen van de tijd komt het spelletje dat mijn kinderen als kleuter speelden bij me op.

Mijn hoofd bonst en ik ben in die fase beland waarin de invloed van de alcohol langzaam afneemt en het tot je doordringt dat je iets hebt gedaan waar je spijt van hebt.

‘We lijken op elkaar, jij en ik,’ zegt Greg. Zijn vinger blijft maar strelen.

Nee. Ik lijk niet op hem. Helemaal niet.

‘O ja? Dat zie ik niet.’ Ik draai me op mijn rug zodat zijn hand in het luchtledige blijft hangen.

‘We zijn romantisch, maar ook realistisch,’ houdt Greg vol. Hij heeft zijn hand weggehaald en op zijn eigen vlezige dij gelegd waar hij, overdekt met donkere haartjes, tussen zijn losgeknoopte overhemd opduikt. In het grauwe middaglicht lijkt de blos die door de alcohol is veroorzaakt een vieze vlek op zijn gezicht. Tijdens het vrijen had hij de handelingen steeds van commentaar voorzien, en die grove taal had een barrière opgeworpen tussen mijn lichaam en mijn geest zodat ik in plaats van iets te voelen als een buitenstaander constateerde dat er iets in en uit, en op- en neerging.

‘Begrijp me niet verkeerd,’ vervolgt hij. ‘Ik hecht aan veiligheid en loyaliteit, maar ik zou niet kunnen leven zonder avontuur en spontaniteit, jij? Ik geniet van het nieuwe. Wat zou het leven zonder nieuwe dingen zijn?’

Ik lig op mijn rug en probeer mezelf door zijn ogen te zien – een spontane vrouw die uit is op de volgende uitdaging, het volgende spannende avontuur. Wil ik zo iemand zijn?

Het is een feit dat ik, als ik terugkijk op de achtentwintig jaar met Simon, me verbaas over de dingen die zo belangrijk leken in de ogen van de Selina die ik toen was. Heb ik echt maanden, jaren zelfs, scholen uitgezocht voor de kinderen, waarbij ik scheikundelokalen vergeleek, wedstrijdresultaten, pastorale zorg, zelfs het aantal toelatingen voor Oxford en Cambridge? Waarom heeft niemand tegen me gezegd dat kinderen blijven wie ze zijn, ook al wil jij iets anders? Ik denk aan de moeite die ik heb gestoken in de eindeloze reeks verbeteringen in huis – de moodboards, de interieurtijdschriften, de woonbeurzen, de slapeloze nachten waarin ik me afvroeg of blauw-grijs niet net iets te ver ging. En waarvoor? Om een huis te bouwen van leugens en lucht?

Maar ik ben toch ook absoluut niet degene voor wie Greg me schijnt aan te zien, iemand die steeds uit is op pleziertjes?

‘Ik moet weg,’ zeg ik. Ik draai me naar hem om en zie zijn hoofd op zijn arm liggen, waardoor hij een onderkin heeft, en ik zie dat zijn borsthaar wit wordt. Ineens wil ik hier zo snel mogelijk weg, weg van die onbekende man met zijn trouwring om zijn nek en zijn reisdeodorant in zijn attachékoffer.

Ik schiet overeind met het gevoel dat ik belachelijk ben, beschaamd over het feit dat ik hier met mijn eenenvijftig jaar in dit armoedige hotelbed lig. Mijn beha en onderbroek zitten in het laken verwikkeld. Als ik ze eruit losmaak zie ik in het felle licht van het bedlampje dat ze groezelig zijn. Ongelooflijk dat ik altijd mijn witte spulletjes met een speciaal poeder waste dat ik online bestelde, waardoor ze steeds als nieuw leken. Hoe lang is het geleden dat ik me daarom bekommerde?

‘Zo ben ik niet,’ zeg ik hardop terwijl ik mijn beha probeer vast te maken, en ik heb onmiddellijk spijt van die woorden.

Idioot! Straks denkt hij dat ik stapelgek ben. Maar Greg kijkt peinzend.

‘Zo zijn we allebei niet,’ zegt hij. Hij glimlacht voor de verandering eens niet. ‘We zijn per vergissing zo geworden.’

De krappe lift waarin Greg en ik elkaar een paar uur geleden nog als een stel pubers stonden te zoenen, is felverlicht en heeft wanden van plastic laminaat dat op hout moet lijken. In de lobby liggen overal buitenlandse studenten op hun bagage te slapen. Wij zijn schokkend oud en goed gekleed. Iedereen weet het, denk ik bij mezelf. Iedereen weet wat we boven gedaan hebben.

Buiten op de stoep zeg ik Greg in het schemerlicht gedag. Hij probeert me op mijn mond te kussen, maar ik draai op het laatste moment mijn gezicht weg zodat zijn lippen op mijn oor belanden. Ik heb ineens het eigenaardige gevoel dat we worden bekeken. Ik tuur de straat af maar ik zie niemand.

‘Ik bel je,’ zegt Greg. Ik hoop dat hij dat niet doet.

 

Mijn auto staat bij een parkeermeter om de hoek. Kan ik wel rijden? Ik heb me nog nooit zo nuchter gevoeld. Als ik achter het stuur zit, kijk ik uit gewoonte in het spiegeltje. O, ik ben het. Juist. Om de een of andere reden dacht ik dat ik, als een overbelichte foto, misschien niet te zien zou zijn.

Als ik mijn telefoon aanzet zie ik dat ik vijftien oproepen gemist heb. Weer die kredietbanken, neem ik aan. Ik luister de voicemails af en druk ze stuk voor stuk weg zodra ik een onbekende stem ‘Mevrouw Busfield?’ hoor zeggen. Eindelijk, bij het negende telefoontje, hoor ik een stem die ik herken. ‘Selina? Met Petra. Ik weet dat het misschien raar klinkt, maar kunnen we elkaar zien? Om even te kletsen?’

Kletsen met Petra? Wat een bizar idee! Waar zouden we het in vredesnaam over moeten hebben? Ik probeer me te herinneren of we in de drie jaar dat ze met Felix gaat ooit eerder samen afgesproken hebben of zelfs maar aan de telefoon hebben gekletst, maar dat is nooit gebeurd. We zijn nooit erg close met elkaar geweest. ‘Je bent jaloers op haar,’ zei Simon een keer beschuldigend tegen me. Belachelijk idee. Ze is heel aardig en beeldschoon, alleen niet echt sprankelend. Ik had altijd gedacht dat Felix iemand zou vinden die meer diepgang had, iemand met meer inhoud. Hoewel, is dat echt waar? Als ik probeer me de ideale schoondochter voor te stellen, komt er helemaal niets bij me op.

Ik zet mijn telefoon uit. Weer heb ik het gevoel dat ik bekeken word. Er bevindt zich een felverlichte noodlesbar aan de overkant. Eenzame bezoekers zitten op een rij hoge krukken voor het raam hun eten met stokjes naar binnen te werken. Zou dat nou echt leuk zijn, zo in je eentje je maag vullen? Geen van hen lijkt belangstelling voor me te hebben.

De rit naar huis duurt eindeloos. Dat verkeer! Ik ontplof bijna. Auto’s rijden langzaam vlak achter elkaar over de hele Mall en komen tot stilstand bij Victoria Station. Jonge mensen lopen in kleine groepjes langs met hun capuchon over hun hoofd getrokken tegen de kou. Sommigen hebben pamfletten en protestborden bij zich. Voor me heeft een politiewagen de weg versperd, auto’s worden weggeleid van de rivier en van Millbank en Westminster. God, wat verlang ik naar mijn huis. Een groepje meisjes met lang haar en korte rokjes loopt langs, met zwarte maillots om hun slanke benen. Wat zullen ze het koud hebben! Een van hen draagt een zelfgemaakt protestbord waarop in felrode letters fuck de bezuinigingen staat. Jemig! ‘Wat hebben jullie te protesteren?’ zeg ik tegen hun verdwijnende rug en hun glanzende, zwiepende paardenstaarten. ‘Jullie bedje is voor je gespreid.’

 

Ik hoopte het huis voor me alleen te hebben, maar Josh is thuis, hij zit half weggezakt in een zachte, leren zitzak, met een headset op zijn hoofd en een controller van de PlayStation in zijn hand. ‘Ga dood,’ zegt hij in het microfoontje als ik binnenkom. ‘Ga dood, watje!’

‘Gezellig,’ zeg ik.

Josh pauzeert de game. ‘Wil je thee?’ vraagt hij.

Ik staar hem aan. Capuchontrui, blote voeten, korte broek (mijn god!), hoewel het zojuist weer is gaan sneeuwen. Ik zie donzig zwart haar op zijn kuiten – mijn kleine jongetje – en ik kan wel janken.

‘Wat is er aan de hand?’ vraag ik. ‘Waarom vraag je of ik thee wil?’

Hij zet quasibeledigd grote ogen op – prachtige bruine ogen, volle zwarte wimpers – en slaat ze dan weer neer. ‘Ik heb haar vandaag gezien,’ zegt hij, friemelend met het snoer van zijn controller. ‘Sadie.’

‘Josh, ik heb nog zo gezegd... Haar moeder wil niet...’

‘Jezus, mam.’ Josh wordt zelden boos, maar nu wordt hij rood van woede. ‘We zijn alleen even naar McDonald’s geweest. Het stelt niets voor.’

Ik reageer overdreven. Het is niet meer dan normaal dat hij meer over dat meisje wil weten. Ze is per slot van rekening zijn halfzusje. Het is de schuld van die vrouw met haar soapsterrenmentaliteit dat we alles erger maken.

‘Maar goed, ze had nieuws over haar moeder dat je volgens mij moet weten.’

Ik adem diep in – we doen Pran, zou de Duitse yoga-instructrice zeggen – en uit. Wat het ook voor drama is dat als een nieuwe reclameposter over de vorige wordt geplakt, ik wil het niet horen. Ik ben emotioneel uitgeput. Ik zou er een vermogen voor overhebben als alles weer saai en normaal is.

‘Wat nu weer?’ vraag ik Josh. ‘Toch niet weer een zelfmoordpoging, hè?’

Hij schudt zijn hoofd. Met dat malle, naar een kant gekamde haar, zoals ze tegenwoordig allemaal hebben.

‘Ze... ik bedoel, haar moeder... Lottie... Tja... ze is zwanger.’

Ik hoor het bloed in mijn oren suizen.

Een kind. Simons kind.

Zij wint dus. Hij mag dan het eerst van mij hebben gehouden, maar van haar als laatste. Haar lichaam bewijst dat.

Ik zal geen kinderen meer krijgen.

Ik zal geen echtgenoot meer krijgen.

Zij wint.

 

Ik blijf vragen waarom, waarom, waarom? Ik dacht dat we gelukkig waren. Ik dacht dat we een goed huwelijk hadden. Vrienden beschouwden wat wij hadden als het voorbeeld van een perfecte relatie. Hoe heeft hij dat achter zich kunnen laten? Wat heeft ervoor gezorgd dat hij zijn grenzen heeft verlegd? Als ik hem vraag hoe hij me dit na vijftien jaar kan aandoen, kijkt hij me aan alsof ik gek ben en zegt: ‘Het had niets te maken met jou, maar met haar en mij.’ Hoe denkt hij dat ik me daardoor voel? Door de wetenschap dat hij een stap heeft gezet die mijn leven zou verwoesten, en dat ik daar niet eens een rol in speelde?

Ik lees wat BedrogDoetPijn heeft gepost op het overspelforum, en iets in me breekt. De waarheid is dat we allemaal in het middelpunt willen staan, ook al betekent dat dat we bedrog moeten accepteren als een bewuste daad van geweld tegen ons. Maar ik weet dat Simon toen hij besloot vreemd te gaan, met Lottie of Caroline Howard of misschien wel met iemand van wie ik de naam niet eens zal weten, geen moment aan mij heeft gedacht. Net als BedrogDoetPijn vind ik het feit dat ik er niet toe doe het moeilijkst te verkroppen – dat ik op een cruciaal moment in mijn eigen leven gewoon niet meetelde.

Als ik aan de keukentafel voyeuristisch al die berichten lees van bedrogen en belazerde, doorgedraaide en verdrietige mensen, gaat mijn telefoon.

‘Mevrouw Busfield?’

Ik herken de vlakke, emotieloze stem en ben onmiddellijk alert.

‘Met inspecteur Bowles. Ik vroeg me af of u even langs kunt komen. Er is iets wat ik u wil laten zien.’

Lottie

Thuis in bed heb ik het rare gevoel dat hier iemand is geweest. Ik kijk naar de ladekast met de spiegel in de vergulde lijst die we in een rommelwinkel in Holloway hebben gekocht, en die als altijd opgesierd wordt door kleurige sjaaltjes en sieraden, als een Bollywood-bruiloft. Een van de sjaals – van rode chiffon – is zorgvuldig als een theatergordijn over de bovenkant van de spiegel gedrapeerd. Dat heb ik absoluut niet zelf gedaan. Misschien Jules, in de tijd dat ze de ondergekotste lakens van het bed heeft gehaald en de schapenvacht heeft geboend (een kleine, gelige vlek – als je het niet wist zou je het niet zien), en het raam openzette om de zure lucht eruit te laten.

Bijna veertig jaar oud, en mijn zussen moeten nog steeds de rotzooi achter mijn rug opruimen.

Ik laat me achterover in de kussens zakken en kijk naar die zorgvuldig gedrapeerde sjaal. Niets voor Jules om dat zo te doen. Als ik mijn ogen half dichtdoe, lijkt het net een glimlach.

Selina

De figuren in de lichtkring op het scherm zijn grijs en grofkorrelig, en ze bewegen even schokkerig als marionetten in een mistig landschap. Alleen aan de breedte van de borst van de langste figuur, de manier waarop hij zijn handen in de zakken van zijn colbert heeft gestoken en de opgeheven kin kan ik zien dat het Simon is.

De camerabeelden van Southwark Street op een regenachtige avond in september waren ‘ineens’ opgedoken, volgens de politie. De belangrijkste camera’s in de wijk waar Simon voor het laatst was gezien waren bekeken, maar men had aangenomen dat deze kapot was geweest.

Hoe slecht de kwaliteit ook is, het heeft iets vreselijks om iemand te zien rondlopen in de wetenschap dat hij een paar uur later dood zal zijn. ‘Stop!’ wil ik de onwetende Simon toeroepen. ‘Ga terug! Rennen!’

‘Herkent u iets aan deze persoon?’ vraagt inspecteur Bowles terwijl hij naar de andere figuur wijst, die iets kleiner en gezetter is dan Simon, en gekleed in iets wat eruitziet als een dikke, donkere jas met een capuchon of hoed die hij diep over zijn oren heeft getrokken. Donkere broek, donkere schoenen. Zijn gezicht is niet te zien, hij is nergens aan te herkennen. Zelfs zijn manier van lopen wordt verhuld door de schokkerige beelden.

‘Ik herken hem niet,’ zeg ik.

‘Of haar.’

Ik kijk hem even scherp aan. De politieman lijkt serieus, al heeft hij helaas zo’n gezicht waaraan dat moeilijk af te lezen is. Ik heb hem sinds de begrafenis niet meer gezien. De herinnering aan de toestand waarin ik me toen bevond staat ongemakkelijk tussen ons in als een ongenode derde persoon. Het is alsof je probeert zaken te doen met iemand die je naakt gezien heeft. Kan die andere gestalte echt een vrouw zijn? Ik tuur naar het scherm, alsof ik het dan beter kan zien, maar de beelden blijven gekmakend wazig.

‘We hebben die drie vrouwen achter hen getraceerd,’ zegt inspecteur Bowles, wijzend op drie vage gestaltes die dicht bij elkaar lopen. ‘Ze hebben niets gezien. Maar hem moeten we nog opsporen,’ zegt hij wijzend op een man in een lichte regenjas, ‘of hen’. Hij wijst op een stel dat beladen is met boodschappentassen.

‘Er hebben zich geen mensen gemeld om te zeggen dat ze de avond van zijn dood bij hem waren?’ vraag ik. Ik vermoed dat het politieonderzoek halfslachtig is gedaan, dat ze er stilletjes van overtuigd zijn dat Simon zelf een einde aan zijn leven heeft gemaakt omdat hij de spanningen van zijn dubbelleven niet meer aankon. Er is geen beeldmateriaal van de pub waar Simon geweest was, of van het gedeelte van de rivieroever waar hij gezien zou zijn.

Bowles haalt zijn schouders op. ‘Als je je leven in aparte vakken verdeelt, kan het gebeuren dat sommigen in de gaten ertussen vallen,’ zegt hij. ‘Uw man lijkt vrienden in zijn ene leven en vrienden in zijn andere leven te hebben gehad. Misschien moest hij er een paar extra hebben die in geen van beide thuishoorden, om te zorgen dat hij niet gek werd?’

Ik besef nu dat ik die man niet mag. Het zit me niet lekker dat hij me op mijn slechtst heeft gezien, het zit me niet lekker wat hij meent te weten over mij en over Simon, terwijl hij in feite niets weet. Ik wil hem horen zeggen dat hij het mis heeft. Ik wil dat hij toegeeft dat hij ons helemaal niet kent.

‘Maar dit bewijst in elk geval dat hij geen zelfmoord heeft gepleegd,’ ga ik door. ‘Er was iemand bij hem. Iemand die niets te verbergen heeft zou zich toch melden?’

Bowles kijkt me aan en slaat dan zijn blik neer.

‘Ik hoef u vast niet te vertellen dat iedereen geheimen heeft, mevrouw Busfield, en er kunnen tal van redenen zijn waarom iemand niet wil zeggen waar hij die bewuste avond geweest is. Maar inderdaad, ik kan bevestigen dat we bij ons onderzoek rekening houden met de mogelijkheid dat het om een moord gaat.’