24
Selina
‘Ik vind die originele details echt prachtig.’
De makelaar kan niet veel ouder zijn dan Josh. Tot dusver vindt ze alles prachtig: de locatie, de schuifkast in de keuken, de lak op de plankenvloer en het uitzicht vanaf het dakterras op de aangrenzende tuinen.
‘Het is inderdaad leuk gedaan,’ erken ik. ‘Wel jammer dat er geen twee badkamers zijn.’
‘Maar als u die kast in de slaapkamer wegbreekt hebt u een eigen badcel.’
(‘Je bent zelf een badcel,’ hoor ik Josh in gedachten zeggen.)
Dit is de vierde flat die ik heb bezichtigd, en beslist de mooiste. Klein natuurlijk, vergeleken bij het huis, en niet echt in een topbuurt, maar ik zou hem wel kunnen betalen van het geld dat mijn helft van het huis opbrengt, en dan zou ik nog wat overhouden. En als ik volgend trimester met mijn werk op school begin (hemel, wat klinkt dat raar), moet ik het net kunnen redden. Het vooruitzicht een hele nacht door te kunnen slapen in plaats van wakker te liggen van de geldzorgen is zeer aanlokkelijk.
Als ik met de makelaar naar mijn auto loop, zeg ik dat ik nog contact met haar zal opnemen.
‘Prima,’ zegt ze met een brede glimlach. ‘Is dat uw auto? Ik vind hem prachtig, die Fiat 500!’
Het is maar een kort ritje naar huis, maar het duurt eeuwen vanwege het drukke verkeer. Remmen. Optrekken. Remmen. Optrekken. Als ik een eeuwigheid op een knooppunt stilsta, vergrendel ik de portieren. Sinds het voorval met dat briefje voel ik me niet langer veilig in mijn auto. Iemand zou zo het portier open kunnen rukken, een mes tegen mijn keel drukken en me dwingen ergens naartoe te rijden. Dat soort dingen hoor je weleens. Mijn hele leven heb ik vrijwel zonder angst geleefd, al wist ik dat er vreselijke dingen gebeuren, maar niet met mij en mijn dierbaren. Maar die wereld is nu bij me binnengekomen. Wat Simon heeft gedaan heeft alles mogelijk gemaakt – autodiefstal, tieners met messen, moorden in achterafsteegjes waarover buren ongelovig het hoofd schudden en zeggen: ‘Maar het was zo’n aardig gezin.’ Niets lijkt meer onmogelijk.
Nadat ik eergisteren over die inbraak bij Lottie hoorde, voel ik me zelfs alleen in huis niet meer op mijn gemak, en als ik de oprit oprijd ben ik dan ook opgelucht als ik binnen licht zie branden, wat betekent dat Josh thuis is. Ik weet dat ik zal moeten wennen aan het idee dat ik vroeg of laat alleen zal wonen. Hij is per slot van rekening zeventien, en zijn reactie op het nieuws dat we moeten verhuizen deed hij af met een schouderophalen en een luchthartig ‘Kunnen we deze keer gaan wonen op loopafstand van een kfc?’ Maar nu ben ik alleen maar blij dat hij hier is. Ik sla het portier dicht en doe de auto met de afstandsbediening op slot. De lichtjes knipperen even, alsof ze welterusten zeggen.
De voordeur staat op een kier. Die jongen toch! Altijd haast. Denkt nooit aan de gevolgen. Er had van alles kunnen gebeuren! Maar in de hal blijf ik even staan. Er klopt iets niet. Alles staat nog op zijn plaats, maar ik voel dat er iets niet goed zit.
Boem, boem, boem! Mijn hart bonst keihard in de plotselinge stilte. Ik probeer mijn hoofd leeg te maken. Zolang ik geloof in de kracht van het gewone, van het verwachte, van het veilige, is alles goed.
Ik duw de deur van Simons studeerkamer open. En blaas uit. Alles is daar nog precies zoals ik me herinner – een aantal brieven van het hof voor erfrecht ligt nog verspreid over zijn bureau, de kluis is ongeschonden.
Wat ben ik toch achterdochtig geworden.
Gerustgesteld loop ik de keuken in.
O nee!
Ik sla mijn hand voor mijn mond.
Wat een puinhoop! Wat een ravage!
Het is alsof er een tornado in mijn huis heeft gewoed die de kasten heeft opengerukt, en overal pannen, pasta, glazen en aardewerk heeft neergesmeten. Hij heeft de deksels van flessen ketchup en potten jam geslagen en de inhoud tegen alle muren gespoten zodat mijn keuken eruitziet als een abattoir waar het bloed in dikke druppels van het plafond druipt. Hij heeft dozen ontbijtgranen uit elkaar getrokken, zodat de Rice Krispies als hoopjes sneeuw op de grond liggen. Hij heeft alles kapotgemaakt, vernield en besmeurd.
O god, dit heeft iemand gedaan!
O god, stel dat diegene nog binnen is?
Mijn mobieltje zit in mijn handtas die ik heb laten vallen zodra ik de voordeur binnenkwam. Zonder mijn telefoon voel ik me verschrikkelijk kwetsbaar. Ik moet rustig blijven staan, ik mag niet in paniek raken. De haartjes op mijn armen staan rechtop terwijl ik luister of ik iets hoor en me voorstel dat de dader nog binnen is en dezelfde lucht inademt als ik, zodat onze adem zich vermengt in de stilte van het huis. De gedachte aan een dergelijke ongewenste intimiteit is me te veel.
Ik loop voorzichtig achterwaarts de gang in en tuur door de open deur in de woonkamer.
Misselijk. Ik ben misselijk.
Mijn maag speelt op als ik de donkerpaarse verf zie die over het zachtgeel met grijze Perzisch tapijt is gespoten waar ik jaren geleden in Parijs verliefd op werd. Toen Simon en ik aanbelden bij de antiekzaak waar het in de etalage lag, las de man die naar de deur kwam ons de les, herinner ik me nog. ‘Ik lag te slapen,’ zei hij, alsof het zelfzuchtig van ons was om midden op de dag bij hem aan te bellen en duizenden ponden uit te geven aan een van zijn tapijten. Nu is het alsof ik door een mes word gestoken als ik de rode verfstreken er als grote wonden kriskras overheen zie lopen. Het vervoer van het tapijt heeft ons een fortuin gekost. Ik weet nog dat ik ademloos van opwinding was op de dag dat het aankwam en dat ik toekeek toen Simon het uitrolde in de lege woonkamer. ‘Zei ik het niet?’ koerde ik, terwijl ik de kamer ronddanste om onze nieuwe aanwinst vanuit elke hoek te bekijken. ‘Ik zei toch dat het hier perfect zou staan?’
Een huis vol kostbare spullen die geen waarde meer hebben. Ik dacht dat ik met elk stuk dat we kochten een thuis creëerde, maar nu blijkt het niet anders dan die antiekzaak in Parijs: een grote, lege ruimte, aangekleed met mooie spullen.
Die nu vernield zijn.
Ik kijk naar de verf die op de muren is gekwakt, hij ziet er opgedroogd donkerder uit dan op het tapijt, als een oude wondkorst. Ik herken de kleur natuurlijk. Heb ik niet wekenlang alle kleuren verf in Zuidwest-Londen bekeken tot ik de juiste tint had, en Simon daarna weken bespeeld zodat hij zijn bezwaren op zou geven?
Er is iemand in de garage geweest, waar de blikken met restjes verf op planken staan voor het geval er wat bijgewerkt moet worden. Ik stel me voor hoe die indringer zich voor de stapel blikken staat af te vragen welke kleur de ergste schade zal aanrichten.
Hoe durft hij! Ineens is het alsof de woede me te veel wordt. Maar nu voel ik iets – niet zozeer een aanwezigheid, maar luchtverplaatsing, de hete adem van een onbekende.
Hij is nog binnen! Mijn mond is droog; het geluid van mijn slikbewegingen is oorverdovend.
Als ik mijn hals een beetje rek, zie ik mijn handtas aan de andere kant van de hal staan, maar als ik daarheen loop, ben ik vanaf de overloop boven te zien.
Mijn hart gaat als een gek tekeer. Angst kruipt in mijn keel omhoog naar mijn mond en vormt een concrete aanwezigheid die de indringer beslist moet voelen.
Wat is het alternatief? Hier in doodsangst wachten tot hij vertrekt? Maar stel dat hij terugkomt om zijn werk nog eens te bekijken? Stel dat hij – o god – niet alleen is?
Mijn ademhaling maakt vreselijk veel lawaai. Ik moet kalm blijven. Maar de paniek bijt als een venijnige pitbull in mijn enkels.
Simon, Simon, Simon.
Klik! Het geluid van een sleutel in de voordeur, en Josh stormt de hal in. Niet doen! Stil! Sst!
‘Alles goed, mam?’ Zijn luide stem klinkt als een donderslag in het stille huis. Hij kijkt even mijn kant op, maar lijkt niet te zien dat zijn moeder tegen de muur van de woonkamer staat alsof ze eraan vastgeplakt is.
‘Er is iemand in huis, Josh.’ Mijn gefluister buldert door het wachtende huis.
Het was bedoeld om hem te waarschuwen, maar Josh vat het kennelijk op als een oproep om in actie te komen.
‘Nee!’ roep ik zinloos als ik zijn voeten in die gigantische hoge gympen de trap op zie denderen. ‘Ik bedoel niet dat je...’
Mijn jongen, mijn jongen, mijn jongen. Ik hoor zijn voetstappen naar boven gaan, bij elke stap komt mijn maag omhoog.
Dan hoor ik: ‘O, shit!’
Hij klinkt noch boos, noch bang.
Nog steeds wacht ik als vastgenageld op een reactie van de indringer – geschreeuw, geruzie, schoten (god verhoede het). Maar er gebeurt niets van dat alles. Langzaam maak ik me los van de muur en dan hoor ik Josh praten.
‘Wel verdomme?’
Ik klim de trap op met benen die zo wankel zijn dat het lijkt alsof ik ze voor het eerst na een lang ziekbed weer gebruik.
Josh staat in de deuropening van de tweede slaapkamer, die vroeger van Felix was. Hij ziet eruit als een vreemd lang kind, zoals hij daar staat, van zijn ene been op het andere wippend.
‘Wat heb je verdomme gedaan?’ zegt hij, maar vreemd genoeg klinkt er nog steeds geen woede in zijn stem.
Ik begrijp het niet. Wat gebeurt daar?
Ik ga achter Josh staan en tuur naar binnen. O god, nee. Sneeuwt het? Er stuiven witte vlokken rond en ik heb het merkwaardige idee dat ik in een sneeuwbol kijk. Nee, geen vlokken, maar veren. De lucht zit vol witte veertjes, net alsof ze daar blijven hangen. En te midden van die veertjes zit Sadie hardnekkig met een enorme tuinschaar het donzen dekbed van Felix in stukken te knippen.
Wat is dit verdomme?
Sadie mompelt iets in zichzelf. ‘Doet er niet toe,’ zegt ze, met haar glanzende hoofd gebogen over haar werk. Knip, knip, knip. ‘Doet er geen moer toe.’
Haar stem is dik en ze praat binnensmonds, naast haar staat een vrijwel lege fles wodka op de grond. Ze is dronken, dat jonge meisje – weerzinwekkend dronken!
Ik voel het bloed in mijn oren suizen. Woede, opluchting, ontzetting. Nu de adrenaline wegtrekt beginnen mijn benen pas echt te trillen. Ik moet gaan zitten.
Josh loopt de kamer door, knielt neer naast het meisje en legt een arm om haar schouders. Hij doet zo lief, mijn zoon, alsof ze een klein kind is.
‘Het geeft niet,’ mompelt hij terwijl hij voorzichtig de tuinschaar uit Sadies handen trekt en weglegt. ‘Het is goed.’
‘Nee, het is verdomme helemaal niet goed!’ Mijn stem is terug en barst los van opgekropte woede en angst. ‘Wat bezielt je verdomme?’ Ik kijk neer op het gebogen hoofd van het meisje. ‘Heb je enig idee van de schade die je hebt aangericht?’
Josh kijkt me smekend aan. ‘Mam! Rustig nou!’
‘Rustig? Ga maar beneden in de keuken en de woonkamer kijken, en zeg dan nog maar eens dat ik rustig moet zijn!’
Het meisje kijkt nu naar mij, zwarte mascara zit besmeurd rond haar groene ogen. Simons ogen.
‘Het is goed,’ zegt ze tegen me. Alsof ze mij wil geruststellen! ‘Het doet er niet toe.’
Waar haalt ze in vredesnaam het lef vandaan!
‘Ik ga de politie bellen.’
Ik draai me om om naar beneden te gaan, maar Josh verspert me de weg.
‘Nee, mam.’
Hij pakt mijn bovenarm om me tegen te houden.
‘Doe niet zo idioot, Josh. Ze heeft voor duizenden ponden schade aangericht. Verwacht je nou echt van me dat ik niets doe? Hoe is ze hier trouwens binnengekomen? Je hebt het alarm zeker weer niet aangezet! En de verzekering dan?’
Josh’ trekken verharden, zijn gezicht lijkt van marmer. ‘Wat doet die verdomde verzekering er nou toe?’
Nee, dit wordt echt te gek!
Hij kijkt me nu behoedzaam aan. ‘Waarschijnlijk heeft ze hier een goede reden voor,’ zegt hij.
Ik voel de razernij toeslaan. ‘Jazeker – jaloezie, kleingeestigheid, wrok.’
Josh’ vingers pakken mijn arm nog steviger beet. ‘Felix,’ zegt hij. Hij klinkt hees.
Ik begrijp het niet.
En nu vertelt Josh me dat hij toen hij een paar dagen geleden thuiskwam jassen over de trapleuning zag hangen. En de platte hoed die Felix altijd draagt. En toen zag hij Sadie de trap afkomen, met vuurrode wangen, en ze meed zijn blik.
‘Ik ben alleen even naar de wc geweest,’ zei ze tegen Josh.
Ja, dat zal wel! dacht Josh.
En Felix verscheen boven aan de trap in alleen een spijkerbroek. Blote borst, blote voeten. Fluitend. Sadie pakte snel haar jas en greep Felix’ sleutels van het haltafeltje mee. Wat was hij later kwaad toen hij ze niet kon vinden, zei Josh. Hij had alles ondersteboven gehaald.
‘Ik moet gaan,’ zei Sadie tegen Josh.
Ze keek beschaamd, zei Josh. Ze keek alsof ze wel kon huilen.
‘Dus je begrijpt...’ zegt hij.
Maar ik begrijp het niet. Ik begrijp er niets van. Felix is vijfentwintig. Hij is een man. Hij heeft een vaste vriendin. Ik snap dat Josh op het verkeerde been is gezet, dat een ontvankelijke jongen van zestien een en ander verkeerd begrepen kan hebben, maar verder snap ik niets. Ik snap niet waarom mij dit overkomt. Waarom zit een vreemd, geknakt meisje in de slaapkamer van mijn zoon, waarom is mijn huis vernield, waarom is mijn leven me ontglipt? Wat is er gebeurd met alle mensen van wie ik hou? Met Simon? Met Josh? Waarom staat mijn jongste zoon voor me met de vermoeide uitdrukking van iemand die te veel heeft meegemaakt?
Ik ben zo moe van alles, zo moe van het denken.
‘Je begrijpt dat dit natuurlijk gevolgen heeft,’ zeg ik tegen Josh zonder hem aan te kijken.
Hij laat mijn arm los.
‘Whatever,’ zegt hij met opgestoken handen, en hij draait zich om.
Ik loop verder, maar halverwege de trap blijf ik staan. Mijn benen zijn zwaar. Ik ben zo uitgeput dat ik niet verder kan. Ik laat me op een tree zakken en leg mijn hoofd tegen de trapleuning. Dat is beter. Het geverniste hout voelt heerlijk stevig.
In de slaapkamer boven hoor ik Josh zachtjes sussende woorden zeggen en nu – vreselijk – het gehuil van een jong meisje dat in zichzelf zit te jammeren.
Wat een puinhoop. Wat een afschuwelijke, tragische puinhoop.
Ik trek me op en loop verder de trap af met benen zo zwaar als lood. Ik haal mijn mobieltje uit mijn tas en toets een nummer in.
‘Hallo,’ zegt Lottie.
‘Je dochter is hier,’ zeg ik. ‘Ze heeft je nodig.’
Lottie
Koppeling intrappen, eerste versnelling. Zo gaat het goed. Ik kan het. Er is niets aan. Ik zal niet in paniek raken. Ik zal niet denken aan wat er gebeurt als ik midden in Londen de weg kwijtraak en eindeloos rondjes om Hyde Park Corner rijd en opstoppingen veroorzaak van auto’s die achter me staan te toeteren.
Mijn dochter heeft me nodig.
O god, ik weet de weg niet!
Richting Hammersmith, dat is het best. Geen reden om in paniek te raken, gewoon de borden volgen. Nu niet aan al die andere dingen denken, concentreer je op de weg. Niet denken aan Sadie, dronken, Felix, slaapkamer, rode verf op de muren, veertjes overal in de lucht.
Ik had niet met de auto moeten gaan!
Nee. Ik kan het. Ik moet rijden. Om mijn dochter veilig naar huis te brengen.
Zoveel auto’s. Zoveel verkeer. Koplampen komen pijlsnel op me af. Al die straten. Verkeerde afslag. Fuck, fuck. Ik kan niet keren. Te veel auto’s. Ik moet doorrijden. Links en dan nog eens links. Dan kom ik weer op de juiste weg. Het kan niet missen als ik Hammersmith volg.
Mijn dochter heeft me nodig.
Selina
Weer boven blijf ik in de deuropening van Josh’ kamer staan, waar hij Sadie heeft geïnstalleerd nadat hij haar uit de ravage van Felix’ kamer heeft weggesleept.
Ze ligt opgekruld als een foetus zachtjes op zijn bed te jammeren. Er staat een omgespoelde emmer naast haar op de grond. Haar haar plakt tegen haar bezwete hoofd en spatjes braaksel kleven in een paar haren naast haar mond. Haar huid is vochtig als zwetende kaas en er zit een lange ladder in de linkerpijp van haar zwarte maillot. Haar kleren zitten vol spatten verf en braaksel. Het stinkt in de kamer naar onfrisse lichaamsstoffen waar niemand graag aan denkt.
Josh zit op het voeteneind met zijn rug tegen de muur naar haar te kijken.
‘Je hoeft niet hier te blijven,’ zeg ik tegen hem. ‘Ze is niet jouw verantwoordelijkheid.’
Hij kijkt op en haalt zijn schouders op.
‘Josh,’ zeg ik, en ik weeg voorzichtig mijn woorden. ‘Er is toch niets tussen jou en...? Ik bedoel, je weet toch dat ze je zus is?’
Hij knikt.
‘Ik weet het,’ zegt hij. ‘En daardoor is ze wel mijn verantwoordelijkheid.’
Een enorme golf liefde overweldigt me. Wat is hij een goed mens, mijn zoon. Echt een schat.
‘Zelfs in deze ranzige toestand,’ zegt hij met een blik op de emmer en het bezwete meisje in bed.
In mijn eigen kamer pak ik de telefoon weer. Ik wil niet. God, laat me dit niet hoeven doen.
‘Felix?’ zeg ik. ‘Ik moet met je praten.’
Lottie
Ik ben er, godzijdank! Ik herken de straat – de rij platanen langs de stoep, de brede oprijlanen, de vrijstaande huizen.
Ik rijd tot vlak naast de kleine Fiat. Wie heeft daar verdomme een kliko neergezet? Net niet tegenaan gereden. Koppeling, versnelling in z’n vrij, motor uit.
Ik kijk even naar het huis. Wat doet Sadie hier in vredesnaam? Zo ver van huis.
Zij komt naar de deur. Selina. Haar gezicht verraadt niets – dat heb je met al die botox!
‘Voordat je naar boven gaat, wil ik je even laten zien wat je dochter heeft aangericht.’
Ik loop gehoorzaam achter haar aan, ook al wil ik alleen maar mijn kind zien en haar mee naar huis nemen.
O mijn god! De woonkamer is volgeklad met knalrode graffiti. De keuken ziet eruit alsof er een bom is gevallen. Selina bekijkt me aandachtig om mijn reactie te peilen. Ik denk dat mijn ontzetting haar goed doet, want nu gaat ze me voor de trap op. Halverwege blijf ik staan voor een ingelijste foto van Simon en Selina en hun kinderen. Ze zijn in de tuin met heel veel andere mensen, allemaal tot in de puntjes verzorgd, en voor Simon staat een grote taart met in grote rode letters ‘50’ erop. Mijn hart staat even stil als ik aan het enorme feest denk dat ik voor zijn vijftigste verjaardag organiseerde bij een strandclub in Dubai, met al onze vrienden, een abba-tributeband, gekke acts en dans. Twee feesten, twee echtgenotes, twee levens. Hoe? Hoe? Hoe? Had hij een knop of zo, waarmee hij van het ene naar het andere leven kon switchen zonder ooit te vergeten wie hij was? Ik sta op het punt Selina te vragen hoe zij daarover denkt, maar ik hou me in. Wat heeft het nu voor zin? We zullen het nooit weten. In plaats daarvan loop ik achter haar aan naar de tweede deur vanaf de overloop en zie een ontredderde kamer waarin veren, besmeurd met rode verf, doen denken aan een tafereel waar een wreed hanengevecht heeft plaatsgevonden.
‘Het gaat duidelijk een hoop geld kosten om dit weer goed te krijgen,’ zeg ik uiteindelijk, omdat ik toch iets moet zeggen.
‘Ha! Je hebt geen idee,’ vaart ze tegen me uit. ‘Het tapijt in de woonkamer alleen al...’
‘Ik vind het heel erg,’ val ik haar in de rede. ‘Ze heeft zoiets nog nooit eerder gedaan.’
‘Dat mag ik verdomme hopen!’
We lopen nu een andere kamer in.
Daar is ze! O, Sadie!
Ik kniel onmiddellijk neer naast het bed.
‘Sadie! Schatje?’
Er beweegt iets aan het voeteneind en ineens zie ik dat Josh hier ook is. Het kan me niet schelen. Laat hij zich maar opgelaten voelen.
Sadie doet een oog open, en dan weer dicht.
‘Heb je niet nodig,’ brabbelt ze. ‘Ga weg.’
Maar ze heeft me wel nodig. Ik ben alles wat ze heeft.
Ik streel haar voorhoofd en strijk het vochtige haar uit haar gezicht weg. Er zit iets viezigs naast haar oor. Ik kijk er niet naar maar blijf haar strelen. Stil maar, stil maar. Het is goed. Stil maar.
Ik ben er nu. Ik ben bij je.
Selina
In de deuropening blijf ik even staan kijken. Dan draai ik me snel om en gooi vol afkeer mijn handen in de lucht. Ik geef het op! Beneden in de woonkamer laat ik me op een van de banken zakken die op wonderbaarlijke wijze aan de verwoesting zijn ontsnapt, en leg mijn hoofd in mijn handen. Ik heb geen idee meer wat ik ervan moet denken.
In gedachten loop ik het telefoontje met Felix na. Hij zei dat hij in een restaurant zat voor een werkbespreking. (Om halftien ’s avonds?) Hij kon eigenlijk niet gestoord worden.
‘Het is belangrijk,’ zei ik. ‘Het gaat over Sadie.’
Ik vertelde wat er gebeurd was. En wat Josh me had verteld.
‘Ik moet het weten,’ zei ik. ‘Heb jij...? Hebben jullie...?’
Felix’ woede spatte van de lijn af. ‘Denk je nou echt...?’ zei hij. ‘Met mijn halfzusje? Wat een ziek idee!’
Ik wrijf in mijn ogen en probeer mijn hoofd leeg te maken.
Felix heeft natuurlijk gelijk. Ik had het nooit tegen hem mogen zeggen. Het is allemaal al zo zwaar voor de kinderen. Geen wonder dat ze allemaal toenadering tot elkaar zoeken om het te kunnen begrijpen. Ik herinner me wat Flora zei over haar ontmoeting met Sadie in een tearoom. Zoiets moet het ook zijn met Sadie en Felix. Ze wilden elkaar alleen leren kennen, om die vreemde nieuwe bloedverwantschap een plek te geven.
En het is niet zo gek toch, dat een jong meisje – nog zo ontvankelijk op die leeftijd – dat net haar vader heeft verloren, gefixeerd raakt door de volwassen zoon van haar vader? Dat arme kind. Ik ben zelf verbaasd over het mededogen dat in me opwelt.
Nu hoor ik iets op de trap. Ik loop de hal in en zie dat Josh en Lottie Sadie tussen hen in naar beneden helpen. Het hoofd van het meisje hangt naar voren, ze ziet lijkbleek. Er zit een piepklein veertje achter op haar hoofd. Ik denk aan wat ze met mijn huis heeft gedaan en de schade die ik nooit helemaal meer zal kunnen herstellen. Zo zinloos! Ik ben blij dat ze naar huis gaat. Dat is beter.
Ik hou de voordeur open en ze lopen naar buiten, waar Lotties auto bijna boven op de kliko geparkeerd staat.
Ze leggen haar op de achterbank. Wacht! Ik ren naar boven om een deken en de emmer voor haar te halen. Zo. Je kunt maar beter het zekere voor het onzekere nemen.
We vinden het allemaal erg. En geen van ons is veilig.
Lottie
Tijdens de rit naar huis raak ik inderdaad de weg kwijt, ik rijd een aantal keren om Hyde Park Corner maar ik raak niet in paniek, ik blijf gewoon rondjes rijden tot ik de meest waarschijnlijke afslag kies. Dat is ’m. Geregeld. Zie je wel? Geen man overboord. Wat is het ergste wat er zou kunnen gebeuren?
Als ik bij onze flat aankom, lukt het me om slechts een klein stukje van de stoep af te parkeren, en dan doe ik het achterportier open. Sadie ligt in een deken, met die verdomde emmer naast haar.
‘Sadie? Schatje?’
Als ik probeer haar wakker te schudden reageert ze eerst niet, daarna doet ze vijandig. Uiteindelijk laat ze zich mee naar binnen helpen. In haar kamer kruipt ze met kleren en al in bed. Dat geeft niets. Ze is in elk geval veilig. Stinkend maar veilig.
Ik zeg niets over de inbraak of de vernielingen. Ik vraag niet wat ze in Barnes moest. Ik zeg niets over Selina of Simon of Josh. Ik heb geen idee wat er vanavond voorgevallen is. Het enige wat ik weet is dat er verschrikkelijk veel gebeurt in het leven van mijn zestienjarige dochter.
En ik had er geen idee van.