27

Lottie

Ik ben al uit bed voordat het licht is, na een vrijwel doorwaakte nacht waarin mijn maag van slag was door een combinatie van vertwijfeling en angst, in de wetenschap dat ik iets moet doen met wat Sadie me gisteravond heeft verteld. Ik wil niet met mijn dochter praten over wat ze met die jongen, die mán, heeft gedaan. Alles in me wil ervoor weglopen, doen alsof het niet gebeurd is. Maar ik moet wel, want als ik het niet doe, wie doet het dan? Ik raap al mijn moed bijeen om er bij het ontbijt over te beginnen. Sadie heeft zich na die uitbarsting van vertrouwelijkheid gisteravond weer afgesloten. Ze wil niet praten.

‘Ik moet het weten,’ zeg ik tegen haar op onnatuurlijk harde toon. ‘Hebben jullie... het echt gedaan?’

Echt gedaan? Ik lijk ineens wel een huisvrouw uit de jaren vijftig! Maar we weten niet hoe we dit soort gesprekken moeten voeren, Sadie en ik. Het is allemaal zo nieuw.

Sadie snuift minachtend. ‘Echt gedaan?’ bauwt ze me na, maar ze wordt rood.

‘Het is belangrijk, Sadie. Heb je iets gebruikt...’

Ze maakt een geluid om haar afkeer duidelijk te maken en draait zich beschaamd om. ‘Maak je geen zorgen,’ zegt ze tegen de muur. ‘Ik ben niet helemaal achterlijk, hoor.’

Ik verwacht dat ze nu de kamer uit zal stormen, zoals ze meestal doet, maar tot mijn verbazing blijft ze zitten en lepelt ze haar cornflakes naar binnen.

‘En daarna?’ waag ik te vragen. ‘Wat gebeurde er toen?’

Haar gezicht betrekt en ik zou een rietje willen om alle triestheid uit haar weg te zuigen.

‘Toen heb ik niets meer van hem gehoord,’ zegt ze. Weer voel ik een opwelling van haat voor de jongen die de zoon van Simon is.

‘Ik moet het Selina vertellen,’ zeg ik. ‘Ze moet dit weten.’

Sadie kijkt me even aan en slaat dan haar blik neer. Ze zegt niets.

Selina

Ik word wakker van mijn telefoon die met een piep te kennen geeft dat er een sms’je is.

greg uit coma, lees ik. nog niet helemaal bij bewustzijn maar vooruitzichten zijn goed.

Ik was Greg glad vergeten!

Ik staar naar het schermpje en probeer mijn reactie te peilen. Schuldgevoel bekruipt me. Natuurlijk ben ik blij om te horen dat het goed met hem komt, maar ik had me wel meer zorgen mogen maken, toch? Ik had hem niet zo gemakkelijk uit mijn gedachten moeten bannen. Ik had in elk geval net zoveel aandacht voor hem moeten opbrengen als voor een dode hond. Hij is iemand met wie ik een intieme relatie heb gehad... Is dat wel zo? Is ‘intiem’ wel het juiste woord voor wat ik met Greg Ronaldson heb gehad? En trouwens, is het woord ‘relatie’ er wel op van toepassing? Ging het als het erop aankomt niet alleen om seks?

Evengoed had ik er niet aan herinnerd hoeven worden dat hij gewond was. Ondanks alles wat er is gebeurd, en wat er nog steeds gebeurt, had ik vanuit mijn hart moeten reageren, toch?

Had moeten. De woorden waar mijn leven op gebaseerd is.

Gezien in het kille licht van een grauwe dag aan het eind van februari, lijken de dwaze theorieën die door mijn hoofd gingen nadat ik had gehoord dat Greg gemolesteerd was belachelijk vergezocht. De radeloze weduwe die elk excuus aangrijpt om te bewijzen dat haar man niet zelf voor zijn dood heeft gekozen.

Ik lig in het grote witte bed en laat mijn gedachten bezinken. Het daglicht valt binnen door de ivoorwitte gordijnen en verandert onze slaapkamer, mijn slaapkamer, in een soort lege galerie – overal witte muren en hoogpolige witte kleden die als sneeuw op de witte plankenvloer liggen.

‘Wat deze kamer nodig heeft is kleur,’ zei Simon altijd. Maar ik vind het rustgevend, dat pure wit op wit. Het is een vreemd idee dat ik binnenkort wakker word in een andere kamer. Als het huis eenmaal te koop staat, zal het volgens de makelaar heel snel gaan – althans, zodra we de sporen van Sadies vernielzucht hebben verwijderd. Blijkbaar is er een wachtlijst van mensen die dolgraag in deze buurt willen wonen. Ik probeer mezelf te zien in die andere kamer in de flat in Mortlake. Ben ik dan nog steeds dezelfde, vraag ik me af, in die nieuwe, onbekende kamer die Simon nooit zal zien? Is de Selina zonder Simon nog dezelfde als de Selina die die antiek-look ladekast die tegen de muur staat heeft uitgekozen of dat schilderij van de kust van Cornwall dat boven het bed hangt?

 

Beneden hoor ik een vrouw lachen. Hoe laat is het eigenlijk? Ik kijk op het schermpje van mijn telefoon. Vijf over halfeen? Heb ik zo lang geslapen?

Terwijl ik de trap afloop probeer ik erachter te komen wie ik hoor praten. Flora, absoluut, en waarschijnlijk Hettie. O, en Josh is al op!

Als ik op de trap een blik naar buiten werp, zie ik de klassieker van Felix op het erf staan naast de cabriolet van Hettie. Het lijkt wel een vergadering. Wat is er in vredesnaam aan de hand?

Flora staat al voor mijn neus voor ik goed en wel de trap af ben.

‘O, mam,’ mompelt ze in mijn hals, terwijl ze haar armen stijf om mijn middel slaat. ‘Arme Walter. Ik kan het niet geloven!’

Ik klop haar op haar rug en mompel dat het zijn tijd was. Op dit soort momenten doet het er niet echt toe wát je zegt, denk ik altijd, maar om hóé je het zegt. Ik maak me los en kijk naar de vreemde trui die Flora aanheeft. Er zit een applicatie van een dier op. En waarom ook niet? Het is haar keus. Flora’s ogen zijn gezwollen, alsof ze gehuild heeft, maar ze lijkt zich verder opmerkelijk goed te houden.

‘Waar is Ryan?’ vraag ik terloops. Het is per slot van rekening zaterdag. Zou hij niet hier moeten zijn om de ondersteunende verloofde uit te hangen?

Ze haalt haar schouders op en bestudeert haar haarpunten. ‘Ik weet het niet,’ zegt ze. ‘Ik heb het hem eigenlijk niet gevraagd.’

Josh verschijnt in de deuropening, met rode ogen. ‘We gaan hem een waardige begrafenis geven,’ zegt hij. ‘We wachten al een eeuwigheid.’

Ik loop door naar de keuken, met Flora als klittenband aan mijn zijde, en tref Hettie en Felix aan de tafel. Voor hen staat een lege cafetière en een houten plank vol restjes croissants. Petra zit opgekruld in een van de fauteuils bij de openslaande deuren naar de grauwe lucht te staren. Mijn maag verkrampt als ik haar zie. Ze is afgevallen, en haar haren die altijd glanzen zijn nu dof en slap. Uit schuldgevoel omdat ik haar niet heb teruggebeld, ontwijk ik haar blik.

‘Wat erg, Sel,’ zegt Hettie, en ze springt overeind om me een kus te geven.

Wat bedoelt ze? Dat mijn man dood is? Dat ik met een bigamist getrouwd ben? Dat ik mijn huis kwijtraak? Mijn leven is net een etalage vol ellende.

‘Dank je,’ zeg ik.

‘Hoe is het, madre?’ vraagt Felix en hij komt langzaam overeind om me te omhelzen. ‘Ik vind je nieuwe interieur bijzonder mooi.’

Ik kijk om me heen. Ik ben al zo gewend aan de ravage die Sadie heeft aangericht dat ik het nauwelijks meer zie. Het lijkt er trouwens op dat iemand heeft opgeruimd. Hettie, vermoed ik, of Petra.

Ik maak me los en neem Felix onderzoekend op. Zijn ogen liggen diep in hun kassen, waaruit ik opmaak dat hij niet goed slaapt. Ik ga het niet weer met hem hebben over dat gedoe met Josh en Sadie, niet waar Hettie bij is en al helemaal niet waar Petra bij is, maar vroeg of laat zullen we er wel degelijk over moeten praten, en ik zal een paar grenzen moeten stellen. Ik kijk er niet naar uit.

‘Met mij gaat het goed,’ zeg ik, en ik laat me op een van de eetkamerstoelen zakken. ‘Ik leef in elk geval nog.’

Tot mijn verbazing is mijn moeder er ook, ze zit zoals altijd in de fauteuil bij het raam. ‘Ik heb haar opgehaald,’ legt Felix uit. ‘Ik weet hoe oma gesteld is op een mooie begrafenis.’

‘Kom even mee naar Walter,’ zegt Flora, en ze zwaait in de richting van een grote kartonnen doos in de hoek van de kamer. ‘We hebben ervoor gezorgd dat hij er comfortabel bij ligt.’

Ik laat me overeind trekken en meetronen.

Walter ligt opgebaard op dekens die uit zijn mand komen. Ik voel een brok in mijn keel als ik het versleten zeehondje zie waar hij jaren geleden een onverklaarbare voorliefde voor aan de dag legde en dat nu naast zijn kop ligt. Ik weet nog dat Felix dat beestje op de kermis won en het vol trots mee naar huis bracht, als een jager met een trofee.

‘Je oudste zoon heeft manhaftig een schop ter hand genomen,’ zegt Hettie. ‘Hij heeft een gat gegraven in de tuin onder de wilg.’

Ik knik. Waarom niet.

‘Ik kan het maar beter gaan afmaken,’ zegt Felix, en hij verdwijnt door de tuindeuren naar buiten. Zijn gebogen rug straalt een en al treurigheid uit.

 

We vormen een vreemd groepje rouwenden, zoals we daar in de motregen onder de wilg staan, met hangende takken boven ons hoofd en bladeren die op onze rug vallen. Flora snuft terwijl Josh het geïmproviseerde doodskistje naar buiten sjouwt, en ik buig me naar mijn dochter om haar hand te pakken. Eerst voelt het vreemd, maar hoe langer ik mezelf dwing die vast te blijven houden, hoe natuurlijker het wordt.

De kinderen hebben besloten ieder een afscheidswoordje te zeggen voor de hond die trouw en volgzaam vijftien jaar lang in hun leven is geweest.

Flora begint te vertellen hoe Walter als puppy bij ons kwam.

‘Weten jullie nog hoe ik hem in mijn T-shirt wikkelde en met hem rondsjouwde in dat paasmandje?’ zegt ze. ‘Zo’n pluizenbol was hij. En weet je nog, Felix, dat jij hem in de auto op schoot hield toen we hem opgehaald hadden en dat je zei’ – iedereen zegt nu tegelijk met haar het zinnetje dat al zo lang in ons gezin meegaat – ‘ik ga van jou meer houden dan van mijn mama?’

Josh’ bijdrage is kort en relevant.

‘Walter was de slechtste waakhond aller tijden.’ Er klinkt instemmend gemompel. ‘Maar in de weg liggen, zodat je over hem struikelde, of eekhoorns achternazitten in zijn slaap, daarin was hij de beste.’

Nu is de beurt aan Felix. Hij lijkt niet erg op zijn gemak, met zijn roodomrande ogen en zijn vingers waarmee hij steeds aan zijn been plukt.

‘Dierbare aanwezigen, en iedereen die ik niet kan luchten of zien,’ begint hij. ‘Wij zijn hier om de ziel van onze geliefde Walter – de beste, zo niet de slimste hond aller tijden – aan God toe te vertrouwen.’

Dan zwijgt hij.

‘Walter was...’ probeert hij. ‘Walter was...’

Iedereen staart voor zich uit.

Felix huilt!

Hij heeft niet gehuild om zijn vader, maar nu stromen de tranen stilletjes over zijn wangen om zijn hond. Arme Felix. Arme jongen.

‘O god, Felix, gaat het wel?’ vraagt Flora. Haar eigen ogen zijn tot mijn verbazing droog, alsof haar oudste broer haar tranen heeft geabsorbeerd.

‘Hij verdiende de dood niet,’ gooit Felix eruit, en mijn hart gaat voor hem open. Bijna zesentwintig, maar nog zo emotioneel als een klein kind – hij ziet de dood nog steeds als iets wat je wel of niet verdient, in plaats van iets waar niemand onderuit komt.

‘Nou nou!’ Mijn moeder kijkt rond alsof ze haar ogen niet kan geloven. ‘Al die drukte om een hond. Probeer maar eens zo oud te worden als ik. De dood is gewoon iets wat je overkomt, weet je. Net als het avondeten.’

Als we allemaal tot een meditatief stilzwijgen vervallen, kijk ik naar het gezin dat Simon en ik samen hebben gesticht, en voor de eerste keer sinds zijn begrafenis heb ik een gevoel, niet van berusting misschien, maar wel van acceptatie. Voor mij gaat de begrafenis van onze Walter over in Simons dood en het is bijna alsof ik er nu vrede mee heb. Per slot van rekening zijn er volgens mij evenveel versies van Simon als mensen die hier bij de wilg staan. Meer nog, als je nagaat hoe onze percepties van hem sinds zijn dood zijn veranderd. Simon was bij zijn leven driest en theatraal en grappig en onattent en onverwacht vriendelijk. Na zijn dood wordt hij omhuld door geheimen. Zijn geheimen waren als zware stenen in zijn zak die hem tot last werden.

Ik krijg een sterke impuls om nu iets tegen Simon te zeggen, iets wat betekenis zal geven aan deze bijeenkomst. Ik zou duizenden dingen kunnen bedenken, over ons leven en over hoe ik me voel, maar uiteindelijk bevat mijn boodschap maar drie woorden.

Ik vergeef je.

Lottie

Er is een woord voor wat mijn dochter is overkomen: genetische seksuele aantrekking. Ik heb vanmiddag gegoogeld toen ik in bed zat, terwijl Sadies muziek door de muren dreunde en ik het telefoontje naar Selina Busfield uitstelde. Het is blijkbaar niet iets ongewoons in gezinnen waarvan de familieleden niet bij elkaar wonen en elkaar later tegenkomen. Het komt voor bij zussen en broers die geadopteerd zijn, zelfs bij moeders en zoons en vaders en dochters. Deze wetenschappelijke verklaring zou het gemakkelijker te verdragen moeten maken, maar dat is niet zo.

Ik kan het niet langer uitstellen. Ik verman me om Selina te bellen, al weet ik niet eens wat ik ga zeggen. Als de telefoon meteen op de voicemail overgaat, ben ik eerst opgelucht en daarna ontmoedigd. De angst die me de afgelopen nacht heeft wakker gehouden gaat niet weg. Ik moet met iemand praten over wat er is gebeurd, maar tegelijkertijd wil ik het niet aan mijn zussen vertellen. Ik moet dit zelf doen. Dit gaat over mijn dochter, mijn gezin.

Ik doe de laptop weer open om meer te weten te komen over genetische seksuele aantrekking. Als ik via de knop ‘zoekgeschiedenis’ weer op de site ben waar ik eerder was, krijg ik een hele lijst met sites te zien waar ik nog nooit van gehoord heb en die Sadie kennelijk heeft bezocht toen ze mijn computer gebruikte. Wat is dat? Mijn gedachten slaan op hol als ik de rij langsga – sites over schulden, leningen, no win-no fee-advocaten, datingsites, soa-klinieken. Ik klik er willekeurig een paar aan om erachter te komen waar mijn dochter naar op zoek is geweest. Uiteindelijk kom ik op een website die om een registratie vraagt voor een directe betaling, ondanks mijn armzalige kredietrapport. Uw registratie is onvolledig, staat er. Als ik op de link klik, krijg ik een formulier dat niet ingevuld is, op de naam van de geregistreerde na: Selina Busfield.

Selina

Na de begrafenis gaat de middag langzaam en sikkeneurig over in de avond. Moeder (waarom kan ik nooit aan haar denken als mam, zelfs nu niet) is nog geërgerd over wat zij beschouwt als zwelgen in verdriet om Walter.

‘Al die drukte om een hond!’ zegt ze steeds.

De kinderen, die nog niet begrijpen dat je als je oud bent genoeg kunt krijgen van gevoelens, zijn gekwetst door haar gebrek aan medeleven.

‘Hij was familie, oma,’ probeert Flora uit te leggen.

‘Wat betekent dat?’ zegt mijn moeder vol minachting. ‘Mijn zus was ook familie en ik heb haar al vijfenveertig jaar niet gesproken.’

Ten slotte zegt Felix dat hij haar zal terugbrengen naar het verzorgingstehuis. Ze is uren bezig haar sjaal, handschoenen en jas bij elkaar te zoeken en weigert elke vorm van hulp.

Voordat ze vertrekt komt ze nog even in de deuropening staan.

‘Ik neem aan dat jullie me allemaal wat hardvochtig vinden,’ zegt ze, en ik meen wat roods te zien in het wit van haar ogen. ‘Ik bedoelde alleen... het is een wezenlijk iets... de dood, bedoel ik. Het is gewoon... iets waar we mee moeten leven. Omdat we geen andere keus hebben.’

Ik sta op en geef haar een knuffel. Ze is nog maar zo nietig. Hoe lang nog voordat ze er niet meer is?

 

Als ze vertrokken zijn, ga ik theezetten in de keuken. Als ik de ketel met water vul, staat Petra ineens naast me. Haar mooie olijfkleurige huid is zo strakgespannen over haar fijne beenderen dat het lijkt alsof hij kan knappen.

Ik vraag me af of we een keer kunnen praten, had ze gezegd. Het bericht waar ik niet op heb gereageerd. Ik word weer overweldigd door schuldgevoel.

‘Ik heb geprobeerd met je te praten,’ zegt Petra.

‘Ik weet het. Sorry, lieverd. Ik had andere dingen aan mijn hoofd, je weet wel...’

Had ik andere dingen aan mijn hoofd? Mijn god, wat een armzalig excuus! Maar Petra knikt. Ze presteert het zelfs om bezorgd te kijken. Simon had gelijk – het is echt een aardig meisje. Waarom heb ik dat niet eerder beseft? Keek ze nu maar niet zo ongelukkig. Ik ben zo moe. Te moe om te horen wat ze te zeggen heeft.

‘Het gaat over Felix,’ zegt ze, en haar wangen worden een beetje rood. Petra en ik kennen elkaar nu drie jaar, maar deze intimiteit voelt raar, alsof we vreemden zijn die in een lift proberen een praatje te maken. ‘Heb je de laatste tijd iets vreemds aan zijn gedrag opgemerkt?’

Ik denk na over Felix en dat hij zo mager is geworden.

‘Hij heeft toch geen... anorexia?’ vraag ik.

Tja, je hoort het weleens, dat mannen een eetstoornis hebben. Maar Petra lijkt het een grappig idee te vinden.

‘Nee,’ zegt ze met een lachje dat me nogal vreugdeloos lijkt. ‘Hij is...’

‘Ha, daar ben je.’

Felix komt de keuken binnen. Tot mijn verbazing ziet hij er, in tegenstelling tot de rest, die naarmate de dag vorderde steeds lustelozer werd, vrolijker en levendiger uit, alsof zijn moment van zwakte aan het graf hem op de een of andere manier sterker heeft gemaakt. Hij slaat een arm om Petra heen en ik kijk instinctief de andere kant op. O, had ik dat maar weer, af en toe een arm om me heen.

‘Je moet even komen,’ zegt Felix. ‘Flora wil per se dat we naar The Only Way is Orange kijken.’

‘Essex,’ zegt Petra op een toon die ik niet kan doorgronden. ‘The Only Way is Essex.’

‘Precies,’ zegt Felix, terwijl hij haar mee de keuken uit loodst. ‘Dus je moet snel mee om dat voorstel weg te stemmen.’

‘Maar ik was net even met je moeder aan het praten...’

‘Ga maar,’ zeg ik tegen haar als Felix ons nieuwsgierig opneemt. ‘We praten later wel verder.’

Als ze weg zijn voel ik me vreselijk schuldig. Ik had moeten luisteren, ik had door moeten vragen. Ik weet dat het gesprek dat zal volgen niet prettig zal zijn. Het gaat over Felix. Geen anorexia, maar iets anders. Toch zeker niet over Sadie? Dat hebben we toch... dat is achter de rug. Maar dan leun ik tegen het aanrecht en slaak een zucht van opluchting.

Ergens in mijn achterhoofd signaleer ik dat mijn telefoon gaat. Ik doe mijn ogen dicht en pas weer open als het geluid ophoudt. Op het schermpje zie ik dat Maggie Ronaldson gebeld heeft. Ze heeft een boodschap ingesproken: ‘Greg is bijgekomen en heeft verteld wat hem is overkomen. Het is echt belangrijk dat je me zo snel mogelijk terugbelt.’

Maar ik kan het nu echt niet aan om haar te bellen. Later, maar niet nu.

Er is ook een berichtje van Lottie, die me dringend vraagt haar terug te bellen. Ze klinkt erg gespannen. Ik kan die neurotische vrouw vandaag echt niet hebben.

Laat deze avond voor mij zijn. Toe. Deze ene laatste avond, om mijn hoofd leeg te maken en me te verliezen in de weelde nergens aan te denken. Ik zal deze thee drinken – kruidenthee, denk ik – en dan het bad laten vollopen. Ik zal kaarsen aansteken die naar een nieuw begin ruiken en mijn ogen dichtdoen en aan dennenbomen in de regen en velden vol bloemen denken.

Ik zal niet denken aan Simon en de geheimen die zich als tumoren in hem vermenigvuldigden.

Ik zal niet denken aan Greg.

Ik zal niet denken aan die arme dode Walter of mijn vernielde huis of mijn kinderen die zich, al zijn ze volwassen, als slingerplanten om mijn vermoeide hart wikkelen.

Iedereen heeft een omslagpunt, toch? Ik geloof dat ik het mijne heb bereikt.

Lottie

Door de ontdekking dat Sadie degene is die achter die spam van Selina zit is mijn ongerustheid enorm toegenomen – ik hoor de muziek in haar kamer tot hier, maar ik kan niet weer een confrontatie met haar aan, zo kort na die toestand aan het ontbijt. Ik ben te onrustig om in bed te blijven. Mijn maag voelt gespannen en ik streel steeds over mijn buik om te kalmeren. Mijn dochter is de weg kwijt. Hoe heb ik dat kunnen laten gebeuren? Na een slapeloze nacht zijn mijn zenuwen gespannen en als ik de keuken in ga om thee te zetten, kan ik het gevoel niet van me afschudden dat er iets niet klopt, dat er iets mis is.

Terwijl ik de ketel met water vul kijk ik om me heen. Dezelfde troep als altijd. De ontbijtspullen staan nog op tafel, naast een overhellende stapel wasgoed die nog uitgezocht moet worden. Sadies schoolboeken liggen op de stoel waar ze ze twee dagen geleden zo vanuit haar tas op heeft neergegooid. Maar iets is er veranderd. Ik voel het.

Ik haal een theezakje uit het blik in de kast en kijk nogmaals om me heen, tot mijn oog uiteindelijk op de achterdeur valt die, nu ik beter kijk, op een klein kiertje lijkt te staan. Wat raar, ik kan me niet herinneren...

De kreet komt overal en tegelijkertijd nergens vandaan. De angst grijpt me bij de keel. Sadie. Ik moet Sadie beschermen. Ik ben op weg naar haar kamer als de gangkast openspringt.

Selina

De telefoon gaat. Daardoor ben ik wakker geworden. Ik ben nog zo versuft dat ik niet weet of mijn ogen open of dicht zijn. Dicht, denk ik. Alles is donker. Ik had die slaappillen niet moeten nemen.

‘Mevrouw Busfield? U spreekt met inspecteur Bowles.’

De gewaarwording van een déjà vu in combinatie met mijn versufte toestand maakt dat ik nu helemaal niet meer weet wat er gebeurt. Is dit echt of ben ik op de een of andere manier terug in de tijd?

‘Is uw zoon thuis, mevrouw Busfield?’

‘Josh? Ik weet het niet, ik...’

‘Nee, niet Josh. Uw oudste zoon, Felix.’

Ik doe mijn best om hem te volgen, maar mijn gedachten glippen steeds weg en ik kan ze met geen mogelijkheid vasthouden. Hoezo Felix?

‘Die is hier niet,’ weet ik uiteindelijk uit te brengen. ‘Hij is naar huis. Wat is er aan de hand? Wat wilt u van hem?’ Mijn stem is gezwollen en krakerig.

‘Ik heb de camerabeelden nog eens bekeken, mevrouw Busfield.’ De rechercheur klinkt opgewonden, alsof hij me de clou van een hilarische mop gaat vertellen. ‘U weet dat we uw echtgenoot en zijn metgezel nauwkeurig hebben bekeken op het filmmateriaal, samen met de mensen die vlak voor en achter hen liepen. Nou, mijn aandacht werd al eerder getrokken door een vrouw die op uw man af liep. Ze droeg zo’n vormeloze gewatteerde jas, u weet wel wat ik bedoel, en ik vroeg me af waarom vrouwen die dingen dragen.’ De man lijkt zo opgewonden door zijn eigen scherpzinnigheid dat hij niet echt let op wat hij uitkraamt. ‘Dus toen ben ik de beelden blijven bekijken, ook nadat uw man en zijn metgezel rechts uit beeld verdwenen, en ik heb haar gevolgd tot ze aan het eind van de straat in het donker verdween. En op dat moment zag ik het. Het was weliswaar niet meer dan een flits, voordat het scherm op zwart ging, zoals de technici was opgedragen.’

Nu volg ik het helemaal niet meer. Ik begrijp niet waarom hij me dat vertelt.

‘Wat zag u dan?’ val ik hem botweg in de rede.

‘Iemand die op de camera af loopt, een beetje vaag in de verte, dat wel – maar het was ontegenzeggelijk iemand die een platte hoed met een smalle rand droeg.’

Lottie

‘Chris!’

Mijn kreet lijkt te echoën en mijn handen sluiten zich onmiddellijk om mijn buik in een instinctief beschermend gebaar. Ik heb de uitdrukking op het gezicht van Chris Griffiths gezien en ik weet dat ik hem niet kan tegenhouden, wat hij daar ook in die kast deed. Ik wil hem alleen bij Sadie weghouden, meer niet. Ik wil alleen maar dat zij in veiligheid is.

Ik sluit mijn ogen, maar de verwachte aanval komt niet. In plaats daarvan voel ik een ijskoude luchtstroom achter me, zo ontzettend onverwacht dat ik even denk dat ik neergeschoten moet zijn.

‘Chris!’

Twee dingen vallen me onmiddellijk op aan die tweede kreet. Het eerste is dat hij rustiger klinkt dan de vorige, en het tweede is dat hij niet door mij geslaakt wordt.

Als ik mijn ogen opendoe zie ik Chris’ vrouw, Karen, die zojuist door de achterdeur is binnengekomen, haar man ontdekte en nu tussen hem en mij in staat.

Chris blijft snikkend staan, met een verwarde blik in zijn ogen.

‘Karen?’ zegt hij, en zijn stem, zojuist nog verwrongen in die onmenselijke schreeuw, klinkt nu bijna kinderlijk. Het blijft heel even stil, dan verdwijnt alle spanning uit zijn gezicht.

‘Stil maar,’ zegt Karen, en ze slaat haar armen om de schokkende schouders van haar man. ‘Het geeft niet.’

Terwijl ik in mijn keuken sta, met een hart dat pijnlijk tegen mijn ribbenkast bonkt, voel ik me net een voyeur die getuige is van iets wat niet voor andermans ogen bestemd is.

‘Hij heeft zijn medicijnen niet ingenomen.’ Karen draait zich niet om, dus het duurt even voordat ik begrijp dat ze het tegen mij heeft. ‘Normaal zijn we heel gelukkig. Hij denkt zelfs nooit aan je.’

Ik herinner me de geluiden ’s nachts, het gevoel dat er dingen in mijn slaapkamer verplaatst waren, de voetstappen buiten, en ik word misselijk.

‘Ik begrijp het niet,’ zeg ik. Maar nu begint het tot me door te dringen. Die eerste paar maanden dat Simon en ik samen waren, waren we zielsgelukkig in onze kleine zeepbel – maar dat gold niet voor mijn ex-vriendje Chris.

Ik kan niet aanvaarden dat het voorbij is. Ik zal niet aanvaarden dat het voorbij is.’

Ik probeerde tevergeefs uit te leggen dat het voor mij nooit echt begonnen was.

‘Het gaat je alleen maar om zijn geld, hè? Omdat hij zo’n poenig mannetje is en ik niet!’

Er volgde een tsunami van afgrijselijke zelfgeschreven liedjes, opgenomen op cassettebandjes die in mijn brievenbus gedeponeerd werden of ’s avonds laat aan de telefoon gekweeld, liedjes om me week te maken. Toen hij daarna het stadium van de woede bereikte, verschenen er furieuze brieven in plaats van liedjes, woorden die met rode pen op papier gesmeten waren. Weken waarin ik in mijn slaap werd gestoord door verbitterde, onsamenhangende telefoontjes, totdat Simon er uiteindelijk genoeg van kreeg en de stekker er uittrok. En toen die verschrikkelijke scène waarbij Chris in alle vroegte voor de deur van mijn oude flat stond en zich tot een bal oprolde onder de eettafel en weigerde weg te gaan.

Een zenuwinzinking. Hij had vroeger ook al problemen met zijn geestelijke gezondheid gehad.

Ik had mijn medicijnen niet ingenomen, stond er in het briefje dat hij later ter verklaring stuurde – het laatste wat ik van hem hoorde. Ik ben nu weer helemaal in orde.

Daarna niets meer... tot dat telefoontje over Simon.

Eierstruif loopt tussen mijn vingers door en vormt een plasje op de grond.

‘Ik ben een paar keer hier geweest,’ zegt Chris nu met een stem waar geen enkele emotie in doorklinkt. ‘Om me ervan te overtuigen dat jullie veilig waren.’

Dus hij was dat geweest? Die voetstappen buiten, het ademen ’s nachts.

Helemaal niet Simon. Niet Simon, die ons wilde bezoeken.

Woede welt in me op. Waar haalde hij het lef vandaan? ’s Nachts hierheen te komen en zich schuil te houden, zodat ik in geesten ging geloven.

‘Dus jij was het!’ schreeuw ik. ‘Jij hebt ingebroken en alles vernield! Dat was jij!’

Hij kijkt naar zijn vrouw, dan naar mij, en slaat zijn blik neer.

‘Sorry,’ mompelt hij. Alsof het een vergissinkje was – een misverstand over een afspraak, of kleding die hij was vergeten op te halen bij de stomerij.

‘Het kwam door die begrafenis, daardoor kwam alles terug,’ zegt hij, en nu zie ik voor het eerst zijn ogen. Ogen van een dode vis. ‘En die... onaangename toestand met dat andere gezin. Je had naar me moeten luisteren toen ik dat zei – over Simon Busfield. Ik heb je nog zo gewaarschuwd.’

Ik geloof mijn oren niet. Het is net een nachtmerrie.

‘Wist je dat hij me is gevolgd?’ vraag ik Karen Griffiths, die midden in mijn keuken met haar armen om haar man heen blijft staan wiegen.

Ze schudt haar hoofd. ‘Ik zag vannacht alleen dat hij zijn lithium niet had genomen,’ zegt ze. ‘Daarom ben ik achter hem aan gegaan. Hij is niet... Hij is niet gevaarlijk.’

Chris ligt met zijn hoofd in haar hals en kreunt zacht. ‘Sorry,’ zegt hij. ‘Sorry, sorry, sorry.’

‘Het geeft niet, schat,’ zegt Karen. ‘Je hebt niets ergs gedaan.’

‘Niets ergs?’ gil ik uit. ‘Heb je enig idee wat hij me heeft aangedaan? Ik zou de politie moeten bellen. Hij heeft me de doodstuipen op het lijf gejaagd. Om nog maar te zwijgen over alle schade...’

Mijn woorden sterven weg als ik denk aan de schade die mijn eigen dochter ruim vierentwintig uur geleden heeft aangericht.

‘Doe dat alsjeblieft niet. Ik zal zorgen dat hij van nu af aan zijn medicijnen weer neemt. Dan is er niets met hem aan de hand.’ Karen praat tegen mij, maar al haar aandacht is op hem gericht, en ineens dringt er iets met een schok tot me door.

Ze houdt van hem!

Deze rustige, alledaagse, zwijgzame vrouw houdt oprecht van haar man, ook al is hij duidelijk knettergek.

Wie had dat gedacht?

Ik kijk naar hen en probeer het te begrijpen.

Wat doet liefde in vredesnaam met mensen dat ze zichzelf in een kast gaan verstoppen? ‘Liefde is meer willen,’ zei Simon ooit. ‘Meer willen van iemand, voor iemand, meer leven, meer liefde. Meer alles.’

Maar als ik kijk naar Karen Griffiths, die in het huis staat van de ex van haar man, in een veel te wijde fleece trui met daaronder een rugbyshirt met de kraag stijf rechtop, en haar belachelijke rode schoenen (Kickers, mijn god!), die van haar man houdt, bekruipt me het idee dat Simon en ik het misschien bij het verkeerde eind hadden. Misschien gaat het in de liefde toch niet om overvloed. Al die tijd dat ik in bed lag te jammeren en dood wilde, ging de echte liefde misschien wel stilletjes en degelijk gehuld in de fleece trui van manlief achter hem aan naar het huis van een andere vrouw, over hem wakend en wachtend op het juiste moment om naar binnen te gaan en hem mee naar huis te nemen.

Mijn kwaadheid sijpelt weg en nu denk ik aan Sadie, die nog in haar kamer zit, met muziek aan. Is het echt mogelijk dat ze niets heeft gehoord?

Ik glip de keuken uit door de gang naar Sadies kamer, waar de deur trilt door muziek met veel drums en bassen. Uit gewoonte kijk ik op mijn horloge – kwart over elf. De buren worden straks boos.

‘Ja?’ zegt ze, terwijl ze geschrokken opkijkt als ik binnenkom. ‘Wat is er?’

Ik kijk neer op mijn dochter, die in bed ligt en in haar geheime schrift schrijft met een roze viltstift, en ik word overspoeld door liefde en opluchting. Ik neem me in stilte heilig voor om beter voor haar te zorgen. Ik weet dat ik haar niet kan beschermen tegen de Felixen die ze nog op haar pad kan tegenkomen, maar ik kan haar in elk geval laten zien dat je na een inzinking weer overeind kunt komen en kunt blijven, zelfs als alles erop lijkt te wijzen dat dat nooit meer lukt.

‘Niets,’ zeg ik. ‘Helemaal niets.’

Als het ergste wat je kan gebeuren al gebeurd is, wat anders kun je dan doen dan opnieuw beginnen?

Selina

Ik heb mijn telefoon nog in mijn hand. Ik staar ernaar alsof die me kan uitleggen wat die politieman me zojuist heeft verteld, maar mijn gedrogeerde gedachten zakken als bezinksel naar de bodem. Ik leun achterover in de kussens en sluit mijn ogen.

Ineens ben ik weer wakker, ik voel warmte naast me.

‘Simon?’

Zijn armen troostend om me heen. Zijn woorden zacht en geruststellend. ‘Niets aan de hand. Alles is nu in orde.’

Ik begin weer weg te zakken, maar iets maakt dat ik bij mijn positieven blijf, iets wat niet klopt...

‘Felix?’

Ik draai me naar hem om.

Hij staart me met grote ogen aan. ‘Niet bang zijn, madre. Ik ben het maar.’

Ik ga rechtop zitten, van schrik verdwijnen de laatste effecten van de slaappillen, maar Felix legt zijn hand op mijn schouder en duwt me weer stevig neer.

‘Wat is er?’ roep ik. ‘Wat is er gebeurd?’

Die gekmakende glimlach. ‘Relax, madre. Niks aan het handje.’

Er is iets verontrustends aan de manier waarop hij naar me kijkt, en het is net alsof zijn armen en benen uit zichzelf bewegen, ze schokken en trillen zachtjes op het matras.

‘De politie heeft gebeld,’ zeg ik. ‘Ze zeiden dat jij erbij was, Felix, op de nacht dat je vader stierf. Wat is er aan de hand?’ Te laat denk ik aan Petra en haar gezicht toen ze vroeg of ik een verandering bij Felix had opgemerkt.

‘Je gaat me toch niet vertellen dat dit iets met Sadie te maken heeft?’ Mijn stem zit vol afkeer. ‘Je weet dat ze nog een kind is, Felix. Om nog maar te zwijgen over het feit dat ze je zusje is.’

‘Stil maar,’ zegt hij, alsof ik een klein kind ben. ‘Je weet toch hoe meisjes van zestien zijn. Die verzinnen allerlei verhalen.’

Maar ik kijk hem ongelovig aan en denk aan de littekens op Petra’s arm met kerst – hoe ongelukkig moet je zijn om zoiets te doen?

‘Geen wonder dat Petra er zo verschrikkelijk uitziet,’ zeg ik. ‘Geen wonder dat ze zichzelf van die gruwelijke dingen aandoet.’

Felix laat een hoge giechel horen. ‘O ja, dat was ik vergeten,’ zegt hij. ‘Die zelfverminking.’

Nu komt er een gedachte bij me op waar ik een afschuwelijke, bittere smaak van in mijn mond krijg. Hij zal toch niet... hij kan toch niet...

‘Zij heeft die littekens op haar arm niet zelf veroorzaakt, hè Felix? Dat heb jij gedaan.’

Weer die grijns, maar zijn gezicht is in het halfduister zo vaag dat het meer een grimas lijkt.

‘Weet je, madre, het gaat allemaal niet zo geweldig.’

Een van zijn armen ligt als een bankschroef om me heen, maar ik voel dat hij met zijn andere hand op zijn been roffelt.

O Felix. O jongen. Wat heb je gedaan?

‘Laat me nu even gaan zitten, Felix. Je maakt me bang.’

‘O, maar dat kunnen we niet hebben.’ Hij klinkt spottend als altijd, maar zijn gebruikelijke luchtigheid ontbreekt, en in mijn oren klinkt het als het geluid van nagels over een schoolbord.

‘Hij was je niet waard, madre. Je had iets veel beters kunnen krijgen.’

Waar heeft hij het nu over? De plotselinge verandering van onderwerp verbaast me. Hij is me niet waard. In mijn nog versufte hoofd gaat ergens een belletje rinkelen.

‘Dat mag je niet zeggen, Felix. Wat hij ook heeft gedaan, hij was toch je vader.’

Weer dat afschuwelijke hoge giecheltje.

‘Die niet,’ zegt hij. ‘Die andere. Greg Ronaldson.’

Nu komt er een kreet als bittere gal in mijn keel omhoog.

‘Wat zeg je, Felix? Wat weet jij van Greg? Wat heb je gedaan?’

De herinneringen zwermen nu door mijn hoofd als mieren en ik dring ze stuk voor stuk weg. Felix als kleuter die een ander jongetje in zijn arm beet – ‘Ik heb dat niet gedaan’ – en ik die hem geloofde op zijn grote, verontwaardigde ogen, ondanks de rode tandafdruk die in de mollige arm van het jongetje stond. En toen hij een jaar of vijf was en uit Flora’s kamertje kwam. ‘Baby slaapt, zei hij, maar er was iets in zijn glimlach wat hem verraadde, en toen ik naar binnen vloog vond ik een kussen in Flora’s bedje, het scheelde weinig of ze zou eronder gestikt zijn. En daarna op de basisschool, toen dat nare Amerikaanse jongetje zei dat hij door hem gepest werd. ‘Dat heb ik niet gedaan!’ Felix pakte mijn hand in het kamertje van de directeur om me ervan te doordringen dat ik hem moest geloven. ‘Hij jokt. Dat weet je.’

In die tijd zag ik het als willekeurige voorvallen, ik wilde er geen patroon in zien, hoewel Simon af en toe zijn twijfels uitsprak. ‘Felix is soms heel gevoelig,’ zei ik dan tegen hem, ‘dat weten we allemaal.’ En soms moesten we voor hem op eieren lopen, als hij een van zijn buien had. Maar hij was tegelijkertijd ook heel grappig en slim en schattig. Ik weet nog dat ik wakker werd op een ochtend, toen hij pas van een ledikantje naar een echt bed was overgegaan, en hem naast me aantrof, met zijn voorhoofd tegen het mijne aan gedrukt alsof hij zijn zin wilde doordrukken tot in mijn schedel. ‘Wakker worden, mammie!’ eiste hij. ‘Wakker worden en bij mij zijn, niet bij jou.’

De herinneringen komen allemaal terug, ze blokkeren mijn neusgaten en mijn mond en maken ademhalen zwaar.

‘Zeg alsjeblieft dat jij niet degene bent geweest die Greg heeft aangevallen. Hij had wel dood kunnen zijn, jemig.’

Dat briefje op de voorruit: hij is je niet waard. Natuurlijk.

Maar Felix wil het niet over Greg hebben.

‘Ik wist het, hoor,’ zegt hij ineens alsof we het over koetjes en kalfjes hebben. ‘Van pap en Lottie.’

Ik dwing mezelf om hem aan te kijken, terwijl de woorden van de rechercheur nog in mijn hoofd naklinken.

‘Ja, ik kwam erachter toen ik een jaar of veertien was. Hij had een foto op zijn computer waarop ze met z’n drieën op een strand aan het picknicken waren. Het kleine meisje had een rode ijslolly en het leek net of haar mond bloedde.’

‘Felix, je had het moeten...’

‘Vertellen? Wat had ik dan moeten zeggen, madre mia?’

Met een plotselinge beweging springt Felix van het bed en begint door de kamer te ijsberen, waarbij hij af en toe iets oppakt wat hij in het vage maanlicht bekijkt zonder het echt te zien, en daarna terugzet.

‘Dus je hebt hem er nooit mee geconfronteerd?’

‘Toen niet, nee. Ik besefte vrij snel dat een geheim waardevol is. En je weet hoeveel pap van waardevolle dingen hield. Bijna evenveel als van geheimen, dat is wel gebleken.’

Ik kijk naar mijn zoon, maar ik zie hem niet. Dit is hij niet. Het is een ander. Hij staart voor zich uit met grote ogen, niet de ogen van Felix.

‘Heb je hem gechanteerd?’

Ik besef dat ik hoop dat hij nu geschokt reageert, dat ik met deze beschuldiging te ver ga. Maar Felix gaat door alsof hij het de gewoonste zaak van de wereld vindt en dit een doodgewoon gesprek is.

‘Eerst niet. De eerste paar jaar heb ik gewacht tot hij ermee op zou houden. Ik wachtte tot hij bij hen wegging, maar toen ik besefte dat dat niet ging gebeuren, wilde ik hem laten boeten. Tegen die tijd had ik veel meer bewijzen – die waren heel makkelijk te vinden als je wist waar je naar op zoek moest. Eerst vroeg ik niet veel, af en toe een paar honderd, maar naarmate ik ouder werd, werd ik inhaliger. Ik ben per slot van rekening een kind van mijn vader.’

‘En hij heeft nooit geweten dat jij het was?’

Felix schudt lachend zijn hoofd. Alsof het over een spelletje gaat.

‘Ik verhoogde het bedrag steeds. Tja, ik hield er tegen die tijd nu eenmaal een bepaalde levensstijl op na, ik moest films maken. Je weet hoe dat gaat.’

Ik staar hem nog steeds aan, het misselijke gevoel is als een zuur dat mijn binnenste wegvreet.

‘Hij is door jou een crimineel geworden,’ zeg ik. ‘Dat weet je, toch? Bij wat voor smerige zaakjes hij ook betrokken was in Dubai – dat heeft hij gedaan voor jou.’

Felix giechelt weer, een onbeheersbaar geluid dat bij iemand anders lijkt te horen. Maar nu dringt het pas echt tot me door dat mijn zoon volledig gestoord is.

Drugs. Dat was het wat Petra me probeerde te vertellen.

‘Wat gebruik je?’ vraag ik radeloos. ‘Waar ben je aan verslaafd?’

Maar hij hoort me niet. Hij wil blijven praten.

‘Nee, madre,’ zegt hij opgewonden. ‘Dat heeft hij niet voor mij gedaan. Hij deed het voor zichzelf. Allemaal voor zichzelf, omdat hij er niet tegen kon dat hij iets moest opgeven.’

En nu denk ik verder, ik volg de natuurlijke, onontkoombare loop van het verhaal. ‘Jij was bij hem op de nacht dat hij stierf! Jij was degene die de politie heeft gezien op de camerabeelden.’

Felix knikt en glimlacht alsof hij tevreden met zichzelf is.

‘Ik was het zat, zie je. Dat geheimzinnige gedoe, bedoel ik. Ik ging naar hem toe om te zien hoe hij zou reageren. Hij kon zo laatdunkend doen, dat weet je, madre. Ik wilde dat hij zag dat ik iemand was om... rekening mee te houden.’

Ik kan dit niet aan. Ik wil het niet laten doordringen.

‘Hij was niet alleen toen ik aankwam. Hij was met een andere man. Jouw vriendje.’ Een afschuwelijke giechelbui volgt op deze uitspraak.

Greg. En nu moet ik onder ogen zien wat ik waarschijnlijk al die tijd al heb geweten – dat het Greg was die Simon vergezelde op de beelden die nacht. Mijn hoofd bonst. Dus Greg was betrokken bij Simons dood? Maar waarom noemt Felix hem mijn vriendje? Ik snap er niets van.

‘Ik denk dat hij ervan uitging dat hij werd gechanteerd door een van die louche types met wie hij zaken had gedaan. Daarom had hij die rokkenjager meegenomen. Omdat ze er samen bij betrokken waren.’

Als Felix ‘rokkenjager’ zegt, vertrekt zijn mond van afkeer.

‘Ze wachtten een poosje, maar toen ze beseften dat er niemand kwam opdagen, ging die andere vent weg,’ vervolgt Felix. ‘Toen kwam ik en heb ik pa verteld dat ik erachter zat. Eerst was hij ontzet. Beschaamd, natuurlijk. We dronken een paar glazen – meer dan een paar, eerlijk gezegd. Hij liet een paar tranen lopen, zoals hij altijd deed. Maar na een tijdje begon hij zichzelf er waarschijnlijk van te overtuigen dat hij in zijn gelijk stond, dat hij niet iets vreselijk verkeerds had gedaan. Weet je, madre, ik denk echt dat hij verwachtte dat ik uiteindelijk achter hem en zijn denkwijze zou staan. Ik denk dat hij dacht dat hij een bondgenoot van me kon maken.’

Een bondgenoot! Het zou kunnen. Maar...

‘Hij was het schoolvoorbeeld van een narcist,’ gaat Felix vrolijk verder. ‘Dat wist je toch zeker wel?’

Ik kijk naar hem maar het bonst in mijn hoofd, mijn hersenen dreunen tegen mijn schedel. Is dit echt waar? Gebeurt dit echt?

‘Na een tijdje gingen we buiten langs de rivier lopen,’ vervolgt Felix. ‘Hij bad en smeekte, hij zei dat hij het niet aan zou kunnen een van zijn twee gezinnen kwijt te raken. Kun je je voorstellen dat hij dat tegen mij zei? Zijn gezinnen? Alsof we gelijken waren, alsof zij hetzelfde waren als wij? Toen raakte ik buiten zinnen. Nou ja, niet zo gek ook.’

Mijn hoofd bonkt en bonkt. Dit gebeurt niet. Dit is niet echt.

‘Je hebt toch niet...?’ zeg ik aarzelend. Dan weer: ‘Zeg me dat je niet...?’

Felix is er weer niet met zijn gedachten bij en loopt nerveus door de kamer. ‘Weet je, madre, het was niet mijn bedoeling. Dat is het gekke. Ik was op de leuning van de brug geklommen, gewoon om even te kunnen zitten. We waren dronken, dat zei ik al. En natuurlijk moest pa er toen ook op klimmen, alleen al om te bewijzen dat hij dat nog kon.’

Ik zie het helemaal voor me – Simon, die nog steeds dacht dat hij het van zijn zoon kon winnen, zoals hij met iedereen deed, en die weigerde in zijn eentje te moeten blijven staan, als een oude man.

‘Toen hij dat zei over het kwijtraken van zijn gezinnen, wilde hij een arm om me heen slaan, maar die sloeg ik van me af,’ ratelt Felix door. ‘Ik wilde gewoon niet dat hij me aanraakte, dat was alles. Maar hij was dronken. Hij verloor zijn evenwicht. Het was een ongeluk.’

Ik kijk hem aan alsof ik hem niet geloof, maar tegelijkertijd zie ik het voor me.

‘En dat deed je allemaal voor het geld, Felix?’

Nu kijkt hij naar mij alsof ik gek ben.

‘Niet voor het geld, madre. Voor jou. Ik heb toch de hypotheek afbetaald van pa’s kindvrouwtje, zodat jij je huis niet kwijt zou raken?’

‘Heb jij Lotties hypotheek betaald?’

‘Jazeker. En het huis in Toscane koop ik terug.’

Van schrik zakt mijn mond open. ‘Ben jij de koper?’

Felix knikt nadrukkelijk.

‘Zie je nou dat het allemaal voor jou was? Ik dacht je vrij te kopen. Ik dacht dat je eindelijk jezelf zou vinden. Maar in plaats daarvan vond je Greg Ronaldson.’

Hij kijkt me nu aan, maar zonder me te zien. Hij snuft en veegt met zijn hand zijn neus af.

‘Na alles wat ik voor jou had gedaan, madre, deed jij dat!’

O god nee, hij is een monster. Maar dat kan niet. Hij is mijn zoon. En wat hij heeft gedaan, deed hij voor mij. En ineens weet ik het heel zeker. Het is allemaal mijn schuld.

En weer komt die scène op het terras in Toscane in mijn hoofd op, de wijnranken die doorbogen van de dikke, overrijpe druiven en die vlekkerige schaduwen op Simons gezicht wierpen toen hij naar me keek. Hij keek voor de verandering ernstig en gespannen toen hij zijn wijnglas op de tafel zette. Boem. ‘Ik moet je iets vertellen,’ zei hij, en ik wist onmiddellijk dat ik het niet wilde horen, wat het ook was, dat ik de kurk uit de kurkentrekker op tafel wilde halen en hem in zijn mond wilde stoppen zodat hij niet kon zeggen wat hij wilde zeggen.

‘Ik heb iemand ontmoet,’ zei hij.

Iets in me ging kapot in de Italiaanse warmte.

‘Ik zou er alles voor overhebben om je geen pijn te hoeven doen,’ vervolgde hij, ‘maar ik kan niet met een leugen leven. We hebben een goed huwelijk gehad, Sel.’ Zijn stem klonk in zijn oprechtheid laag en somber. ‘We hebben twee prachtige kinderen op de wereld gezet. Ik dacht dat ik gelukkig was, tot ik haar ontmoette. Maar nu dat is gebeurd – haar ontmoeten, bedoel ik – is wat wij hebben gewoon niet meer genoeg. Nu weet ik dat geluk niet betekent dat je met een glaasje chianti naar de zonsondergang boven de heuvels zit te kijken. Het is iets anders, iets diepers,’ en hij wees naar zijn buik, en ik voelde mijn maag samentrekken van ellende.

‘Dat is geen liefde,’ riep ik toen ik eindelijk in staat was iets te zeggen. ‘Dat is verliefdheid. Tienerliefde. Die is over een paar weken voorbij. Je kunt je gezin daar niet voor opgeven!’

Geestdriftig probeerde hij me te laten inzien wat hij bedoelde. ‘Je begrijpt het niet,’ zei hij. ‘Ik kan het niet uitleggen. Ik voel me door haar gekend. Ik voel me bij haar mezelf.’

‘En dat gevoel heb je niet bij mij?’

‘Nee.’

‘Bedoel je dat je bij mij niet jezelf kunt zijn?’

‘Sel...’

‘Jij begrijpt het niet!’ Mijn stem klonk scherp en lelijk in het zachte amberkleurige licht van de middagzon. ‘Ik verschaf je de basis om te gaan en te staan waar je wilt en te zijn wie je bent. Stabiliteit, daar draait het om – niet om liefde.’

‘Selina, ik verwacht niet dat je het begrijpt.’

‘Wat fantastisch van je.’

‘Maar ik ga wel bij je weg.’

De woorden vallen zwaar als stenen op de terracotta tegels tussen ons in.

‘Dat kun je niet doen.’

‘Ik zal ervoor zorgen dat je er warmpjes bij zit. Je hoeft je levensstijl niet te veranderen. Je kunt het huis houden, en deze villa. We kunnen goede vrienden blijven, Sel, ik weet dat we dat kunnen. Beter dan minnaars. Je kunt...’

‘Je kunt dat niet doen omdat ik zwanger ben!’

Dat snoerde hem de mond. Hij bleef geschrokken zwijgen, zijn mond ging open en dicht, zonder geluid, als in een stomme film.

‘Zwanger?’ herhaalde hij ten slotte.

‘Ja.’ Mijn stem klonk weer zelfverzekerd. ‘Dus je kunt niet bij me weggaan.’

Hij bleef me lang aankijken, terwijl ik probeerde het verdriet dat als een net over hem heen viel niet te zien.

‘Nee,’ zei hij uiteindelijk. ‘Natuurlijk niet.’

Hij kwam naar me toe en nam me in zijn armen. O, wat een opluchting! De wetenschap dat het toch nog allemaal goed zou komen.

Maar nu ik de losgeslagen blik in de ogen van mijn oudste kind zie, besef ik wat ik heb gedaan, wat ik in gang heb gezet op dat ene moment van leugenachtigheid. Want het was een grove leugen. Ik was niet zwanger op het moment dat ik zijn vertwijfeling om te doen wat hij goed achtte zag wegsterven in de hitte van de Toscaanse zon.

Misschien is het later die nacht gebeurd toen hij me vasthield en huilend zei dat het hem speet, toen ik me naar hem toe draaide en mijn been om hem heen wikkelde als een van de wijnranken op het terras, en tegen hem zei het nooit meer ter sprake te brengen. Of misschien was het op een ander moment tijdens die vakantie, toen ik me door hem liet behandelen alsof ik van porselein was en probeerde het niet erg te vinden wanneer hij lange middagen alleen in een van de logeerkamers lag, met de luiken dicht tegen het felle daglicht.

Het enige wat ik weet is dat ik de maand daarna niet ongesteld werd, zoals ik al verwachtte.

Later hebben we het er nog maar één keer over gehad.

‘Het is nu allemaal voorbij, toch?’ dwong ik mezelf te vragen toen we in een taxi van het vliegveld naar huis reden.

‘Ja.’ Hij draaide zich opzij en keek uit het raampje. ‘Het is voorbij.’

Ik zei toen bijna heel spontaan dat ik van hem hield, maar het leek me beter om het binnen te houden, om het achter de hand te houden. Ik vond dat liefde spaarzaam moest worden uitgedeeld, als snoepgoed.

Pas nu Felix door de kamer ijsbeert zie ik wat die leugen mijn gezin heeft gekost. De echtgenoot, te zwak om bij me weg te gaan maar te verliefd om die ander los te laten. De zoon die de last van zijn vaders zwakte op zijn eigen te smalle schouders droeg, de dochter die opgroeide in de schaduw van een zus van wie ze niet eens wist dat ze bestond. En Josh, het kind dat ik ter wereld heb laten komen om mijn relatie te redden, de baby die de barst in mijn huwelijk moest bedekken.

Eén moment in Toscane heeft Simon geprobeerd het juiste te doen en ons los te laten, maar ik liet het niet toe. Hoe anders zou ons leven eruitgezien hebben als ik er wel mee had ingestemd?

Ik draai me om naar mijn zoon, die me met zijn glazige blik niet ziet. Zijn kaak beweegt maar hij zegt niets.

‘Het spijt me, Felix,’ zeg ik.

Even verzachten zijn trekken en lijkt hij weer op het jongetje van vroeger.

Hij laat zich met een plof op het bed naast me zakken.

‘Het doet er niet toe, madre,’ zegt hij, en hij klinkt alsof hij een loden last met zich mee moet torsen. ‘Het doet er allemaal niet meer toe.’

Hij brengt zijn hand – met die lange, sierlijke vingers – naar mijn gezicht en streelt het zacht. Dan slaat hij zijn armen om me heen. Stevig, heel stevig. Ik krijg bijna geen lucht.

‘Het is nu allemaal voorbij,’ zegt hij.