11

Lottie

Hoe durft ze?

Nee echt, hoe durft ze?

Hierheen bellen om me te beschuldigen van – tja, waarvan precies? Buitenlandse bankrekeningen, illegale deals, hypotheken, aandelen en effecten. Mijn hoofd knalt bijna uit elkaar door die waanzin van haar, ik zweer het je. Ze is duidelijk ontspoord – ik vraag me af wat Simon al die jaren met haar te stellen moet hebben gehad.

Mijn hart gaat als een gek tekeer en ik tast naar mijn inhalator. Indrukken en inhaleren. Ademen, ademen. Ik mag niet overstuur raken heeft de huisarts gezegd toen ik gisteren bij haar was. Ik moet mezelf in bescherming nemen.

Ik hoor Jules aan de telefoon in de andere kamer, ze praat nog steeds met die vrouw. Godzijdank stond ze vlak naast me toen ze belde. Ik weet niet wat ik had gedaan als zij de telefoon niet uit mijn hand gegrepen had. Ik merkte dat ik steeds hysterischer werd.

‘Je bent gek,’ schreeuwde ik steeds. ‘Stapelgek!’

Nu probeert Jules erachter te komen waar dat loeder op uit is.

‘Ik snap niet waarom dat zo’n schok is,’ hoor ik haar zeggen. ‘Mijn zusje had je kunnen vertellen dat hij aan de grond zat. Ze hebben al twee jaar geen cent meer.’

Stilte. En dan: ‘Ach, moet je nu misschien een baan gaan zoeken? Arm mens, ik leef met je mee hoor.’

De vrouw herhaalt kennelijk dezelfde waanzin, want Jules klinkt nu echt boos.

‘Wat voor rekening? Jemig, je bent echt helemaal de weg kwijt!’

Ik pak mijn schetsboek. Misschien word ik rustig als ik ga tekenen. Ik ben inmiddels bij de H. De H van hel, van heks, van helleveeg.

Jules verschijnt in de deuropening van de woonkamer, haar rode wangen vloeken vreselijk bij haar knalrode haar.

‘Je wilt niet weten waar ze je nu van beschuldigt. Dat je een fortuin van Simon hebt afgetroggeld en op een geheime bankrekening hebt gezet – dat hij door jou schulden heeft gemaakt en de criminaliteit in moest gaan!’

Echt belachelijk, het idee dat ik ergens op een bank een hoop geld zou hebben. Als Simon naar iemand geld zou overmaken, zou het naar haar zijn. Misschien spaarde hij het, beetje bij beetje. Bouwde hij een kapitaal op zodat ze hem uiteindelijk zou laten gaan. Dat zou logisch zijn.

Ademen, ademen. Ik mag daar nu niet aan denken.

Ik heb twee angstremmers genomen en ik lig op de bank op een stel kussens te wachten tot ze werken. Ik moet gewoon rustig blijven.

Jules komt binnen en laat zich naast me op een zitzak vallen. Ik ben blij dat ze hier is. Dan voel ik me veiliger. Beschermd.

‘Lieverd, je zult over geld moeten gaan nadenken,’ zegt ze.

Ik doe mijn ogen dicht. Ik weet dat mijn zussen het hier tijdens het weekend van de Krijgsraad vaak over gehad hebben – de lastige kwestie van mijn financiën, of eigenlijk het gebrek eraan. Maar ik wil er niet over nadenken. Als ik moet nadenken over geld herinnert me dat er alleen maar weer aan dat Simon er niet is om voor die dingen te zorgen.

‘Ik ga meer uren werken,’ zeg ik mat tegen Jules. ‘Dan kan ik die hypotheek betalen.’

Dan glimlacht ze. ‘En als je dat niet doet, heb je altijd nog de voldoening van de wetenschap dat die heks haar huis ook kwijtraakt.’

Dat heeft Jules weten te achterhalen – dat Simon het huis in Barnes heeft gebruikt als borg voor de hypotheek van mijn flat. Het is bijna grappig, als je er goed over nadenkt.

Maar Jules heeft een ernstige blik in haar ogen en ze houdt haar hoofd schuin als ze naar me opkijkt door haar vuurrode pony, alsof ze probeert zich ergens een mening over te vormen.

‘Er is nog iets,’ zegt ze ineens alsof ze net een besluit heeft genomen. ‘Emma wilde het je niet vertellen, maar ik vind dat je het moet weten.’

Terwijl ze praat trek ik met mijn potlood de lijntjes van een H na, steeds opnieuw, totdat er een groef in het papier zit.

‘Nou, het zit zo, ik heb met iemand gesproken over je huwelijkse staat – met een bevriende advocaat.’

Ik wil dit niet horen. Ik concentreer me op de jurk die Jules draagt – een wikkeljurk met zwart-witte strepen. Als je er te lang naar kijkt, lopen de strepen in elkaar over als een optische illusie.

‘Lottie, dit moet je weten. Het lijkt erop dat die heks gelijk heeft. Je huwelijk – het huwelijk op het strand is nooit legaal geweest.’

Tralala. Ik hoef niet te luisteren. Het is dezelfde onzin als die vrouw uitkraamde. Ik kan ervoor kiezen het niet te horen.

‘En omdat je huwelijk niet legaal was, betekent dat dat je niet Simons wettige echtgenote was, wat inhoudt dat je niet dezelfde wettelijke rechten hebt. En laat ik maar niet beginnen over wat er had kunnen gebeuren als de overheid in Dubai had geweten dat jullie niet wettig getrouwd waren toen jullie Sadie kregen.’

Ik begin mijn letter H in te kleuren met een zacht zwart potlood. Tralala. Mijn vingers gaan als een razende heen en weer over het blad.

‘Lottie, omdat je niet wettig getrouwd was met Simon, ben je niet vrijgesteld van successierecht. Luister je wel, lieverd? Lottie? Luister je?’

‘Ik ga in bad,’ zeg ik om haar de mond te snoeren. ‘Ik droom al de hele dag van een bad.’

Het is waar, die hele eindeloze middag achter de hotelbalie heb ik verlangd naar het moment dat ik thuis zou komen, de badkamerdeur op slot kon doen en me onderdompelen in warm water, zonder nog aan iets te denken.

Mijn zussen verklaren me voor gek dat ik alweer zo snel aan het werk ga. Maar ze hebben geen idee wat verdriet met je hart doet als je te veel tijd hebt om na te denken. Sadie wilde graag weer naar school – ze zit er nog maar net op en ze was bang dat ze achterop zou raken – en de eerste twee dagen nadat Jules weer was vertrokken om te gaan werken, toen ik voor het eerst alleen was in de flat, zat ik maar wat in een hoekje van de woonkamer heen en weer te wiegen, of ik rende als een gek door de kamers op zoek naar iets wat ik niet kon verklaren – de deur naar het leven dat ik had geleid.

Simon is overal. Sinds de nacht dat ik zijn ademhaling aan de telefoon hoorde, heb ik twee keer zijn voetstappen op het tuinpad gehoord. Maar als ik de deur opengooi, is er niemand. Als Sadie thuiskomt vindt ze me als een dweil op de grond in de gang, gevloerd door verdriet.

‘Ik moet weer aan het werk,’ zei ik tegen Anya, de Sloveense assistent-manager van het hotel.

Die eerste dag probeerden de meisjes aan de balie aardig te doen, maar ze zijn zo jong. Ze vinden de dood kennelijk iets gênants waar je niet over praat. Ze gaven me een kaart met een droevige beer erop en durfden me niet aan te kijken. Een paar schoonmakers die hoorden wat er gebeurd was grepen mijn hand over de balie heen en zeiden dat de tijd alle wonden heelt en hoe belangrijk het was om bezig te blijven.

Toen Anya me aan het eind van de tweede dag binnenriep voor een ‘praatje’, had ik geen flauw benul wat ze wilde. Ik herinner me dat ik aan haar bureau zat en naar haar wenkbrauwen staarde. Grappig, die had ik nooit echt goed bekeken – het zijn met potlood getekende boogjes hoog op haar voorhoofd, als omgekeerde glimlachjes.

‘Weet je zeker dat je niet nog wat tijd nodig hebt?’ vroeg ze. ‘Neem nog een weekje vrijaf. Vier dagen moeten dan vrees ik wel als onbetaald verlof opgenomen worden.’

Onbetaald verlof – begrijpelijk. Ik dacht aan thuis, waar de lege kamers en de muren op me af komen, en schudde mijn hoofd.

‘Goed,’ zei Anya. ‘We willen je alleen maar helpen. Maar, Lottie...’ Ze tikte met haar lange nagels op haar bureau – nagels die paars gelakt waren, met kleine figuurtjes erop, regenboogjes en sterretjes – en maakte een hard klikgeluid op het blad, ‘we moeten niet vergeten dat dit een bijzonder hotel is. Onze klanten komen hier om verwend en vertroeteld te worden. Dus graag wel blij kijken!’

Ze bracht een hand naar haar mond en trok die aan weerskanten met een paars gelakte vingernagel omhoog.

 

Toen Jules later die avond thuiskwam en ik haar vertelde wat er gebeurd was, moest ik voor het eerst in dagen lachen. ‘Blij kijken’ riepen we steeds weer, en we trokken een idiote, clowneske glimlach. Maar toen ik eenmaal begon met lachen, kon ik niet meer ophouden. Ik lachte letterlijk tot ik huilde. Geen wonder dat Jules nu naar me kijkt alsof ze bang is dat ik instort.

Ik laat haar in de woonkamer achter en ren naar de badkamer, waar ik de kraan aanzet en een paar druppels jasmijnolie in de badkuip laat vallen. Ik probeer de behoefte om mezelf onder te dompelen in water niet te analyseren. ‘Voelt dat niet raar?’ vroeg Emma laatst toen ze hier was. ‘In het water liggen, zoals Simon toen hij stierf?’ Ik neem aan dat dat raar moet voelen, maar zo voel ik het niet. Ik wil me niet verdiepen in de manier waarop Simon is overleden. Ik denk dat ik dat niet overleef. Het belachelijke idee dat hij zelfmoord zou hebben gepleegd.

Als ik naar de kast loop om een handdoek te pakken, zie ik Sadie voor de deur van haar slaapkamer staan.

‘Alweer in bad?’ Het klinkt als een beschuldiging.

Ik kijk mijn dochter aan. Ze draagt haar verdriet als een lijkwade die ze om zich heen heeft gewikkeld. Ik weet dat ik meer mijn best moet doen om tot haar door te dringen. We moeten praten over wat er gebeurd is in dat huis in Barnes, en ik neem aan dat ik met haar moet praten over het geld en het huwelijk dat geen huwelijk was. Maar dat zijn dingen waar ik op dit moment niet aan wil denken. Mijn eigen verdriet is zo allesomvattend dat er geen ruimte over is voor iets of iemand anders. Ze is toch zeker oud genoeg om dat te begrijpen?

‘Het helpt,’ zeg ik. ‘In bad gaan, bedoel ik. Het helpt me om niets te hoeven voelen.’

Sadie kijkt me met een vernietigende blik aan. ‘Heb jij even geluk,’ zegt ze. ‘Ik wou dat ik mijn gevoelens kon wegspoelen in een laag water van vijftien centimeter.’

‘Dat bedoel ik niet...’

Bam. Weg is Sadie, en met een klap slaat ze de deur van haar slaapkamer dicht. Ik moet aan een actiefilm denken die we samen hebben gezien toen zij nog klein was, waarin een enorme steen de opening van een grot afsloot, zodat de mensen binnen opgesloten zaten. Ze was daar toen doodsbang voor, het idee om opgesloten te worden. Maar daar doet die dichte deur me nu aan denken. Terwijl het bad volloopt met warm water, blijf ik dralen op de gang, me afvragend of ik bij haar zal aankloppen om uit te leggen wat ik bedoelde, maar ik ben er gewoon te moe voor. Wat heeft het voor zin om te proberen Sadie over haar gevoelens te laten praten als ik zelf zoveel moeite heb om ermee om te gaan?

Ik pak een handdoek en doe de deur van de badkamer open. De hete, naar jasmijn geurende stoom stijgt op en verwelkomt me als een vriendin.

 

Als ik bijna een uur later uit bad kom, is Jules er nog. Als ze niet naar hun werk zijn, houden mijn zussen me in de gaten. Lottie-oppas. Jules, die Emma vertelt dat mijn stemmingen wisselen. Het is roerend, maar vroeg of laat moet ik toch aan het alleen-zijn wennen.

‘Volgens mij heeft Sadie een vriendje,’ fluistert Jules als ik op de bank naast haar neerzijg. ‘Ze heeft een eeuwigheid aan de telefoon gehangen toen jij in bad zat.’

Een vriendje? Het lijkt me niet ondenkbaar, maar ze heeft het nooit over iemand gehad. Niet dat ze er met mij over zou praten. Vreselijk om toe te geven dat ik een steek jaloezie voel bij het idee dat mijn dochter iemand heeft die haar kan troosten. Ik stel me haar voor, leunend tegen die mysterieuze jongen, bij de bushalte of op een bankje in het park, en dat ze dat heerlijke gevoel van overgave ervaart wanneer iemand zijn armen om je heen slaat en al je problemen laat wegvloeien in zijn jas, zijn kleren, zijn huid. Wat een verschrikkelijke moeder ben je als je jaloers bent op je eigen dochter.

Ik krijg een sms’je van Emma. ga naar twitter en kijk bij @barnesbookworm. Ik heb nooit iets van Twitter begrepen. Al dat getweet en dan ook nog die hashtags. Maar Jules weet precies wat ik moet doen. Ze opent mijn laptop en met een paar klikken heeft ze een webpagina tevoorschijn getoverd. Rechtsboven staat een foto van háár. Zij is het. Echtgenote, moeder, boekenliefhebber en inwoonster van Barnes, staat eronder. Weet alles van de Tweede Woensdag Leesclub.

‘Kijk – haar meest recente tweet was op de dag dat Simon stierf,’ zegt Jules, en ze wijst naar een kolom aan de linkerkant.

Frisse herfstochtend in Richmond Park, luidt het berichtje van die dag. Een azuurblauwe lucht en goudbruine blaadjes. Het leven is goed.

‘Azuurblauw!’ roept Jules op het moment dat ik zeg: ‘Het leven is goed?’

We kijken elkaar met open mond aan.

‘Wat een mormel...’ zegt Jules.

‘Zoiets verzin je niet,’ zeg ik.

We scrollen terug door de andere berichtjes – of tweets, zoals ik ze van Jules steeds moet noemen – en nemen ze gretig in ons op. Het is een mengeling van praktische zaken – De Red Lion, wo 11 aug, 20 uur. We bespreken Solar van McEwan. Met wijn! – en persoonlijke – Ga ik even weg voor een krant en een zuurdesembrood, kom ik thuis met nieuwe schoenen. Hoe kan dat?

‘Jezus!’ reageert Jules regelmatig.

‘Heb je deze gezien?’ roep ik.

Nergens staat iets over Simon. Geen enkele verwijzing naar hun leven samen, of over haar hoop of haar dromen. Ze is een soort hologram, die Selina Busfield, die @BarnesBookworm, een glanzend oppervlak zonder diepgang of inhoud.

‘Hij kan nooit gelukkig geweest zijn met zo iemand,’ zeg ik weer tegen Jules.

Ze legt haar hand op mijn arm. ‘Ik geloof niet dat mensen per se bij elkaar blijven omdat ze zo gelukkig zijn, schat,’ zegt ze.

Uiteindelijk gaat Jules terug naar haar appartement en haar tuin in Kentish Town. Ik heb aangedrongen op haar vertrek, zodat ik alleen kan nadenken, maar zodra ze vertrokken was miste ik haar en wilde ik dat ze terugkwam. Ik haat de stilte, ik haat het geluid van mijn eigen ademhaling. Er zit een dik snoer van verdriet in me opgerold dat pijnlijk op mijn hart drukt.

Sadie is haar tanden aan het poetsen in de badkamer. De deur van haar slaapkamer staat open en als ik langsloop zie ik dat haar telefoon daar vlakbij aan de oplader ligt. Ik denk aan wat Jules zei over dat vriendje. Dit mag niet. Ik weet dat ik het niet moet doen. Maar ik wil weten of alles goed met haar gaat. Ik ben per slot van rekening haar moeder. Ik wil het gevoel hebben dat ik erbij hoor. Ik hou mijn oren gespitst terwijl ik door het menu scrol tot ik bij de meest recente gesprekken ben. Bij de datum van vandaag staat slechts één naam: Josh.