Epiloog

Anderhalf jaar later

 

Margaret zat met dominee Morley aan de ronde tafel onder het timpaan van het tuinhuis. Ze keek naar beneden, naar de tuinen van Fairfield Park, en zag met verbazing hoe het landgoed zich langzaam vulde met bezoekers. Sinds Antoinette had besloten Fairfield Park de hele maand juni open te stellen voor publiek waren de werkzaamheden aan de borders, de natuurlijke tuinen en rond het meer nog krachtiger ter hand genomen, zodat het er nu nog fraaier uitzag dan vroeger, toen ze een leger tuinmannen in dienst had. Margaret had altijd al wel geweten dat Antoinette een bijzonder talent had, maar ze had nooit gedacht dat die vingers die zo behendig waren met stoffen en woninginrichting ook hun toverkracht konden aanwenden in tuinarchitectuur

Margaret had met plezier toegekeken hoe Antoinette het huis opnieuw had ingericht. Die ziel was zo dom geweest om er al die jaren dat ze er met George had gewoond van af te zien ook maar iets te veranderen, uit angst dat ze háár op haar teentjes zou trappen. Als Antoinette haar naar haar mening had gevraagd, zou ze tegen haar hebben gezegd dat het huis al tientallen jaren om een opknapbeurt schreeuwde – dat ze het zelf zou hebben gedaan als ze er de puf voor had gehad, maar die had ze niet. Woninginrichting interesseerde haar niet zoals het Antoinette interesseerde. Nu ze met William Heyworth getrouwd was en naar zijn huis in het dorp was verhuisd, restaureerde Antoinette het grote huis voor David en Phaedra, en het resultaat was net zo verbazingwekkend als de tuinen.

‘Ik vind het heerlijk als alles goed afloopt,’ zei Margaret met een tevreden zucht. Dominee Morley knikte bedachtzaam. Hij dronk van de thee die mevrouw Gunice naar boven had laten brengen in een thermosfles. ‘Phaedra is weer terug en alles is op zijn pootjes terechtgekomen. Ze is een schat van een meid en heel getalenteerd, en ik respecteer het dat ze de inrichting van het huis aan Antoinette overlaat. Het is belangrijk om je eigen beperkingen te kennen. Ik weet trouwens niet of ik zo veel roze in de slaapkamer wel mooi vind. Leuk voor een klein meisje, maar Phaedra is een volwassen vrouw. Natuurlijk kan ik me niet met álles bemoeien, dus ik heb mijn mond maar gehouden. Het is tenslotte háár slaapkamer, en Antoinette houdt vol dat zij de kleuren niet heeft uitgezocht. In feite, als ik me het goed herinner, zei ze dat die Davids keus waren. Blauw was geschikter geweest. Maar ik moet zeggen dat Phaedra heel goed is met de boerderijwinkel. Ik weet niet of Tom nou wel zo geweldig veel bijdraagt, hoewel hij zijn best doet en het fijn is dat hij wil meedoen met het familiebedrijf. Die nachtclub van hem is altijd al een slecht idee geweest. Nu moeten we nog een leuke vriendin voor hem vinden, zodat hij ook een geregeld leven kan gaan leiden. Weet u, toen George nog leefde hield hij weliswaar de familie bij elkaar, maar hij slaagde er nooit in ervoor te zorgen dat we elkaar graag mochten. Het waren zenuwslopende tijden. Het was altijd net of ik bij Antoinette op eieren moest lopen. Het fijne is dat we sinds zijn dood allemaal vrienden van elkaar zijn geworden. Ik denk dat dat veel te maken heeft met Phaedra. Vraag me niet hoe ze het doet, want ik ben geen psychologe, maar zij heeft toverkracht. En dan te bedenken dat we haar bijna kwijt waren!’ Ze zuchtte weer, dit keer van genoegen.

Toen vervolgde ze: ‘Ik heb zelf de hand in haar terugkeer gehad, weet u het nog? Soms moet je het roer gewoon overnemen als de anderen te koppig of te onzeker zijn om zelf hun zaakjes te regelen. Ik wist wel dat ze terug zou komen als we haar dat zouden vragen. Vergiffenis is iets prachtigs, toch, dominee Morley?’

Dominee Morley zette zijn theekopje neer. ‘Lady Frampton,’ begon hij een beetje aarzelend, ‘vindt u niet dat u me nu, na al die jaren dat we elkaar al kennen, wel Joseph kunt noemen?’

Margaret was ontsteld. ‘Joseph? Lieve hemel, nee! U bent een dienaar van God, dominee Morley. En als ik u Joseph noem, doe ik daar afbreuk aan. Een man van uw formaat moet een titel hebben waaruit uw aanzien blijkt, en die ernst en vormelijkheid uitstraalt. Ik kijk tegen u op, dominee. Ik heb respect voor uw mening. Ik kan u absoluut geen Joseph gaan noemen. Wat een krankzinnig voorstel!’

Dominee Morley pakte ontmoedigd zijn theekopje weer op. Hij kreeg maar weinig kans die gerespecteerde mening te ventileren.

‘Ik moet zeggen dat het verdomd aardig van Phaedra is dat ze de Frampton-saffieren voor onbepaalde tijd aan Roberta heeft uitgeleend,’ ging Margaret verder. ‘Ze houdt vol dat ze ze toch nooit zal dragen, en David heeft dat uiteindelijk geaccepteerd. Ik kan er niet mee zitten, zolang ze maar in de familie blijven. Je moet je voorvaderen eren, vindt u niet?’ Maar voor de dominee iets kon zeggen, praatte ze alweer door. ‘Grappig dat Phaedra, nadat ze zich als een Frampton had voorgedaan, ook echt een Frampton is geworden. David is meteen met haar getrouwd, en dat kan ik hem niet kwalijk nemen. Hij heeft al een keer eerder moeten meemaken dat ze ervandoor ging. Dat laat hij zich geen tweede keer gebeuren.’ Ze glimlachte tevreden. ‘Ik dacht dat ik inmiddels wel dood zou zijn, maar kijk nou eens: ik ben er nog steeds om van alles wat er gebeurt te genieten. En er gebeurt van alles op Fairfield, vindt u niet?’ Ze richtte haar heerszuchtige blik op haar metgezel. ‘Dominee Morley, u hebt al een hele tijd niets gezegd. Hebt u uw tong verloren?’

Toen verzachtte haar blik en glimlachte ze hem warm toe. ‘Dat u het nog met me uithoudt!’

De dominee glimlachte terug en schudde zijn hoofd. ‘Dat komt doordat het bij u nooit saai is, lady Frampton, en u hebt een goed hart.’

‘Aha, daar gaat het om. Een hart. Het leven zou heel kil zijn als mensen geen hart hadden. Vertel me eens, dominee…’

‘Ja?’

Margaret zuchtte goedgehumeurd. ‘Vertelt u me wat u maar wilt.’

‘Wat ik maar wil?’ Voor de zoveelste keer was de dominee volkomen in verwarring gebracht door Margaret Frampton.

‘Ja, toe maar!’ Ze leunde achterover en vouwde vol verwachting haar handen in haar schoot.

 

Die avond lieten David en Phaedra Rufus uit bij het meer. De maan stond glanzend aan de hemel als een grote ronde ballon, de sterren schitterden en ergens in het bos krasten een stel uilen. David en Phaedra hielden elkaars hand vast. Al waren er maanden voorbijgegaan, toch voelden ze zich nog steeds gezegend dat ze bij elkaar waren. Ze wisten nog maar al te goed hoeveel verdriet hun scheiding hun had gedaan. Wat er ook zou gebeuren in hun huwelijk, ze zouden zich nooit meer zo uiteen laten drijven.

‘Ik heb een idee,’ zei David opeens terwijl hij omhoogkeek naar de heuvel waarop ze het tuinhuis zagen staan in het licht van de maan. ‘Je hebt altijd gezegd dat je de zon een keer vanuit het tuinhuis wilde zien opkomen.’

‘Klopt. Wil je voorstellen daar vannacht heen te gaan?’ Ze voelde een rilling van opwinding langs haar ruggengraat trekken.

‘De bank is groot genoeg voor twee. Moeder heeft hem op royaal formaat laten maken.’

‘Ik denk niet dat ze dát in gedachten had toen ze die bank bestelde.’

Hij draaide haar naar zich toe. ‘Het is daar heel romantisch,’ zei hij, terwijl hij haar voorhoofd kuste.

‘En ik heb een wild, roekeloos trekje in me,’ grapte ze, terwijl ze hem tegen zich aan trok.

David kuste haar lippen. ‘Er zijn dekens, we kunnen de haard aansteken, we hebben oma’s geheime wijnvoorraad…’

‘Alleen jij, ik en Rufus en de geluiden van het bos,’ fluisterde Phaedra.

‘We doen het.’

Ze lachte. ‘Zoals u wilt, milord.’

‘Kom met me mee, milady, dan zal ik je míjn wilde, roekeloze trekje eens laten zien.’

Hand in hand liepen ze samen opgewonden over het gazon. De dauw schitterde in het zilveren licht terwijl ze over het gras liepen, en Rufus, die dacht dat ze een lange wandeling gingen maken, verdween in de bosjes.

Toen ze ten slotte bij het tuinhuis waren aangekomen, bleven ze een tijdje buiten staan en namen de geheimzinnige schoonheid van de nacht in zich op. In de vallei beneden twinkelden lichtjes. Phaedra leunde tegen haar echtgenoot aan. ‘Ik ben heel gelukkig David,’ zei ze zacht. ‘Ik heb nooit gedacht dat ik ergens thuis zou horen.’

David boog zijn hoofd en liet zijn wang op haar haren rusten. ‘Jouw lotsbestemming lag hier, bij mij, en daar ben ik God dankbaar voor.’

‘Weet je, toen ik het helemaal niet meer zag zitten heb ik George gevraagd om wat hij verkeerd had gedaan weer goed te maken. Ik geloof dat hij dat gedaan heeft.’

‘Als hij nu op ons neerkijkt, is hij vast net zo gelukkig als wij – tenmin­ste, als hij niet nog steeds op de hemelpoort staat te bonzen.’

Phaedra draaide zich om en keek bezorgd naar hem op. ‘Lieverd, hij bonst niet op de poort. Hij is er meteen doorheen gewandeld. Want door George zijn we nu allemaal zo gelukkig. Door George hou ik van jou.’

Hij streek een haarlok uit haar gezicht. ‘Je hebt eens gezegd dat je “wanhopig, waanzinnig en verpletterend” verliefd was op mijn vader. Je zei ook dat je nooit meer zo op iemand verliefd zou zijn.’

Phaedra keek glimlachend naar hem op, in het besef dat haar liefde voor David niet onder woorden te brengen was. ‘Ik hou niet op die manier van jou, liefste, en daar ben ik heel blij om.’