8

Phaedra was opgelucht dat Tom net op tijd kwam om het gesprek van haar persoontje af te leiden. Ze vond het ongemakkelijk om over George te praten. Ze voelde zich kwetsbaar als ze vragen moest pareren over hun relatie. Zover ze kon nagaan misten ze hem allemaal, en dat was het enige wat ertoe deed.

Ze wenste dat ze geen contact met zijn familie had gezocht, maar ze had wel per se de begrafenis willen bijwonen. Julius had haar gewaarschuwd voor de gevolgen, maar ze had doorgezet. Nu begreep ze waarom hij haar had aangeraden voorzichtig te zijn. Hoe sneller ze terug kon naar Parijs en dit allemaal achter zich kon laten, hoe beter het zou zijn.

Antoinette was opgelucht om Tom te zien. Haar gepieker kwam even tot stilstand toen haar zoon zich bukte om haar een kus te geven. ‘Sorry, mam. Ik had me verslapen.’

‘Het geeft niet, lieverd. Ik ben blij dat je er nu bent.’ Ze keek toe hoe hij Phaedra begroette, blij dat Roberta’s geduw en getrek door zijn komst was afgekapt. Misschien dat ze nu allemaal van een fijn familie-etentje konden genieten.

‘En ik ben blij dat jíj hier bent, zus,’ zei Tom grinnikend. ‘Wat een heerlijk woord: zus. Dat klink heel fijn en gezellig.’ Roberta rolde met haar ogen en slaakte een diepe zucht.

David, die bij het dressoir stond, wierp haar een dreigende blik toe. ‘Als je niet tegen je vrouw zegt dat ze zich moet inhouden, doe ik het,’ fluisterde hij Joshua in het oor, die zichzelf gebakken aardappelen kwam opscheppen.

‘Ze vertrouwt het niet helemaal, dat is alles,’ antwoordde Joshua.

‘Nou, ze kan haar complottheorieën beter voor zich houden.’

‘Ga maar wat eten opscheppen, lieverd, want anders wordt het koud,’ zei Antoinette tegen Tom toen ze de vermoeide trek om zijn ogen zag. Hij leidde een heel ongezond leven, maar behalve dat hij vaak moe was, zag hij er toch goed uit. Tom schepte zichzelf een flinke portie flensjes met zalm op en ging vervolgens naast zijn moeder zitten. Hij wist de hele tafel te amuseren met het nieuwste drama uit zijn nachtclub. Een werknemer had verhalen over beroemdheden verkocht aan de pers en ze hadden hem in de val gelokt door hem een verzonnen roddel op de mouw te spelden en toen afgewacht of het in de kranten verscheen. Tot zijn grote vermaak stond het de ochtend daarop in de Daily Mail.

‘Ik heb hem ontslagen,’ zei Tom. ‘Dat soort dingen kunnen we in de Red Lizard niet gebruiken!’

Phaedra babbelde wat met Joshua. Híj stelde haar geen vragen over George; wat hem interesseerde was wat ze voor iemand was, niet wat voor relatie ze had gehad met zijn vader. Het leek wel of Roberta de enige was die details wilde weten, alsof ze haar van liegen verdacht en erop gespitst was haar te ontmaskeren. Phaedra voelde zich volkomen op haar gemak tussen Joshua en David in. Ze voelde zich even veilig als in het gezelschap van hun vader, en ze ontspande zich en genoot van het eten, omdat ze nu deel uitmaakte van iets wat sterker was dan zijzelf.

Na het eten speelde ze bridge met Tom, David en Joshua, aan een tafeltje dat was neergezet bij het grote erkerraam aan de andere kant van de salon. Roberta verdween naar boven om even bij Amber te kijken, maar Phaedra vermoedde dat ze alleen maar geen zin had om nog langer in haar gezelschap te verkeren en haar dochtertje gebruikte als excuus om ertussenuit te knijpen. Antoinette zat naast het haardvuur met haar zus en keek toe hoe de drie broers en hun zus met elkaar omgingen. ‘Zo had het kunnen zijn als ik nog een kind had gekregen,’ zei ze zachtjes tegen Rosamunde. ‘George had zo graag een meisje gewild.’

‘Ja, het zou leuk zijn geweest om een dochter te hebben. Nergens in dit huis is ook maar een spoortje roze te vinden.’

‘Ik was bang dat Roberta haar weg zou jagen, maar als je ze zo gezellig ziet kaarten, lijkt er geen reden tot bezorgdheid. Phaedra laat zich zomaar niet wegsturen.’

‘Roberta is onvergeeflijk bot,’ stemde Rosamunde met haar in. ‘Ik snap niet waarom zij het als haar taak ziet om de speurneus van de familie te worden. De Frampton-juwelen zullen haar nooit toebehoren; die zouden toch naar David zijn gegaan. Dat had Margaret kunnen weten.’

‘Natuurlijk had ze dat kunnen weten, maar George heeft daar nu allemaal verandering in gebracht. Die juwelen kunnen me trouwens eerlijk gezegd niets schelen. Ik vind ze zelfs nogal opzichtig – het soort sieraden dat Margaret graag draagt. Al maken ze wel deel uit van onze familiegeschiedenis. Het zou jammer zijn om ze op een andere familielijn te zien overgaan.’ Ze dacht eraan dat Phaedra naar Parijs zou vertrekken met de set saffieren, die ze dan nooit meer terug zou zien, en ze kreeg even een benauwd gevoel op haar borst. ‘Maar je hebt gelijk; het is niet aan Roberta om namens de familie het woord te voeren,’ voegde ze eraan toe. ‘Wat iedereen ook denkt, George’ wensen dienen te worden gerespecteerd.’

‘Ze zou moeten beseffen dat ze maar aangetrouwd is, en geen bloedverwante.’

‘Ze is alleen maar jaloers, Rosamunde. Phaedra is veel knapper en charmanter dan zij.’

‘Én zij is wél een bloedverwante.’

‘Ja, dat is ze. Ik vind dat nog steeds moeilijk te bevatten. Niet te geloven gewoon dat ze als meisje al die jaren niet heeft geweten dat George haar vader was. En dat George helemaal niet wist dat hij een dochter had.’

‘Mij verbaast het niks dat hij haar meteen in zijn hart sloot. Ze heeft iets heel ontwapenends, vind je niet?’

‘Ja, en daardoor wil ik graag een moeder voor haar zijn. Ik kon Roberta wel wat doen toen ze met dat vragenvuur begon. Het lijkt wel of ze haar met alle macht als bedriegster aan de kaak wil stellen.’

‘Nou, er is een DNA-test gedaan en er valt niet verder over te twisten. Als Roberta het in die richting zoekt, zal ze niets vinden.’

‘Het gaat allemaal alleen maar om geld, ben ik bang,’ zei Antoinette met een zucht. ‘Roberta kwam zonder een cent op zak de familie binnen en was opeens schatrijk. Ze mag van geluk spreken dat we háár motieven om met Josh te trouwen niet ter discussie stellen.’

‘Misschien zeggen haar verdenkingen over Phaedra wel meer over haarzelf dan ze beseft.’

‘Ja, dat heb ik ook al gedacht.’

Antoinette keek toe toen Harris een dienblad met koffie op het lage tafeltje voor haar neerzette. ‘Ziezo, ik vraag me af of Roberta bereid is om weer naar beneden te komen, of dat we haar vanavond niet meer te zien krijgen.’

 

Phaedra kon goed bridgen. Tom wilde maar al te graag haar partner zijn toen hij besefte hoe slim ze was. Ze wonnen zonder enige moeite en bespraken lachend hoe het partijtje was verlopen. Phaedra nipte van haar pepermuntthee en dacht er weemoedig aan terug dat George degene was geweest die haar had leren bridgen in het basiskamp op de Annapurna, waar ze vanwege het weer drie dagen hadden vastgezeten. Bergbeklimmen zou nooit meer hetzelfde zijn nu George was overleden. Dat hoofdstuk van haar leven was voorgoed afgesloten.

David wierp Phaedra over de tafel heen een blik toe. Hoe beter hij haar leren kennen, hoe leuker hij haar vond, en af en toe, als die verbijsterende grijze ogen de zijne vingen, voelde hij wel dat zij hem ook leuk vond. De manier waarop ze naar hem keek had iets intiems, alsof hun etentje in Londen een gedeeld geheim was. Hij wilde haar helemaal voor zichzelf hebben, al was ze ook de zus van Joshua en Tom. Door haar afkomst behoorde ze hun alle drie in gelijke mate toe. Toch kon David er niets aan doen dat hij voor zijn gevoel een streepje voor had op zijn broers, want ze zou die avond meegaan naar zíjn huis en de volgende ochtend zou hij haar een rondleiding geven over het hele landgoed. Ze had gevraagd of hij voor haar wilde zorgen, en hij zou er alles aan doen om dat waar te maken.

 

Roberta liet zich niet meer zien. Joshua vertrok kort na hun bridgepartijtje naar boven en even later gingen Antoinette en Rosamunde naar bed. Tom, David en Phaedra bleven bij de haard zitten kletsen en lachen, en Tom trok nog een fles wijn open.

Het was al over enen toen David met Phaedra het park door reed naar zijn huis. Het was vanaf het hoofdgebouw maar tien minuten lopen, maar voor een wandeling over de velden was het te donker. Phaedra staarde uit het raampje terwijl ze over de karrensporen reden en genoot van de donkere nacht op het platteland. De maan was een felle sikkel, de lucht was zo zwart als inkt en de sterren twinkelden als scherfjes glas. In de stad kon je de sterren amper zien en had de hemel nooit zo’n diepe fluwelige kleur. ‘O, wat hou ik van het platteland,’ zei ze geeuwend.

‘Je moet naar bed.’

‘Weet ik. Het was een heerlijke avond, David. Ik vond het echt fijn om bij je familie te zijn.’

‘Ónze familie,’ hielp hij haar herinneren.

‘Het zal wel even duren voor ik het gevoel heb dat ik er echt bij hoor.’

‘Het spijt me van Roberta.’

‘Dat is nergens voor nodig. Ze kan er niet mee overweg dat ik zomaar opeens ben komen binnenvallen.’

‘Je kómt niet zomaar binnenvallen, Phaedra. Je bent een Frampton.’

‘Dank je wel. Je bent heel aardig voor me.’

‘Dat weet ik – net als Rat.’ Ze moesten allebei lachen. Toen werd David weer serieus. ‘Roberta kan erg vals zijn.’

‘Het is begrijpelijk dat ze argwanend is. Ze vindt me natuurlijk een opportunist die jouw familie binnendringt om al jullie geld te stelen.’ Ze keek hem met vaste blik aan. ‘Maar George’ geld interesseert me niet, David. Ik ben niet van plan het ooit aan te raken.’

‘Doe niet zo mal. Het is van jou.’

‘Nee, dat is het niet. Je bent heel aardig en ik ben je dankbaar voor je steun, maar ik hoef dat geld echt niet. Ik verdien zelf de kost en ik ben tevreden over mijn manier van leven. Ik ben niet inhalig. Ik heb een eenvoudige smaak. George is er veel te snel mee geweest om me uit schuldgevoel in zijn testament op te nemen…’ Ze zweeg even en keek uit het raam. ‘Dat had hij niet moeten doen… en als hij was blijven leven had hij het misschien ook wel weer teruggedraaid.’

‘Tja, dat zullen we nooit weten. Accepteer de dingen nou maar zoals ze zijn, Phaedra. Wat je er ook van vindt, je bent een Frampton. Daar valt niets aan te veranderen.’

De auto kwam tot stilstand voor het schilderachtige huisje. ‘Oost west, thuis best,’ zei hij terwijl hij de motor uitzette.

‘Wat goddelijk!’ riep ze enthousiast terwijl ze haar blik over de oude, verweerde bakstenen en het enigszins doorzakkende dak liet gaan. Het leek net of het gebouwtje er moe van was geworden om rechtop te blijven staan en zijn schouders liet hangen om uit te rusten. Ze stapten allebei uit. ‘Je huis lijkt wel te slapen, vind je niet?’

‘Dat kan ik niet vinden, nee,’ antwoordde hij terwijl hij omhoogkeek.

‘O, jawel. Het is vast al honderden jaren oud. Arm huis, om al die tijd overeind te moeten blijven in weer en wind. Geen wonder dat het een beetje in elkaar wil zakken.’

‘Vertel je me nou dat mijn huis in elkaar gezakt is?’

Ze lachte toen ze zijn verwarde gezicht zag. ‘Eh… ja, een beetje alsof het slaapt. Maar het is enig, David.’ Ze liep naar de deur. ‘Ik verheug me erop om met Rufus kennis te maken.’

David maakte de kofferbak open en haalde haar tas eruit. ‘Hij vindt je vast aardig. Hij heeft een goeie kijk op de dames.’

‘Betekent dat dat als hij me niet mag ik geen dame ben?’

‘Neem maar van mij aan dat hij je graag zal mogen.’ Hij droeg haar tas naar de deur en haalde die van het slot. Rufus kwam wel heel enthousiast de keuken uit gestormd en sprong tegen Phaedra op. ‘Hé, kalm aan, Rufus!’

Maar Phaedra vond het juist ontzettend leuk. ‘Wat een geweldig beest,’ zei ze enthousiast terwijl ze haar armen om hem heen sloeg. ‘Hallo, Rufus!’

‘Zie je nou? Hij mag je graag.’

‘Dan ben ik dus toch een dame,’ zei ze. ‘Wat een opluchting!’

David ging haar voor naar de keuken. Die was smetteloos schoon. ‘Mary is nog speciaal langs geweest,’ legde hij uit, met het gevoel dat hij niet helemaal eerlijk was. ‘Anders is het meestal niet zo netjes.’

Ze liet haar blik over de glanzende granieten werkbladen en de fraaie blauwe kastjes gaan. ‘Hou je van chocoladecake?’

‘Wat dacht jij?’

‘Dat vat ik dan maar op als een ja. Laten we morgen een cake bakken. In chocoladecake ben ik heel goed. Niemand kan die weerstaan.’

‘Dat geloof ik graag.’

‘O, wat leuk allemaal! Je keuken is enig.’

‘Ik zal je je kamer laten zien.’ Rufus dribbelde voor hen uit de trap op. ‘Of liever gezegd: Rufus zal je je kamer laten zien. Ik hoop dat je die net zo enig vindt.’

Ze liepen een smalle gang door. David moest bukken vanwege de lage hanenbalken. ‘Gelukkig ben ik niet zo lang,’ zei ze met een lach.

‘Het mag wel een wonder heten dat ik niet inmiddels een bochel heb gekregen,’ antwoordde hij. ‘Oké, mijn kamer is hier en die van jou is daar.’ Ze keek even naar binnen in zijn kamer en zag een hoek van het bed en een ladekast vol met slordige stapels boeken en tijdschriften. Het rook er naar hond en man.

‘Waar slaapt Rufus?’

‘Hij hoort in de keuken, maar in de winter slaapt hij bij mij. Als het te warm is, gaat hij weer naar beneden.’

‘Wat heerlijk om iemand te hebben om je nachten mee te delen.’ Toen moest ze lachen, omdat ineens tot haar doordrong hoe provocerend het klonk.

‘Het is oké, je bent mijn zus,’ antwoordde hij, en hij lachte met haar mee, terwijl hij diep in zijn hart het liefst de God zou vervloeken die die situatie op zijn geweten had.

Haar slaapkamer was heel mooi, met een groot koperen bed, een doorgestikte sprei met een dessin van klaprozen, en bijpassende gordijnen. ‘Ik zou graag de eer opstrijken voor de inrichting, maar die heeft moeder helemaal voor me verzorgd.’

Ze glimlachte. ‘Ik vermoedde al zoiets.’

‘Ze grijpt elk excuus aan om met inrichten bezig te zijn en was er als de kippen bij.’

‘Dat komt doordat je niet getrouwd bent. Als je een vrouw had, zou ze die waarschijnlijk voor je laten zorgen.’

‘Het is niet echt zo dat ze voor me zorgt. De tijd dat ik met mijn vuile was bij haar op de stoep stond is wel voorbij. Maar ze moedert wel over Tom; die geeft haar het gevoel dat ze nodig is. Ze zal nog wel meer drukte over hem gaan maken nu papa er niet meer is.’

‘Ik zou morgen wel naar George’ graf willen,’ zei Phaedra zacht. ‘Vandaag kwam ik nog langs de kerk, maar ik had geen tijd om er even te stoppen.’

‘Prima. Dan breng ik je ernaartoe.’

‘Dank je wel.’

‘Barry heeft van hout een tijdelijke zerk gemaakt. De echte is pas over een maand klaar. Ik vind die van Barry wel mooi, maar mam wil hem een marmeren steen geven. Die zal ook wel langer meegaan.’

‘Wie is Barry?’

‘De tuinman. Hij was erg op papa gesteld.’ David slaakte een zucht. ‘Dat was iedereen. Nou, je badkamer is hiernaast. Ik hoop dat je lekker slaapt. Maak je maar geen zorgen als je af en toe wat gekras hoort, want dan is dat Boris de kerkuil.’

‘Luistert hij naar die naam?’

‘Je kunt het proberen. Als je een dode muis naar buiten steekt, krijg je vast meteen een reactie.’

Phaedra lachte. ‘Welterusten, David, en bedankt dat ik hier mag logeren. Je had gelijk: deze cottage past prima bij me. Ik voel me hier helemaal geborgen. Het grote huis is wel erg groot, hè?’

‘Dat valt wel mee als je eraan gewend bent. Maar ik ben blij dat mijn stulpje je bevalt. Je hoeft niet vroeg op te staan, maar mocht je dat toch willen, dan staat er in de koelkast genoeg te eten. Ik wist niet waar je trek in zou hebben, dus ik heb van alles ingeslagen, zelfs pannenkoeken.’

‘Pannenkoeken? Ik zal eens vérse pannenkoeken voor je bakken,’ zei ze met een grijns.

‘Zijn alle zussen zo aardig?’

‘Ik zou het niet weten, ik was enig kind.’

David zette haar tas op het bagagerek. ‘Dan heb ik zeker geluk gehad.’

Ze schonk hem een hartelijke glimlach. ‘Ik ook.’

 

Phaedra lag in bed naar de nachtelijke geluiden te luisteren. Ze hoorde Boris roepen in een boom vlak bij het huis, en de wind die door de takken floot. In George had ze eindelijk de veilige haven gevonden waar ze haar hele leven al naar had gezocht, alsof ze een bootje was dat zijn anker uitwierp op een grote, stevige rots. Ze had nooit verwacht dat die rots ooit zou verdwijnen. Het gevoel weer op drift te zijn was onverdraaglijk. Maar nu had ze het gevoel dat ze opnieuw een rots had gevonden waarop ze haar anker kon uitwerpen. Ze rolde zich op, terwijl het gewicht van de deken en de sprei aangenaam zwaar op haar lichaam drukte. Er trok een huivering van welbehagen door haar heen en ze sloot haar ogen. De geluiden van het platteland wiegden haar algauw in slaap.

 

De volgende ochtend werd ze om negen uur wakker gemaakt door heel andere plattelandsgeluiden. Vogels zongen in de bomen, duiven koerden op het dak vlak voor haar raam, en het gehots van een tractor op het weggetje in de verte herinnerde haar eraan waar ze was. Liggend op haar rug genoot ze van het zonlicht dat door de kier tussen de gordijnen naar binnen viel en het voeteneinde van het bed in een gloed zette. De dag was vol beloften.

Aan de achterkant van de deur vond ze een herenbadjas, die ze over haar pyjama heen aantrok. Toen ze de keuken in kwam, zat David al helemaal aangekleed koffie te drinken en de zaterdagskranten te lezen. ‘Goeiemorgen,’ zei hij, met een blik op haar gestalte in zijn oude kamerjas van school, terwijl haar haar in een fraaie wirwar over haar schouders viel. ‘Heb je lekker geslapen?’

‘O, jazeker. Boris was goed bij stem.’

‘Kan ik een kop koffie voor je inschenken? Al ben ik bang dat ik niet van die chique koffie zet als jij.’

‘Koffie lijkt me lekker. Ik zie dat je een cafetière hebt. Beter is er niet.’

‘Ik heb een hekel aan oploskoffie.’

‘Ik ook. Die is niet te drinken.’ Ze trok de koelkast open. ‘Wauw, jij weet wat van inslaan.’

‘Ik zei je toch al dat ik van alles had gekocht?’

‘Wat heb jij gegeten?’

‘Nog niets. Ik heb op jou gewacht.’

‘Heel galant. Ik had beloofd pannenkoeken voor je te bakken, weet je nog?’

‘Daar kan ik geen nee tegen zeggen.’

‘Goed, heb je meel, eieren en melk?’

‘Jazeker.’

‘En een Aga-fornuis. Wat zijn dat toch geweldige dingen. Ik heb van een vakvrouw pannenkoeken leren bakken en zij had ook een Aga. Let goed op, meneer Frampton, en knoop dit in uw oren.’ Toen sloeg ze haar hand voor haar mond en lachte. ‘O, je bent nu lord Frampton, toch?’

‘Ik vrees van wel.’

‘Chic, hoor. Oké, milord, aan het werk.’

Terwijl David koffie zette, mengde Phaedra het pannenkoekbeslag met de felrode mixer die zijn moeder voor haar zoon had gekocht, maar die hij nog nooit had gebruikt; hij zat nog in de doos. Vervolgens perste ze een paar citroenen uit in een kan en zette die op tafel, samen met de suikerpot en een paar borden, messen en vorken.

David keek naar haar terwijl ze in zijn keuken in de weer was en er sloeg een golf van vreugde door hem heen. Ze zag er heel lief uit in zijn oude kamerjas, en af en toe ving hij een glimp op van een glad been dat ertussenuit piepte. Toen het beslag klaar was, schonk ze een beetje regelrecht op de Aga.

‘Ik heb wel een pan, hoor,’ zei hij.

‘Die heb ik niet nodig.’

‘O nee? Ik heb het zo nog nooit eerder iemand zien doen.’

‘Dat is nou juist het fijne van een Aga. Moet je zien hoe mooi hij gaart. Je koopt nu vast nooit meer kant-en-klare pannenkoeken.’

‘Jawel, want jij bent er niet altijd om ze voor me te maken.’

‘Dan zal ik maar heel vaak moeten komen logeren.’

Hij lachte. ‘Dat lijkt me leuk.’

Met de spatel schepte ze de pannenkoek van de kookplaat en draaide hem om. Hij was goudbruin en rook verrukkelijk. Davids maag knorde. ‘Geef me je bord eens aan.’ Hij deed wat hem gezegd werd en Phaedra legde de warme pannenkoek er voor hem op, zodat hij hem kon besprenkelen met citroensap en suiker. Daarna maakte ze er eentje voor zichzelf.

‘O, lekker zeg. Héél lekker!’ zei David enthousiast, terwijl hij met zijn ogen dicht kauwde om van de smaak te genieten. ‘Ik geloof niet dat ik je nog laat gaan,’ voegde hij eraan toe.

‘Best. Dan betaal ik de huur wel met pannenkoeken.’

‘Dat hoeft niet, lijkt me, want je bent immers familie. Al zeg ik tegen die pannenkoeken geen nee.’

Ze ging aan het hoofd van de tafel zitten en begon haar eigen pannenkoek op te eten. Hij wierp een blik op de kom met beslag. ‘Zit er nog meer in?’

‘Zo veel als je op kunt.’

‘Ik heb een flinke trek.’

‘Weet ik. Je bent ook een flinke man. Daar had ik al rekening mee gehouden.’

‘Een kok die kan skiën - is er iets wat je níét kunt, Phaedra?’

‘Ik kan een heleboel dingen niet. Ik probeer alleen maar goede sier te maken met wat ik wél kan.’

‘Daar geloof ik niks van.’

‘Ik zal me nog wat geliefder maken door nog een pannenkoek voor je te bakken.’

Na het ontbijt nam Phaedra een lang, luxe bad, waarna David, Rufus en zij naar het grote huis liepen. Ze namen een route door de bossen, waar het zonlicht in glanzende poeltjes op het pad viel en het vrolijke gekwetter van vogels weerklonk in de takken van oude eiken en beuken. Een drietal reeën sprong lichtvoetig over de varens en braambosjes, en verdween tussen de hazelaars, en Rufus zat voor zijn plezier hazen en fazanten achterna door de struiken. Phaedra was er verrukt van en glimlachte vergenoegd terwijl ze luisterde naar David, die haar verhalen vertelde over de boerderij en over zijn jeugd op dit prachtige landgoed.

Na het bos kwamen ze op open land, waar de wintertarwe op de velden ritselde in het briesje, en klommen ze een kleine heuvel op waar een klassiek geproportioneerd stenen tuinhuis stond, van god en iedereen verlaten te midden van overwoekerde struiken en hele bergen door de wind opgehoopte bruine bladeren. Van daaraf konden ze links het meer zien, en de schoorstenen van Fairfield Park, die deels door bomen aan het zicht werden onttrokken.

‘Wat een prachtige plek om je thuis te noemen,’ zei Phaedra. ‘Waar dient dit huisje voor? Het ziet er enig uit, maar zo verloren.’ Ze liet haar blik over de zacht honingkleurige muren gaan en voelde diep vanbinnen iets trekken, alsof het gebouwtje haar fluisterend uitnodigde om naar binnen te komen.

‘Zoiets heet een folly – een tuinhuis,’ legde David haar uit.

‘Is het alleen voor de sier?’

‘Misschien wel. Of het is gebouwd om als theehuis te dienen,’ zei David. ‘Ik weet het niet precies.’

‘Een theehuis? Helemaal hier boven?’

‘Ja. Vroeger bouwden ze dit soort huisjes speciaal om er ’s middags thee te drinken.’

‘Welke “ze”?’

‘Ik heb geen idee.’

‘Heb je er ooit naar gevraagd?’

‘Nee.’

Ze fronste. ‘Het ziet eruit alsof niemand er nog aandacht aan besteedt. Maar hoe kun je zo’n betoverend huisje nou vergeten?’

‘Toen we nog klein waren, gingen we hier altijd spelen, maar verder doet niemand er ooit iets mee. Ik ben het met je eens dat het er heel leuk uitziet.’

‘Meer dan leuk. Het is uitnodigend en aantrekkelijk. Krijg jij geen zin om naar binnen te gaan en je lekker op de bank te installeren? Misschien is er binnen wel een haard. Kijk, er is een schoorsteen. Het moet voor de een of ander wel bijzondere waarde hebben gehad, want het is zo mooi ontworpen en met veel zorg gebouwd. Kijk nou, het uitzicht hier is spectaculair. Als het van mij was, zou ik het in zijn oude glorie herstellen en hier ’s avonds naar de zonsondergang komen kijken. Romantisch!’

‘Misschien dat Amber er wil gaan spelen als ze wat groter is.’

‘O, het is veel meer dan een speelhuisje voor kinderen. Dat is zonde. Ik bedoel, een kind zou het niet weten te waarderen. Het moet gekoesterd worden, David. Wat jammer dat jullie het allemaal zo laten overwoekeren door klimop en mos, en god mag weten wat nog allemaal meer.’ Ze slaakte een zucht en streek met haar hand over een van de pilaren die het timpaan ondersteunden.

‘Ik zou het heerlijk hebben gevonden om op zo’n plek op te groeien. Het is hier zo betoverend,’ ging ze zachtjes verder.

‘Vind je?’

‘Jij hebt geen idee, omdat je niet anders weet. Dit lijkt regelrecht afkomstig uit Enid Blyton en C.S. Lewis.’ Ze grinnikte. ‘Ik wil wedden dat je als je naar binnen loopt een heel andere wereld binnengaat.’

‘In wat voor wereld ben jij dan opgegroeid?’ Vragend keek hij haar aan.

‘In een betonnen wereld. Mijn moeder moest niet zo veel hebben van het platteland; dat vond ze maar saai. Ze had graag mensen om zich heen, altijd keurig gekapt en opgemaakt.’

‘Wat deed ze?’

‘Ze deed niets. Haar vader had haar grootgebracht met de gedachte dat ze ik-weet-niet-wat was. Dat soort vrouwen werkt niet; ze zoeken een man om dat voor hen te doen.’ Ze glimlachte verlegen. ‘Op mijn zestiende ging ik het huis uit om in Whistler te gaan werken. Eindelijk was ik in de bergen. Je weet wel: hoge toppen en weidse luchten, en heel veel klimmen en skiën. Ik werkte als vertegenwoordiger voor een skifabrikant. Ik vond het zo heerlijk dat ik er drie jaar ben gebleven.’

‘Waarom ben je er dan weggegaan?’

‘Ach, je kunt niet je hele leven op zo’n plek doorbrengen. Ik werd rusteloos en wilde meer van de wereld zien.’

‘Leerde je toen hoe je fotograaf moest worden?’

‘Ja, ik had een relatie met een fotograaf in Rome en hij inspireerde me. Met ons samen werd het niets, en ik vertrok met mijn camera en alle kennis die ik had opgedaan weer naar Canada.’

‘Hoe ben je in Parijs terechtgekomen?’

‘Dat is een lang verhaal. Misschien voor een andere keer.’ Ze wendde zich af. De wind kreeg vat op een lok van haar haar en blies die tegen haar gezicht. David voelde wel dat ze over dat deel van haar leven niet graag wilde praten.

‘Vind je het erg als ik hier wat foto’s neem? Het is echt prachtig mooi, David.’

‘Heb je je camera dan bij je?’

‘Een kleintje maar. Een fotograaf gaat nooit zonder camera van huis.’

‘Goed hoor, maak maar foto’s zo veel je wilt.’

‘Mag ik er een van jou maken?’

‘Zo fotogeniek ben ik niet.’

‘Dat denk je alleen maar omdat je nog nooit door een prof bent gefotografeerd.’ Ze glimlachte en haalde een kleine Canon uit haar zak. ‘Mag ik?’

 

Een poosje later scheurde Phaedra zich met tegenzin van het tuinhuis los en liep achter David aan de heuvel af. Uiteindelijk naderden ze het bordes van het grote huis. ‘Eén ding wil ik je nog vragen, Phaedra,’ zei hij terwijl hij op het grind bleef staan.

‘Vraag maar.’

‘Toen je met papa omging en hij je als fotograaf aan mensen voorstelde, vonden die dat toen niet een beetje vreemd?’

Ze haalde haar schouders op. ‘In Parijs vond niemand het vreemd.’

‘En toen je naar Londen verhuisde?’

Haar gezicht betrok en ze werd opeens ernstig. ‘Het werd ingewikkeld.’ Ze stak haar handen in haar jaszakken.

‘Maar werd er niet geroddeld?’

‘Niet dat ik weet. Maar ik ben daar niet lang gebleven.’

‘Verbazingwekkend.’

‘Nee hoor. Als je iets echt stil wilt houden, dan lukt dat ook,’ zei ze met een schouderophalen. ‘Als hij me niet in zijn testament had opgenomen en ik niet naar de begrafenis was gekomen, zou niemand van jullie er ooit iets van hebben geweten.’

Hij voelde haar tegenzin en wilde haar weer op haar gemak stellen. ‘Als ik voor mezelf mag spreken, zou ik dan zonder meer een stuk slechter af zijn geweest.’

‘Wat lief om dat te zeggen.’ Ze schonk hem een glimlachje en David leefde weer op.

‘Kom op, laten we moeder maar eens gaan opzoeken.’