16
Die avond kreeg Phaedra net toen ze naar bed ging een sms’je van Julius. Hij vroeg hoe alles ging en stelde een datum voor voor een etentje, wanneer ze terug was. Ze las het met een stijgend gevoel van verontwaardiging. Door Julius was ze in deze ellende terechtgekomen en nu zat ze met de gebakken peren. Als George’ zaakwaarnemer had hij het hem moeten afraden zijn testament plotsklaps te veranderen. Als zij er niet in had gestaan, had ze gewoon kunnen verdwijnen en dan zou niemand hebben geweten dat ze gelogen had. Ze wilde George’ geld niet en de Frampton-saffieren evenmin. Als George zo graag had gewild dat die in haar bezit kwamen, waarom had hij ze dan niet simpelweg aan haar gegeven? Waarom moest hij zo nodig zijn testament veranderen? Hij had kunnen weten wat voor problemen dat zou veroorzaken. Ze was in een vervelende positie terechtgekomen. En tot overmaat van ramp dreigde ze verliefd te worden op David.
Ze lag wakker, haar hoofd bonzend van de gedachten die alle kanten op schoten. Julius en George tolden door haar brein als stenen in een betonmolen. Maar in het middelpunt van alles stond David. Ze had nooit kunnen bedenken dat ze verliefd zou worden op de zoon van George. Alleen al de gedachte was onvoorstelbaar, en verkeerd. Hij was niet voor haar bestemd, nooit. Hoe pijnlijk het ook was, het was haar eigen schuld.
De volgende ochtend sneeuwde het. Door het raam zag Phaedra grote, wollige vlokken als wattenbolletjes naar beneden vallen, en door de mist kon ze alleen de vage omtrek van de grote spar onderscheiden. Het was doodstil en ze bleef nog even liggen, kijkend naar het ballet van dansende sneeuwvlokken. Ze wenste dat David naast haar lag, dicht tegen haar aan. Weer dacht ze aan George, en ze vroeg zich af wat hij zou denken van haar groeiende verliefdheid op zijn zoon.
Tom had te veel last van een kater om te skiën, dus vertrokken David en Phaedra met z’n tweeën. Er was bijna niemand op de Gotschna. Zoals gewoonlijk waren het alleen Britten die roekeloos genoeg waren om in een sneeuwstorm naar buiten te gaan. Maar David nam haar mee om tussen de bomen te skiën, waar het zicht veel beter was. Er was ’s nachts zo veel sneeuw gevallen dat zich een dikke laag op de sporen van gisteren gevormd had, zodat ze de hele ochtend over een ongerepte witte vlakte skieden, helemaal tot aan het dorp Saas.
Tegen de middag braken er bleke zonnestralen door de wolken, die de laatste fragiele sneeuwvlokjes deden flonkeren als engelenhaar. Ze aten op de top van de Weissfluchjoch, het hoogste punt van Murenburg, en keken uit over de gekartelde toppen die opdoken uit de oplossende nevelslierten. Ze waren zich ervan bewust dat hun tijd samen in Murenburg maar kort was en er kwam een melancholisch gevoel over hen, vergelijkbaar met de mistflarden die de zon niet kon bereiken. Terwijl David van zijn koffie dronk en Phaedra van haar warme chocolademelk, voelden ze allebei de wederzijdse aantrekkingskracht, als dieren, instinctief – en ze wisten allebei dat het te erg voor woorden was.
Phaedra vond het heerlijk om met David te skiën. Het was ontzettend romantisch om met hem in de bergen alleen te zijn. Ze joegen elkaar op en vlogen in volle vaart de pistes af, de sparrenbomen in de lichte poedersneeuw ontwijkend. Samen stonden ze op een open plek te kijken naar een kudde gemzen die in de sneeuw snuffelden op zoek naar gras. De bergen waren stil en ontzagwekkend, en allebei voelden ze zich klein en bevoorrecht om hier te zijn, op zo’n schitterende dag, te midden van zo veel schoonheid.
Geen van beiden wilden ze dat er een einde aan de dag zou komen. Ze waren hier gekomen voor George, maar hadden elkaar gevonden. Dat was een ontdekking die hen beiden frustreerde en in verwarring bracht.
Toen ze weer bij het chalet kwamen, zat Tom in zijn pyjama een dvd te kijken. Op het tafeltje naast de leunstoel stond een lege wijnfles en een halfleeggegeten bord bündnerfleisch, het plaatselijke gedroogde rundvlees. David ving Phaedra’s blik. Hij haalde gelaten zijn schouders op. ‘Dat was denk ik onvermijdelijk, gezien de omstandigheden,’ fluisterde hij tegen haar.
‘Laat mij maar met hem praten.’
‘Heb je zin in een stoombad?’
‘Ik zie je straks beneden.’
‘Wacht niet te lang, anders raak ik oververhit.’
Phaedra liep naar de leunstoel. Tom zat in elkaar gezakt en keek versuft voor zich uit naar The Sopranos. Ze pakte de fles, en ineens kreeg hij door dat hij niet alleen was. ‘Hé, hallo,’ zei hij, en hij grijnsde naar haar. ‘Fijne dag gehad?’
‘Een heerlijke dag,’ antwoordde ze. ‘Maar we hebben jou gemist.’
‘Ik was vanochtend niet in staat om te skiën.’
‘Hoe laat ben je opgestaan?’
‘Geen idee. Rond de middag.’
‘Heb je al gegeten?’ Ze pakte het bord bündnerfleisch op. ‘Dit is niet genoeg voor een jongen in de groei.’
‘Ik heb ook wat brood genomen.’
‘Goed, maar je had een echte maaltijd moeten eten. Zullen we vanavond hier thuis eten? Dan kook ik.’
‘David beweert dat je een fantastische pasta kunt maken.’
‘Dat klopt. Zo fantastisch dat het verboden zou moeten worden!’
‘Afgesproken.’
‘Ga je mee met ons in het stoombad?’ Ze lachte naar hem. ‘Misschien zweet je wat van die alcohol eruit.’
‘Ik heb niet veel op, een slokje maar,’ antwoordde hij snel.
‘Het begint altijd met een slokje.’ Toms gezicht betrok en Phaedra wist dat hij op het punt stond om in de verdediging te schieten. ‘Mijn moeder is alcoholist,’ voegde ze eraan toe, en ze zag zijn gezichtsuitdrukking veranderen van schuldbewust in geïnteresseerd.
‘Echt?’
‘Ja. Maar ze ontkent het al jaren.’
‘Waarom?’
‘Omdat het leven haar telkens weer teleurgesteld heeft. Iedereen heeft er zijn redenen voor en die zijn allemaal even goed – maar je moet op de een of andere manier de kracht vinden om uit te stijgen boven het gevoel dat je tekortschiet en je angst.’ Hij perste zijn lippen op elkaar en liet zijn blik over het tapijt onder zijn voeten gaan. Phaedra ging verder: ‘Ik ben opgegroeid zonder broers of zussen, maar weet je, ik vind het geweldig om broers te hebben. Dat ben ik misgelopen. Het is leuk om mensen om je heen te hebben om wie je geeft. Ik geef om jou, Tom. Mijn moeder kon ik niet helpen. Ze luisterde niet naar me en haar problemen waren te groot. We hadden nooit echt een band. Ik had altijd het gevoel dat ik een soort buitenaards wezen was dat op de een of andere manier in haar schoot was beland. We zijn altijd vreemden voor elkaar geweest. Maar met jou voel ik wel een band. Ik begrijp dat dit een moeilijke tijd voor je is en dat de makkelijkste oplossing is om de pijn uit de weg te gaan door hem te verdoven met alcohol. Je voelt je veel beter als je iets gedronken hebt. Dat geldt voor ons allemaal. Maar het is te kort door de bocht. Je zult dit nooit goed kunnen verwerken als je er niet helemaal doorheen gaat.’
‘Ik begrijp het,’ zei hij. Hij staarde uit het raam. ‘Weet je, papa was zo’n held, iemand die onbedwingbare bergen beklom en naar afgelegen plekken reisde, helemaal één met de natuur.’ Hij grinnikte boosaardig. ‘Iedereen hield van hem. Maar voor ons was hij er niet. Mama zal het wel niet met me eens zijn, want zij aanbad hem onvoorwaardelijk, als een hondje. Maar het is waar. Hij was er nooit op sportdag van school, of als we een weekend vrij hadden. Joshua en David vonden het volgens mij niet zo erg, maar ik wel. Ik wilde dat hij zich voor me interesseerde, maar hij was meer geïnteresseerd in zichzelf.’ Hij zuchtte, alsof er een grote last van zijn schouders af was gevallen. ‘Dat had ik niet moeten zeggen. Nu heb ik de mythe ontkracht.’
Phaedra stak haar hand uit en raakte zijn arm aan. ‘Dat geeft niet. Je hebt recht op je eigen mening. Maar Tom, je kunt die bitterheid niet met je blijven meedragen. Je moet het loslaten. Het verleden bestaat niet meer; dat zijn alleen gedachten. Het is jouw verhaal, maar het bepaalt niet wie je nu bent.’
Tom keek haar glazig aan en glimlachte. ‘Het is net of ik een zelfhulpboek hoor!’
Phaedra lachte. ‘Daar heb ik er wel een paar van gelezen.’
‘Dat merk ik.’
‘Kom lekker mee naar het stoombad, en dan eten we bij de haard. We kunnen dan samen naar The Sopranos kijken. Niets zo leuk als een goed Amerikaans drama!’
Hij zuchtte en zette de televisie uit. ‘Goed, ik ga mee om de alcohol eruit te zweten. Ik vind het fijn dat je er bent, Phaedra,’ zei hij, en hij stond op. ‘Je hebt iets waardoor ik een beter gevoel over mezelf krijg.’
‘Ik vind het verschrikkelijk als ik zie dat iemand om wie ik geef zichzelf de vernieling in helpt.’
‘Het helpt ook om met iemand van buiten de familie te praten. Nou ja, jij bent natuurlijk ook familie, maar je begrijpt wel wat ik bedoel.’
‘Zeker.’
‘Ik schaam me er niet voor om met jou over papa te praten.’
‘Je hoeft je helemaal niet te schamen, Tom. We hebben allemaal onze eigen strijd te voeren. Zelfs degenen met wie niets aan de hand lijkt te zijn. We zoeken allemaal onze weg in het donker.’ Ze glimlachte hem liefdevol toe.
Daarop gooide hij zijn hoofd in zijn nek en lachte hardop. ‘Kom op dan, wijze vrouw. Op naar het stoombad! Waar is David?’
‘Die zit al te stomen.’
‘Weet hij dat we een goeroe in de familie hebben?’
Phaedra lachte verlegen. ‘Geen idee. Misschien moet jij hem dat vertellen.’
‘Nee, ik denk dat ik je voor mezelf hou als mijn geheime goeroe.’
‘Dat is ook prima.’
‘Jij gaat me helpen, hè?’
‘Als je dat wilt.’
‘Alleen omdat je een knáppe goeroe bent. Als je een grote harige mannelijke goeroe was, zou ik het niet doen. Maar je bent knap en wijs, dus ja, alsjeblieft, deel je wijsheid met mij en maak me een beter mens.’
Die avond zaten ze bij de haard te kaarten. Phaedra had pasta gemaakt met George’ favoriete tomatensaus. De jongens hadden elk twee porties genomen en Tom had zelfs de pan met een spatel uitgeschraapt. Geen van allen hadden ze wijn gedronken, en Tom had er ook niet om gevraagd. Hij had in het stoombad zo veel alcohol uitgezweet dat hij zich had voorgenomen nooit meer een druppel te drinken. Hij was ervan overtuigd dat dat zou lukken – met Phaedra’s hulp.
Het gefluit van de trein echode door het dal en David ving Phaedra’s blik. Ze bloosde toen ze dacht aan hun gesprek van de vorige avond. Hij wendde zijn blik niet af en ze werd diep geraakt door de hartstocht in zijn ogen. Zij voelde hetzelfde. Een lang moment staarden ze elkaar aan, zonder woorden toegevend aan hun verlangen, totdat Phaedra de kracht vond om haar blik af te wenden.
Ze kon de dood van George accepteren en ze kon ook aanvaarden dat ze nu verder moest met haar leven. Maar de gedachte dat ze moest accepteren dat David een man was van wie ze nooit zou mogen houden was onverdraaglijk.
George had hem voor altijd buiten haar bereik geplaatst.
In Fairfield kwamen Antoinette en Rosamunde thuis na een paar dagen Londen, waar ze zomerkleren hadden gekocht. Ze hadden heerlijk geluncht met vrienden bij Lucio’s aan Fulham Road, en waren langs de kledingrekken geslenterd bij Harvey Nichols en Harrods tot hun benen zo’n pijn deden dat ze moesten stoppen voor een kop Earl Grey in de tearoom van Harrods. Rosamunde was niet bijster geïnteresseerd in mode, maar de gedachte dat ze dokter Heyworth weer tegen het lijf zou kunnen lopen inspireerde haar ertoe een nieuwe blouse met een leuk bloemetjespatroon en een bijpassende broek aan te schaffen. Antoinette had niemand om zich leuk voor aan te kleden, maar niettemin kwam ze thuis met een achterbak vol draagtassen en ze voelde zich daar oneindig veel beter door.
‘Dat zouden we vaker moeten doen,’ zei ze tegen Rosamunde terwijl ze een kopje thee dronken in de salon. ‘Ik voel me als herboren.’
‘Ik ook,’ stemde Rosamunde met haar in. ‘Die zijden blouse is wel een heel buitensporige aankoop, maar ik kijk ernaar uit om hem te dragen. Normaal gesproken koop ik nooit iets van zijde.’
‘Je krijgt nooit spijt van dingen die je doet, alleen van dingen die je niet doet. Denk je dat dat ook voor winkelen geldt?’
‘Ik denk het wel.’
‘Ik ben van plan vaker naar de stad te gaan,’ deelde Antoinette haar zus mee. ‘Ik kan niet de hele dag hier rondhangen, en het is goed om af en toe het huis uit te gaan. Daardoor ga je het des te meer waarderen.’ Ze glimlachte en hield haar theekopje vlak voor haar lippen stil. ‘Misschien kan ik een keer met Phaedra gaan lunchen. Denk je dat ze een uitnodiging van mij zou aannemen?’
‘Ik zou niet weten waarom niet. Ze heeft duidelijk laten blijken dat ze je graag mag.’
‘Het zou leuk zijn, denk je niet? Misschien kunnen we naar Peter Jones; dan kan zij me advies geven over make-up. Ze is echt een schoonheid.’
‘Jij ziet er prima uit zoals je bent.’ Rosamunde was van mening dat een beetje rouge het enige was wat een vrouw nodig had om haar uiterlijk te verbeteren.
‘Of ze kan me advies geven over mijn haar.’
‘Wat is er mis met je haar?’
‘O, er is niets mis mee. Ik ben het gewoon zat, dat is alles.’
‘Je hebt al dertig jaar hetzelfde kapsel; waarom zou je het nu veranderen?’
‘Ik weet het niet. Ik zeg maar wat.’ Antoinette zette haar kopje neer en leunde achterover op de bank. ‘George is er niet meer, mijn leven heeft een onverwachte wending genomen. Ik heb het gevoel dat ik mee moet veranderen.’
‘Verandering is ook goed. Maar ik vind je haar mooi zo. Het past bij je,’ hield Rosamunde vol.
‘Maar wie ben ik?’
‘Hoe bedoel je, wie ben je? Jij bent Antoinette Frampton.’ Rosamunde keek verward.
‘Ja, ik ben Antoinette Frampton. Ik ben al meer dan dertig jaar Antoinette Frampton. Maar wie is Antoinette?’
Nu keek Rosamunde bezorgd. ‘Ik weet niet precies wat je bedoelt. Denk je dat Harris wat van die zandkoekjes van mevrouw Gunice zou kunnen opdiepen?’
‘Natuurlijk.’ Antoinette stond op en trok aan een koord met een kwast dat rechts van de haard hing. Een tel later verscheen Harris in de deuropening. ‘Ach, Harris, wil je ons wat van de zandkoekjes van mevrouw Gunice brengen?’
‘Jazeker, lady Frampton,’ antwoordde hij.
Rosamunde straalde al bij het vooruitzicht. ‘Die zijn echt verrukkelijk!’ zei ze verlekkerd.
‘Waar hadden we het over?’ vroeg Antoinette.
‘Jij was op zoek naar Antoinette,’ antwoordde Rosamunde schamper.
‘Ja. Phaedra heeft me aan het denken gezet. Ik ben al zo lang echtgenote en moeder dat ik mezelf onderweg ben kwijtgeraakt. Ik weet dat het mal klinkt, maar ik maak het mensen graag naar de zin. Dat is altijd al zo geweest. Ik heb altijd mijn eigen wensen opgeofferd voor die van George. Nu hij er niet meer is, is het alsof het fundament onder me is weggeslagen en ik niets anders heb dan mezelf. Wat wil ík? Ik weet niet of ik dat wel weet.’
‘Ik denk van wel.’
‘Nee, Rosamunde, je begrijpt het niet. Ik weet het echt niet. Ik word ’s morgens wakker en dan weet ik niet wat ik met mezelf aan moet. Ik weet niet wat de dag zal brengen. Toen George nog leefde, wist ik waar ik aan toe was. Ik kon plannen maken. Nu heb ik geen enkele structuur. Niemand om me te vertellen hoe laat we vanavond eten, wanneer we naar het ballet gaan of wanneer ik in Londen verwacht word voor een cocktailparty. In het weekend komen zijn vrienden niet meer over de vloer, en ik hoef zijn pakken niet meer naar de stomerij te brengen. Ik ben vrij, maar die vrijheid maakt dat ik me verloren voel. Snap je dat?’
‘Ja, ik geloof het wel.’
‘Ik kan niet voor eeuwig zo doelloos blijven rondzwalken.’
‘Je komt er wel uit.’
‘Ik moet iets constructiefs gaan doen.’
‘Wat dan?’
‘Precies!’ Antoinette zag er verslagen uit. ‘Wat dan?’
Op dat moment kwam Harris binnen met een schaal zandkoekjes. Hij boog zich voorover en bood eerst Rosamunde er een aan, want hij had wel gezien hoe ze ervan smulde tijdens het bezoek van Julius Beecher. Rosamunde nam een hap. Het zoete, boterige gebak smolt op haar tong en er ontsnapte haar een zacht gekreun. ‘O, deze zijn echt verschrikkelijk lekker. Dank je, Harris. Je kunt die schaal wel hier laten.’ Hij zette hem op de koffietafel en liep de kamer uit.
Rosamunde liet haar schouders zakken. Ze kon zich weer ontspannen. Antoinette reageerde gewoon net als alle andere vrouwen die pas weduwe waren geworden en een onzekere toekomst voor zich zagen. ‘Waarom leer je niet bridgen?’
‘Lieve hemel, nee. George heeft geprobeerd me te leren bridgen, maar ik heb het nooit onder de knie gekregen. Ik vind het ook niet leuk.’
‘Je kunt je voor een goed doel gaan inzetten.’
‘Ik steun al genoeg goede doelen, maar als je bedoelt dat ik in een bestuur moet gaan zitten – vergeet het maar. Daar ben ik niet geschikt voor. Ik ben veel te gereserveerd. Bij liefdadigheidsinstellingen stikt het van de vrouwen als Margaret.’
‘Ja, dat is zo.’ Rosamunde pakte nog een koekje. ‘Ze hebben dynamische, ontzagwekkende vrouwen nodig die vasthoudend genoeg zijn om fondsen te werven. Maar jij hebt wel veel goede contacten.’
‘Ik doneer liever in stilte, zonder mijn vrienden ermee lastig te vallen.’ Antoinette glimlachte weemoedig. ‘In mijn jonge jaren wilde ik graag een winkeltje hebben.’
‘Lieve help, jij kunt echt geen winkelier worden! Je bent een dame!’
‘Is dat niet de droom van elk klein meisje: een eigen winkeltje?’
‘Je bent geen klein meisje meer. En ja, het is een oud cliché.’ Rosamunde lachte. ‘Wat zou je verkopen in je winkel?’
‘Ik weet het niet. Het is maar een fantasie.’
‘Je zou iets voor de kerk kunnen gaan doen.’
‘Daar zit Margaret al. Maar ik kan het huis opknappen,’ zei ze, ineens oplevend.
‘Dat zou Margaret voortijdig het graf in jagen, denk je niet?’
‘Een huis is bedoeld om erin te leven. Het is geen museum.’
‘Probeer dat je schoonmoeder maar eens duidelijk te maken.’
Antoinette haalde hulpeloos haar schouders op. ‘Dan weet ik niet wat ik met mezelf aan moet.’
‘Gun het nog wat tijd,’ zei Rosamunde. ‘En neem nog een koekje. Ze zijn fantastisch.’
De volgende dag ging Rosamunde terug naar Dorset om te kijken hoe het met haar honden was. Antoinette trok haar laarzen en jas aan, en nam Bertie en Woester mee de tuin in. De dagen lengden al. De zon voelde warm aan op haar gezicht en het licht was zo fel dat ze een zonnebril op moest zetten. Het bracht haar in blije stemming en ze inhaleerde de zoete geur die opsteeg van de compost in de border met vaste planten, en van de weer tot leven komende struiken en uitkomende bloembollen. Onder de kastanjebomen lagen poelen van blauwe anemonen te schitteren en de narcissen tilden hun gele rokjes op naar de zon. Pimpelmezen vlogen de bosjes in en uit, en de bomen weergalmden van het vogelgezang. De aarde was aan het ontwaken, en zij had het niet eens gezien.
Barry scharrelde rond bij de borders. ‘Goedemorgen, lady Frampton,’ zei hij. Vanonder zijn pet piepte een massa kleine witte krulletjes, als van een schaap.
‘Barry, het spijt me dat ik de laatste tijd niet zo veel belangstelling voor de tuin heb gehad…’
‘Dat is volkomen begrijpelijk, lady Frampton.’
‘Ik weet het, maar de tuin is een plek van heling. Het zal me goeddoen om er meer tijd in door te brengen.’ Ze glimlachte naar de bescheiden man die al zo lang zij in Fairfield woonde het terrein onderhield, en ze kreeg plotseling veel zin om haar handen vuil te maken, zoals ze in de begindagen had gedaan, toen ze nog jong en enthousiast was. ‘Laten we een rondwandeling maken; dan kun je me laten zien waar je mee bezig bent. Nu het lente is, wil ik er ook graag bij betrokken zijn.’
‘Heel goed, mevrouw,’ antwoordde hij opgetogen, niet in staat zijn blijdschap te verbergen. ‘Nou, laten we dan maar beginnen in de ommuurde tuin. U zult deze zomer geen gebrek hebben aan groente. Ja, ik ben van plan een recordoogst binnen te halen.’ En hij begeleidde haar naar de moestuin, die werd omgeven door een oeroude muur van rode bakstenen. De verweerde eikenhouten poort ging knarsend open en ze liepen een kleine doolhof binnen van keurig bijgehouden groentebedden en grindpaden met borders van lavendel en buxus. In het midden stond een rond stenen huisje waar je kon zitten om de tuin te bewonderen, maar Antoinette had daar nog nooit tijd voor gevonden. Het zag er vredig uit, en verleidelijk in het zonlicht.
Barry liet haar trots elk onderdeel zien, wees haar op de eerste sprieten van asperges en artisjokken die uit de grond piepten, op de keurige rijen bieten, wortels en bonen, en de hoopjes grond waar de aardappelplanten binnenkort zouden verschijnen. Er waren metalen frames over de paden gespannen waar de lathyrus zou bloeien, en later de klimrozen en de clematis. ‘Ik weet dat u het liefst donkerpaarse lathyrus hebt,’ zei hij met een grijns. ‘Ik zal ervoor zorgen dat er daar van de zomer genoeg van is.’
Terwijl Antoinette naar Barry luisterde, werd ze steeds enthousiaster. Toen George nog leefde was ze zo druk in huis geweest dat ze geen tijd had gehad om iets in de tuin te doen. Barry had er, samen met zijn groepje jongens uit het dorp, voor gezorgd dat het landgoed er altijd prachtig bij lag, en bezoekers waren altijd verrukt geweest over de perfect onderhouden borders en potten met planten, maar Antoinette had dat nooit als haar eigen verdienste gezien. Barry was al meer dan veertig jaar hoofdtuinman en wist beter dan wie ook hoe hij de tuinen het best kon onderhouden.
Toen ze hier was komen wonen als de jonge mevrouw George Frampton, waren de tuinen het enige onderdeel van Fairfield waar ze invloed op kon uitoefenen. Ze had het heerlijk gevonden om samen met Barry te planten en te zaaien. Ze waren samen naar het tuincentrum gegaan en hadden honderden tulpenbollen gekocht, waarna ze een hele week bezig waren geweest die in de grond te stoppen aan weerszijden van de laan met lindebomen. Toen de tulpen die eerste lente waren opgekomen, had ze het gevoel gehad dat ze een wonder had verricht – zoiets als het scheiden van de Rode Zee.
Ze glimlachte bij de herinnering. Wat was haar leven snel veranderd. Er waren kinderen gekomen, George was veeleisender geworden, en op de een of andere manier waren de tuinen in het vergeetboekje geraakt, samen met dat bijna goddelijke gevoel van blijdschap.
‘Laten we naar het tuincentrum gaan, Barry,’ zei ze, meegesleept door de plotselinge golf van opwinding die haar overspoelde.
‘Nu?’
‘Ja. We hebben geen tijd te verliezen.’
‘Wat wilt u kopen?’
‘Ik weet het niet. Van alles, waar mijn oog maar op valt.’
‘Heel goed.’
‘Weet je nog hoeveel plezier we vroeger hadden, Barry?’
‘Ja, dat weet ik nog, mevrouw.’
‘Ik wil het weer doen. Ik wil mijn handen vuilmaken en dingen zien groeien.’ Ze lachte om zijn verbijsterde gezicht. ‘Het klinkt misschien dwaas, Barry. Ik ben geen jonge vrouw meer. Maar ik denk dat de tuinen me heel gelukkig gaan maken.’
‘O, dat denk ik ook,’ antwoordde hij.
‘Ik kom dan toch niet te veel in jouw vaarwater?’ vroeg ze, ineens onzeker. ‘Ik wil niet dat je denkt dat ik de boel kom overnemen.’
Hij grinnikte. ‘Mijn vaarwater, lady Frampton?’ zei hij. ‘Ach, ik wacht al jaren tot u weer thuiskomt,’ voegde hij er zachtjes aan toe.