5

Rosamunde trof Antoinette aan op het bed, waar ze verslagen voor zich uit zat te staren. ‘Ze komt niet,’ riep Antoinette uit zodra ze haar zag.

‘Wie komt niet?’

‘Phaedra. Ik heb haar gebeld en haar uitgenodigd om te komen logeren, maar ze komt niet.’

‘Wat onaardig.’ Rosamunde sloeg haar armen voor haar ampele boezem over elkaar.

‘Ik geloof dat we haar de stuipen op het lijf hebben gejaagd.’

‘Ze mag blij zijn dat je zo goed voor haar bent, Antoinette. Een ander zou zo ruimhartig niet zijn.’ Antoinette sloeg haar ogen op en Rosamunde zag de gekwelde blik die daarin te lezen stond. ‘O, Antoinette, wat een zootje is het toch allemaal!’ Ze ging naast haar zus zitten en haar hart stroomde vol woede. ‘Die ondankbare meid ook! Hoe haalt ze het in haar hoofd om hier een bom te komen droppen en vervolgens de benen te nemen zonder nog op of om te kijken? Dat is ontzettend onbeschoft!’

Er werd op de deur geklopt, waarna Toms bezorgde gezicht om de hoek verscheen. ‘Alles in orde, mam?’

‘Phaedra heeft de uitnodiging om te komen logeren afgewezen,’ liet Rosamunde hem op gewichtige toon weten. ‘Je moeder is erg van streek, en dat is ook volkomen begrijpelijk.’ Ze klopte op haar zusters knie. ‘Het komt wel in orde, wijfie. Dit lost zich allemaal op, dat geef ik je op een briefje.’

Antoinette schudde haar hoofd. ‘Nee, dat doet het niet. Ik heb geen rust nu ik weet dat er in Londen een deel van George over straat wandelt en ik niet eens met haar kan praten.’

‘Ze komt wel terug,’ zei Tom. ‘Laat haar nou maar gewoon een poosje met rust. Zo aardig waren we niet voor haar, toch?’

‘Nee, dat waren we zeker niet,’ beaamde Antoinette. ‘Voor haar was het waarschijnlijk ook erg moeilijk allemaal.’

‘Wat had ze dan gedacht? Je kunt niet een granaat wegslingeren en dan verwachten dat er een heel bloemenveld verschijnt,’ voegde Rosamunde eraan toe.

‘Mam, kan ik paps Aston Martin nemen terug naar Londen?’ vroeg Tom.

‘Die is nu van jou, lieverd. Je kunt er overal mee naartoe waar je maar heen wilt.’

Hij grijnsde. ‘Geweldig!’

‘Ga je nu weg?’

‘Ik moet terug, vrees ik. Josh en Roberta zijn net vertrokken. Ze wilden je niet storen. Waar zijn de sleutels?’

‘In de la van de haltafel.’

Hij bukte zich en kuste zijn moeders wang. ‘Red jij het wel?’

‘Natuurlijk,’ zei Rosamunde kortaf. ‘Ik ben er om voor haar te zorgen en David woont aan de andere kant van de tuin.’

‘Mooi zo. Ik kom het weekend hier weer heen.’

‘Rijd voorzichtig.’

‘Reken maar.’ Hij grijnsde nogmaals en zag zichzelf al achter het stuur van de glimmende Aston Martin zitten terwijl hij over de snelweg racete.

 

Toen David hoorde dat Phaedra had geweigerd te komen logeren, was hij heel teleurgesteld. Hij reed met Rufus op de diepe passagiersstoel in de Landrover over de landerijen en ging in gedachten alle mogelijkheden na. Phaedra kon best nog van gedachten veranderen. Ze had het tenslotte ook aangedurfd naar de begrafenis te komen en wilde hen blijkbaar graag leren kennen. Zijn vader had haar in zijn testament ruim bedacht; misschien dat ze nu warmere gevoelens voor haar familie begon te koesteren. Maar hoe meer hij erover nadacht, hoe meer hij ervan overtuigd raakte dat Phaedra niet snel tot andere gedachten zou komen. Ze hadden haar een ongemakkelijk en onwelkom gevoel gegeven. Waarom zou ze in vredesnaam willen terugkeren naar al die narigheid?

Hij vond het heel erg dat zijn moeder zo van slag was. Het was een enorme klap geweest dat ze haar man had moeten verliezen, en de ontdekking dat die een onwettige dochter had zou de meeste rouwende weduwen heel zwaar zijn gevallen. Zo echter niet Antoinette; zij beschouwde Phaedra als een levend deel van wijlen haar echtgenoot. Misschien hoopte ze wel dat de jonge vrouw hem op de een of andere manier terug zou kunnen toveren. David wist dat zijn moeder geen gemoedsrust zou krijgen voordat ze vriendschap had gesloten met haar stiefdochter.

Er stond hem maar één ding te doen: hij zou naar Londen moeten gaan om Phaedra over te halen om te komen. De gedachte alleen al om haar terug te zien vervulde hem met een zenuwachtige opwinding. De eerste keer dat hij in de kerk zijn oog op haar had laten vallen stond hem nog helder voor de geest: die krans van blonde krullen, die transparante huid, de onschuld van haar lichte ogen, de meelevende manier waarop ze had geglimlacht. In gedachten maande hij zichzelf tot kalmte; ze was immers zijn zus, zijn eigen vlees en bloed, en hij zou haar nooit kunnen krijgen. Maar met een monter rukje van zijn hoofd zette hij die bedenkingen van zich af. Daar zou hij zich later wel om bekommeren.

Hij vertelde zijn moeder niet wat hij van plan was. Zij zou het hem natuurlijk afraden. In plaats daarvan nam hij Julius in vertrouwen. De zaakwaarnemer vond het leuk om bij zijn plan betrokken te worden en gaf hem zonder aarzeling Phaedra’s telefoonnummers en adres, waarna hij de taak op zich nam Phaedra vooraf telefonisch te waarschuwen.

Phaedra reageerde met afgrijzen. ‘Komt hij hiernaartoe?’ riep ze uit.

‘Ik heb hem je adres gegeven,’ antwoordde Julius bedaard.

‘Waarom? Ik wil hen geen van allen nog ooit zien. Nooit meer! Ik ga meteen terug naar Parijs, Julius. Ik wil me niet in dit wespennest begeven.’

‘Doe niet zo belachelijk. Dit is wat we hebben afgesproken, Phaedra. Dit is wat jij wilde, omwille van George.’

‘Nu niet meer. Ik voelde me net een monster, om op de dag van zijn begrafenis zomaar bij hen binnen te komen denderen. Het was zó gênant! Ik kan hun niet meer onder ogen komen. Zeg maar tegen hem dat hij weg moet blijven.’

‘Daar is het nu te laat voor. Hij is waarschijnlijk al onderweg.’

‘Dan vertrek ik hier nu. Ik heb al gepakt.’

‘Phaedra, kalmeer nu eens even,’ suste hij. Julius was er erg trots op dat hij goed met mensen om kon gaan. ‘Luister naar me. George hield van je; dat heeft hij wel bewezen door je die kostbare juwelen te vermaken. Hij wilde voor altijd voor je zorgen. Trouwens, je zei dat je geen familie had. Nou, die heb je nu wel.’

‘Ik wil een familie die mij wil, Julius.’

‘Waarom denk je dat David dat hele eind naar Londen rijdt? Denk je dat hij die moeite zou nemen als ze niets van je wilden weten? Jij hebt tegen me gezegd dat lady Frampton je hoogstpersoonlijk heeft opgebeld om je te vragen een weekend te komen logeren. Denk je dat ze dat had gedaan als ze je niet terug wilde zien? Ze doen je een handreiking, Phaedra, en gezien de omstandigheden mag dat wel verbazingwekkend heten. Het minste wat je kunt doen, als je het mij vraagt, is hun uitnodiging genadig aannemen.’

‘Zeg maar tegen ze dat ik er huiverig voor ben.’

‘Trek dan iets warms aan.’

‘Jij bent echt niet wijs!’ Ondanks zichzelf moest ze lachen.

‘Mooi zo, dat is beter. Haal nu eens diep adem en probeer te bedenken wat je gaat zeggen. Je kunt hun gulle gebaar op z’n minst beantwoorden met dankbaarheid.’

 

Het was zes uur ’s avonds toen David aanbelde bij Cheyne Row 19. De smalle straat lag als een geheim diep verborgen in de doolhof van smalle straatjes met eenrichtingverkeer en fraai geschilderde stadswoningen tussen King’s Road en de Chelsea Embankment. Ondanks de schaduw van de tegenoverliggende katholieke kerk wist de ondergaande zon toch het vochtige trottoir te bereiken, waar een hondenuitlater over het asfalt werd voortgesleept door een meute van vijf enthousiaste honden.

Phaedra woonde in een klein, maar excentriek huis, dat in een voormalige brandweerkazerne was ondergebracht. De ingang bestond uit een grote houten boog, waardoor ooit een brandweerwagen in en uit reed, en daarboven nam een breed raam de hele muur van de eerste verdieping in beslag. Binnen brandde licht, maar er deed niemand open. David drukte nogmaals op de bel.

Uiteindelijk ging de deur voorzichtig op een kier open. Het bleke gezicht van Phaedra keek om de hoek. Ze deed alsof ze verrast was. ‘David, wat doe jij hier?’

Haar aanblik deed zijn hart zwellen van geluk. ‘Ik moet met je praten.’

‘O ja? Nou, kom dan maar binnen.’ Ze zwaaide de deur verder open en David stapte een halletje in dat werd gedomineerd door een wenteltrap die om de paal heen was gebouwd waarlangs vroeger brandweermannen naar beneden roetsjten.

‘Wat een mooi huis,’ zei hij terwijl hij het interieur in zich opnam.

‘Ja, hè? Het is iets heel bijzonders. Daar hou ik van.’ Ze sloot de deur en ging hem voor naar een verrassend grote keuken annex zitkamer, die uitkwam op een kleine tuin, waar een paar vinken druk zaten te pikken op een voederhuisje dat aan een boom hing. Hij zag dat er een grote koffer op de grond stond en dat er een jas over de bank lag gedrapeerd.

‘Ga je weg?’ vroeg hij.

‘Naar Parijs. Daar woon ik. Ik ben hier maar een maand geweest, om op het huis te passen van een vriendin.’

‘O, ik dacht dat je hier woonde.’

‘Nee, mijn huis staat in Parijs. Morgen vertrek ik.’

David moest moeite doen om zijn teleurstelling de baas te worden. ‘Dan kom ik ongelegen…’

Phaedra had geen goed gevoel over zichzelf. Hij was tenslotte helemaal uit Hampshire hiernaartoe gekomen. ‘Zal ik een kop thee voor je zetten?’ bood ze aan. ‘Jullie Britten zijn immers zo dol op thee?’

Hij glimlachte. ‘Dat is waar, maar ik heb liever koffie.’

‘Oké, dat kan ook. Cappuccino, espresso…’

‘Zwart, graag.’

‘Natuurlijk. Deze machine kan alles.’ Ze ging in de weer met een koffiecupje en een grote blauwe mok. ‘Wil je niet gaan zitten?’

David trok een felrood gelakte stoel met een spijlenrug naar achteren. Er stonden nog drie andere, in het blauw, groen en paars. Midden op de tafel, die bezaaid lag met foto’s, brandde een kaars met rozengeur.

‘Sorry voor de rommel, ik was mijn foto’s aan het uitzoeken.’ Terwijl de mok volliep met koffie pakte ze een doos op van de vloer en begon de foto’s er haastig in te schuiven.

‘Voor mij hoef je ze niet op te ruimen. Je zou eens moeten zien hoe ik woon.’

‘O, ben jij ook zo’n sloddervos?’

‘Ontzettend. Dat zit vast in de familie,’ zei David, die zich heilig had voorgenomen zijn vuur te temperen door voor ogen te houden dat ze broer en zus waren.

Phaedra sloot de doos met foto’s en zette de beker dampende koffie voor hem neer. ‘Ik weet wel waarom je bent gekomen,’ zei ze terwijl ze de paarse stoel onder de tafel vandaan trok en tegenover hem ging zitten.

‘Moeder is erg van slag. Ze heeft het idee dat ze je onheus behandeld heeft op papa’s begrafenis. Ze wil opnieuw beginnen.’

‘Luister eens, ik had me nooit aan jullie moeten voorstellen. Ik had meteen na de dienst moeten vertrekken.’

‘Het was misschien niet het beste moment om met ons kennis te maken, maar gedane zaken nemen geen keer. Laten we proberen verder te gaan.’

Ze moest grinniken om zijn pragmatische opstelling. ‘Dat lijkt me een goed plan.’

‘Ik ben blij dat je het ermee eens bent.’

‘Dat ben ik zeker. En vertel me nu maar eens of je mijn koffie lekker vindt.’

Hij nam een slok. ‘Heel lekker. Neem jij niet?’

‘Ik heb al een kop gedronken. Als ik er nog een neem, word ik helemaal hyper. Hier, neem een koekje. Koekjes zijn mijn zwakke punt.’

‘Dat van jou en van tante Rosamunde.’ Hij tastte toe toen ze hem de trommel voorhield en haalde er een rond, zwart biscuitje uit. ‘Oreo’s.’

‘Een blikje Amerika in mijn Londense keuken.’ Ze keek toe hoe hij een koekje pakte en nam er toen zelf ook een. ‘Zijn ze niet zalig?’ Terwijl ze in de Oreo’s hapten, keken ze elkaar glimlachend aan.

David deed zijn uiterste best om Phaedra als een zus te beschouwen, maar dat lukte niet al te best. Zoals ze daar tegenover hem zat smolt hij helemaal bij de aanblik van haar prachtige glimlach. De lucht die tussen hen in hing was geladen. Hij was er zeker van dat zij dat ook moest voelen, want de damp sloeg bijna van de tafel af, als hitte boven een woestijn. Ze moesten om dezelfde dingen lachen en geen enkele spitsvondigheid of toespeling hoefde nader verklaard te worden. Het was net of ze een eeuwenoude vriendschap weer oppakten, en ondanks alle moeite die hij deed hunkerde hij naar haar met elke vezel van zijn lichaam, op een manier die voor een broer niet door de beugel kon.

David keek er niet naar uit om weer te moeten vertrekken en het hele eind terug te rijden naar Hampshire. Het was zo gezellig in haar keuken en er ging zo’n bekoring van haar uit dat hij het liefst zou blijven. ‘Wil je met me uit eten?’ vroeg hij opeens plompverloren.

‘Uit eten?’

‘Ja, waar je maar wilt.’

‘Je lijkt je vader wel: altijd hongerig.’ Ze schonk hem een ietwat verdrietige glimlach. ‘Hij verheugde zich altijd op de volgende maaltijd, ook al zat hij nog te eten.’

‘Zouden niet alle mannen zo in elkaar zitten?’

‘Misschien wel. Het komt gewoon door hoe je het vraagt: dat spontane enthousiasme. George was ook zo impulsief.’ Ze voelden allebei een koude wind over de lege vlakte in hun hart waaien.

David sloeg zijn ogen neer en keek naar de tafel. ‘Misschien moest ik dan maar gewoon naar huis rijden.’

‘Nee, niet doen. Ik maak hier wel iets klaar; dan hoeven we de deur niet uit. Hou je van pasta? George was erg dol op mijn spaghetti Napoletana.’

‘Je hoeft voor mij geen moeite te doen.’

‘Spaghetti Napoletana is geen moeite. Ik kook graag. Dat vind ik ontspannend.’

Ze stond op en David keek toe hoe ze de spaghettipan tevoorschijn haalde uit een van de keukenkastjes. Ze had een losvallend gebloemd shirt aan met een spijkerbroek en sportschoenen eronder, maar hij zag desondanks dat ze een lichaam met prachtige rondingen had. ‘Nu je toch blijft eten, kunnen we net zo goed een fles wijn opentrekken. Als het goed is staat er nog chardonnay in de koelkast. Wil je even kijken?’ Hij vond de wijn. Ze gaf hem een kurkentrekker aan en zette een paar glazen op tafel.

‘Heb jij mijn vader ooit “papa” genoemd?’ vroeg hij terwijl hij de glazen volschonk.

Ze aarzelde even. ‘Nee. Dat voelde niet goed. Ik ben geen klein meisje meer. Ik noemde hem George. Dat paste bij hem.’

‘Het verbaast me dat hij je zo lang voor zichzelf heeft weten te houden.’

‘Mannen zijn er goed in hun leven in vakjes te verdelen, denk je niet? Trouwens, ik woonde in Parijs. De tijd die we samen hebben doorgebracht was in de Himalaya, niet in Londen.’

‘Dus jij bent ook bergbeklimmer?’

‘Voor een goede foto doe ik alles.’ Breed lachend keek ze hem aan. ‘Zelfs achter een maffe Engelsman aan lopen de Mount Pumori op!’

‘Mijn god, je bent echt een dochter van je vader!’

‘We deelden inderdaad een liefde voor avontuur en het buitenleven.’

Hij overhandigde haar haar glas en keek toe hoe ze een slokje nam. ‘Wat dacht je moeder toen je naar hem op zoek ging?’

‘Ik zou het niet weten. We kunnen niet met elkaar overweg.’ Phaedra draaide zich om om een ui te gaan snijden.

‘Hebben ze elkaar nog gezien, papa en je moeder?’

‘Nee. Zij wilde dat niet, en hij ook niet. Het was allemaal iets uit het verleden. Ze besloten allebei om het daar te laten.’

‘Heel verstandig. Is je moeder hertrouwd?’

‘Nee.’ Ze keerde zich om en grijnsde. ‘Wat wil je veel weten, David Frampton. Waarom maak je jezelf niet nuttig door de tafel te dekken? De borden staan hier,’ zei ze, wijzend naar een kast. ‘Bestek ligt in de la. Glazen staan bovenin en in de koelkast staat water, want ik ga ervan uit dat je je wijn wilt aanlengen als je nog naar huis moet rijden.’

‘Als Rufus er niet was zou ik op Eaton Square gaan slapen.’

‘Ik neem aan dat Rufus een hond is?’

‘Inderdaad. Een grote gele hond, die het helemaal niet leuk zou vinden als ik vanavond niet thuiskwam.’

‘Heb je hem helemaal alleen thuisgelaten?’

‘De beheerder van de boerderij houdt een oogje op hem als ik weg ben. Maar die heeft hem waarschijnlijk om zes uur teruggebracht en in de keuken opgesloten.’

‘Dan moet je straks naar huis.’ Ze keek op haar horloge. Het was kwart voor acht. ‘Om half tien zet ik je de deur uit.’

Toen de spaghetti klaar was, gingen ze aan tafel zitten om die op te eten. Phaedra had een dikke, kleverige saus gemaakt van tomaten met basilicum en had de spaghetti daar de laatste paar minuten in verwarmd.

‘Je kunt erg lekker koken,’ complimenteerde David haar.

‘Dank je.’ Hij zag dat haar glas leeg was en schonk het weer vol. ‘Hè, wat leuk om samen met mijn broer te zitten eten.’

‘Ik had me nooit kunnen voorstellen dat ik dit zou doen, moet ik zeggen.’

‘Heb je in je jonge jaren nooit naar een zus verlangd?’

‘Niet echt. Maar moeder had wel graag een dochter willen hebben. Volgens mij willen alle vrouwen dat, en mijn moeder is erg vrouwelijk. Ze zou het heerlijk hebben gevonden om meisjesdingen te delen met een klein meisje. In plaats daarvan kreeg ze drie lawaaiige zonen. In het hele huis geen spoortje roze te bekennen.’

‘Ik ben dol op roze.’ Ze lachte bitter. ‘Toen ik klein was, had ik een blauwe slaapkamer, omdat mijn moeder blauw zo mooi vond. Ik wilde roze, zoals alle kleine meisjes, maar zij beweerde dat blauw de beste kleur voor me was. In feite was het de beste kleur voor háár. Maar ze kleedde de kamer wel aan met knuffelbeesten en een belachelijk poppenhuis voor grote mensen dat veel te kwetsbaar was om mee te spelen.’

‘Het klinkt alsof ze haar best deed.’

‘Helemaal niet. Materieel gesproken gaf ze me alles wat mijn hartje begeerde, maar emotioneel gezien niet.’

‘Hoezo niet?’

‘Omdat ze nooit tijd voor me had. Ze was helemaal geen echte moeder. Je kunt wel zeggen dat ze alleen maar geïnteresseerd was in zichzelf en in de eerstvolgende man die haar zou kunnen onderhouden. Ze was verschrikkelijk onzeker en ik zat in de weg. Als je een dochter aan je rokken hebt, is de kans om een vrijer te krijgen een stuk kleiner. Dus gaf ze me door aan de ene vriendin na de andere en gooide wat geld achter me aan – alles om maar van me af te zijn.’ Ze haalde haar schouders op, alsof het er niet langer toe deed.

‘Wat treurig, Phaedra.’

‘Ach, denk maar niet dat ik met mezelf te doen heb. Naar de maatstaven van de meeste mensen gemeten heb ik een bevoorrechte jeugd gehad. Trouwens, zodra ik oud genoeg was ging ik het huis uit. Zodra ik zelf het heft in handen had, werd het leven meteen een stuk beter. Mijn moeder is nu alleen nog een herinnering.’

David dronk zijn glas leeg. ‘Is er een speciaal iemand in je leven?’

Ze lachte even. ‘Bedoel je of ik een relatie heb?’

‘Ik zou het geen prettig idee vinden als je eenzaam was.’

Ze staarde even in haar glas. ‘Ik ben veel te onafhankelijk om eenzaam te zijn,’ antwoordde ze boudweg, maar door de manier waarop ze haar schouders liet zakken geloofde hij haar niet helemaal.

‘Nou, heb je iemand?’ drong hij aan.

‘Nee, ik ben ongebonden.’

‘Dat verbaast me,’ zei hij, maar zijn stemming klaarde ervan op.

‘Hoe dat zo?’

‘Omdat je erg knap bent. Ik zou toch denken dat iemand inmiddels wel zijn oog op je had laten vallen.’

‘O, dat is ook wel gebeurd. Ik ben korte tijd wanhopig, waanzinnig en verpletterend verliefd geweest.’

Davids opgetogenheid werd meteen verstoord door jaloezie. ‘Echt waar?’

‘Ja. Maar ik heb hem niet vast kunnen houden.’ Haar ogen begonnen te glanzen en ze leek in elkaar te krimpen van verdriet.

‘Sorry. Ik had er niet naar moeten vragen.’

‘Jij kon het niet weten.’

‘Wat is er dan gebeurd?’

In een poging de pijn die ze nog steeds voelde van zich af te zetten schonk ze hem een glimlach. ‘Ik wil er niet over praten. Maar ik weet niet of ik ooit nog zo van iemand zal kunnen houden. Ik had er alles in geïnvesteerd: mijn hart, mijn ziel, mijn hele toekomst. Maar er zou geen toekomst komen. Ik ben niet van plan me ooit weer op die manier te laten kwetsen.’ Ze slaakte een diepe zucht en nam een slok wijn. ‘En jij? Heb jij ooit een serieuze relatie gehad?’

‘Ik ben nog nooit verliefd geweest zoals jij het beschrijft: wanhopig, waanzinnig en verpletterend verliefd. Ik wacht nog steeds af tot dat een keer gebeurt.’

‘Je hebt toch wel vriendinnen gehad?’

‘Jawel. Maar er is een wereld van verschil tussen een vriendin en ­iemand zonder wie je niet kunt leven.’

Haar ogen begonnen weer te glanzen. ‘Ik weet hoe dat voelt.’

Ze beet op haar onderlip. ‘Ik voel me zo leeg, David.’

‘Dat geldt voor ons allemaal.’

‘Het was zo plotseling. Ik verwacht nog steeds dat George me belt, maar dat zal hij nooit meer doen. Ik dacht dat ik een toekomst had, maar die nam hij met zich mee en nu krijg ik die nooit meer terug. Maar weet je wat me het meest dwarszit? De laatste keer dat we elkaar spraken was…’ Ze leek het woord dat ze wilde uitspreken in te slikken, alsof het te pijnlijk was.

‘Was…?’

Verslagen liet ze een zucht ontsnappen en haar schouders hangen. ‘Het doet er niet meer toe. Ik heb nooit afscheid kunnen nemen.’

Omdat ze bij die woorden zo verdrietig keek, schoof David zijn stoel naast de hare en sloeg zijn arm om haar schouders. Ze liet haar hoofd tegen zijn borst zakken en huilde. David trok haar tegen zich aan en snoof met welbehagen de vanillegeur van haar haar op en genoot van het gevoel van haar lichaam tegen het zijne. Hij sloot zijn ogen en voelde zijn eigen hart zwaar worden van onuitgesproken verdriet. Anders dan Phaedra had hij gemerkt dat bij hem de tranen niet zo makkelijk kwamen; die leken achter in zijn keel te blijven steken, waar zijn spieren zich samentrokken en pijn deden van alle moeite om ze in te houden.

‘Sorry,’ mompelde ze even later. ‘Ik ben er gewoon kapot van. Ik had hem gevonden, en toen raakte ik hem weer kwijt.’

‘Kom op Fairfield logeren, Phaedra,’ drong hij aan. ‘Dan vind je troost bij zijn familie.’

‘Dat kan ik niet.’

‘Ik sta erop.’

‘Jullie weten niets van me. Ik ben een vreemde. Ik kan niet zomaar binnen komen vallen.’

‘Ik denk nou niet bepaald dat je ons ’s nachts zult vermoorden.’

Ze snufte. ‘Natuurlijk niet. Maar toch voel ik me er ongemakkelijk bij om gastvrijheid van je moeder te accepteren.’

‘Ze wil graag dat je komt.’

‘Nee, ik heb al genoeg problemen veroorzaakt. Ik kan echt beter teruggaan naar Parijs.’

‘Alsjeblieft. Loop niet weg. We hebben je nog maar net ontdekt. Moeder wil je graag leren kennen. Je bent familie. Mijn vader zou graag gewild hebben dat je naar Fairfield kwam. Dat is de plek waar je thuishoort.’

Er viel een lange stilte. Phaedra had nooit ergens thuisgehoord. De gedachte om familie te hebben was erg verleidelijk. Misschien dat Parijs toch kon wachten. Eén weekend zou geen kwaad kunnen. Ze hief haar hoofd op. ‘Als jij belooft dat je voor me zult zorgen.’

‘Natuurlijk doe ik dat.’

‘Oké, dan kom ik.’ Met de rug van haar hand streek ze langs haar ogen, en toen ze zag dat er een vochtvlek op Davids shirt zat probeerde ze die ook weg te vegen. ‘Lieve help, ik heb je helemaal natgehuild.’

‘Het is maar een overhemd.’

‘Ik kan het droogmaken met mijn föhn.’ Ze moest lachen toen ze Davids gezicht zag. ‘Of niet.’

‘Waar zie je me voor aan? Alsof het mij iets kan schelen dat er een vochtplek op mijn shirt zit.’ Ze lachten allebei. ‘Voordat ik thuis ben is het weer droog, dus kan Rufus er geen aanstoot aan nemen.’

Ze wierp een blik op de klok aan de muur. ‘Het is al over half tien en ik had gezegd dat ik je dan de deur uit zou zetten.’

‘Dat hoeft niet. Ik zet mezelf wel de deur uit. Ik moet terug naar mijn huisgenoot.’

Toen hij naar buiten stapte, kwam ze in de deuropening staan. ‘Ik heb een fijne avond gehad. Je hebt me echt opgevrolijkt,’ zei ze.

‘Ik weet niet of ik je echt wel zo vrolijk heb gemaakt,’ antwoordde hij met een blik op haar betraande gezicht.

‘O ja, zeker wel. Geen twijfel mogelijk. Het is fijn om over George te praten met iemand die hem heeft gekend.’

‘Dan zie ik je vrijdag.’ Hij legde zijn hand op haar onderrug en boog zich omlaag om haar een kus op haar wang te geven. Die was nog vochtig.

‘Tot vrijdag dan,’ antwoordde ze. ‘Dan zorg je voor me, hè?’

Ze keek hem na toen hij in het licht van de straatlantaarns naar zijn bemodderde auto liep. Hij draaide zich om en zwaaide voordat hij instapte. Ze bleef in de deuropening staan tot hij de motor startte en langzaam de straat uit reed. Dus ze zou toch door George’ familie worden verwelkomd. Ze voelde zich even beroerd als een dief die berouw heeft gekregen.

Later, toen ze in bed stapte, ging haar mobiele telefoon, die op het nachtkastje lag. Op het display las ze de naam Julius Beecher. Met tegenzin nam ze op.

‘En, hoe is het gegaan?’ vroeg hij.