22
Die avond aten David en Phaedra samen in zijn keuken. Phaedra had een paddenstoelenrisotto gemaakt en David had een mooie bourgogne opengetrokken. Het deed David plezier dat hij erin geslaagd was haar op het landgoed binnen te smokkelen zonder dat zijn moeder of grootmoeder erachter was gekomen. Hij had haar helemaal voor zichzelf.
Ze hadden die middag met z’n tweeën in de Landrover met Rufus op de achterbank rondgereden over de landerijen. Phaedra vond het heerlijk om hem te vergezellen als hij aan het werk was en het hinderde haar niet dat ze tegen de tijd dat ze weer thuis waren warm en stoffig was.
Na het eten gingen ze naar buiten om naar de sterren te kijken. In tegenstelling tot de sterren boven Londen, die gedimd werden door de smog, waren deze zo helder en schitterend als geslepen diamanten. Ze besloten om met Rufus een rondje om het meer te maken. De duisternis voegde iets spannends toe aan hun middernachtelijke wandeling. David stak zijn handen in zijn zakken om zich ervan te weerhouden de hare vast te pakken. Hij hield zichzelf steeds voor dat ze broer en zus waren, maar die woorden leken hol en betekenisloos. Ze vóélde niet als zijn zusje. Zeggen dat ze dat was, veranderde niets aan zijn gevoelens voor haar en aan het feit dat die gevoelens met de minuut sterker en minder beheersbaar werden. Als hij zich ervan kon overtuigen dat het voor haar anders was, zou hij zijn gevoelens op de een of andere manier wel onderdrukken, maar elke keer als ze hem aankeek legde ze haar hart voor hem open.
Ze kwamen bij het meer, waar de maan in het kwikzilverachtige water weerspiegeld werd. Rietstengels tekenden zich ertegen af; hun zware pluimen zwaaiden zachtjes in de wind en een dikke waterhoen zat te slapen op haar nest midden in het meer, buiten het bereik van de vossen. Terwijl ze eromheen liepen, drongen lieflijke pianoklanken tot hen door, door de wind meegevoerd vanaf het grote huis. ‘Wie zou er nu nog spelen?’ vroeg David.
‘Speelt je moeder piano?’
‘Vroeger wel. Maar ze heeft de vleugel in geen jaren aangeraakt.’
Ze verlegden hun pad en liepen het gazon op. ‘Je gaat haar toch niet bespioneren?’ fluisterde Phaedra.
‘Waarom niet?’ antwoordde hij terwijl hij over het pasgemaaide gras naar het huis liep.
‘Ben je niet bang dat Rufus je zal verraden?’ zei ze zachtjes.
Hij keek naar zijn hond, die opsprong tegen het raam waardoor een lichtstraal vanuit de salon naar buiten viel. ‘Zolang moeders honden zijn opgesloten, is het wel in orde.’
De muziek werd luider toen ze het raam naderden. Het was een droevige melodie, vloeiend gespeeld.
‘Is je tante hier nog steeds?’ vroeg Phaedra.
‘Ja, ik geloof dat ze hier voorgoed haar intrek heeft genomen.’
‘Heeft ze zelf dan geen huis?’
David lachte zachtjes. ‘Je zou denken van niet, hè? Ze is gekomen om mam te troosten, maar nu troost mam haar. Ze is van de trap gevallen.’
‘Ja, dat vertelde Margaret al. Die arme stakkerd.’
‘Ze had kennelijk te veel gedronken.’
‘O jee.’
‘Maar ze heeft nu wel een excuus om nog een week langer te blijven. Dokter Heyworth heeft haar rust voorgeschreven.’
‘Het is vast fijn voor je moeder om gezelschap te hebben.’
‘Ik geloof eerlijk gezegd dat ze er een beetje genoeg van krijgt. Ze is de hele dag in de tuin of ze is bezig met de restauratie van het tuinhuis, waarschijnlijk om even alleen te kunnen zijn.’
‘O, het tuinhuis!’ riep Phaedra zachtjes uit. ‘Ik ben blij dat ze zich daarover ontfermd heeft.’
‘Ze heeft gevraagd of we haar dit weekend allemaal willen helpen. Dan ben je in ieder geval een tijdje verlost van oma.’ Hij bleef bij het raam staan en tuurde naar binnen. ‘Het is moeder,’ fluisterde hij.
‘Ze speelt prachtig.’
‘Ze zit in haar ochtendjas en ze heeft een kaars op de piano aangestoken.’
‘Is ze alleen?’
Hij trok een geschrokken gezicht. ‘Wat zijn dat voor insinuaties!’
‘Ik dacht aan je grootmoeder met de dominee. Misschien is het besmettelijk.’
Hij gaf haar een speels tikje op haar arm. ‘Ondeugd! Laten we maar gaan, voor ze ons ziet.’ Plotseling hield de muziek op. David greep Phaedra’s hand en ze renden weg over het grasveld.
Antoinette liep naar het raam en keek hen na terwijl ze in de duisternis verdwenen. Rufus dribbelde aan de andere kant naar het raam en hief zijn poot op tegen de kerstrozen, totaal niet verrast om haar daar te zien staan. Antoinette fronste haar wenkbrauwen en vroeg zich af wie die vrouw die David bij zich had was. Ze leek verdacht veel op Phaedra. Dat blonde krullende haar was onmiskenbaar. Maar zou David haar hand vasthouden? Nee toch?
Ze keerde terug naar de vleugel met een onrustig gevoel vanbinnen. Die onrust kwelde haar al sinds David terug was uit Zwitserland, toen ze gezien had hoe zijn gezicht oplichtte als hij over Phaedra sprak. Maar ze voelde zich nog ongeruster nu ze tot de conclusie kwam dat de twee mensen die hand in hand over het gazon renden inderdaad David en Phaedra moesten zijn. Ze wist dat haar zoon verstandig was. Als het Tom was geweest, had ze zich wellicht ernstig zorgen gemaakt. Haar onrust werd niet veroorzaakt door angst dat David een relatie zou beginnen met zijn halfzusje. Integendeel, ze was er vast van overtuigd dat hij dat nooit zou doen. Maar het deed haar verdriet dat als David nu eindelijk de liefde van zijn leven had gevonden, zij nooit zijn vrouw kon worden.
Ze blies de kaars uit en sloot de klep van de vleugel. Het stuk dat ze net gespeeld had, had haar gekalmeerd en haar naar een hoger plan gebracht, ergens buiten het bereik van haar zintuigen, waar ze zich overspoeld voelde door een sensatie van harmonie – dezelfde harmonie die ze in de kerk had ervaren. Ook daar was ze zich bewust geweest van een aanwezigheid die haar verzekerde dat ze niet alleen was. Het was een troostrijke gedachte dat ze dat gevoel met pianospelen kon oproepen.
Antoinette deed het licht uit en ging de trap op naar haar slaapkamer. Ze was nog steeds niet klaar met de kamer van George. Ze was er niet meer bang voor, maar een stukje van haar wilde zijn spullen nog bewaren, omdat die haar met hem verbonden. Als ze al die voorwerpen opborg in dozen, zou ze in zekere zin hem toch ook opbergen? Zijn kamer, precies zoals hij hem had achtergelaten, zou de herinnering aan hem levend houden.
Ze stapte in bed en knipte het licht uit. Vervolgens sloot ze haar ogen en dacht aan George. Toen, net toen het verdriet in een golf naar boven kwam, richtte ze haar gedachten op de tuin en het tuinhuis, en al die spannende dingen die ze van plan was. Het raam stond open. De wind blies door de bomen en een uil kraste naar zijn wijfje. Ze luisterde naar die vertrouwde nachtgeluiden en liet zich er zachtjes door in slaap sussen.
David en Phaedra liepen terug om het meer. David had haar hand losgelaten. Niet omdat hij dat wilde, maar omdat, naarmate hij hem langer vasthield, de verleiding steeds groter werd om haar naar zich toe te trekken en haar te zoenen. Het was beter om fysiek contact maar helemaal te vermijden. Phaedra sloeg haar armen over elkaar en liep door alsof er niets onschuldiger was dan hand in hand met hem lopen. Maar in werkelijkheid tintelde haar huid nog waar hij haar had aangeraakt. Als ze geen broer en zus waren geweest, zou ze zich door hem laten meenemen naar een geheime plek bij het meer en zich door hem laten omhelzen. Ze zou willen dat het allemaal anders was. Maar er viel niets meer aan te doen.
Die nacht lagen ze ieder in hun eigen bed, zich scherp bewust van de ander een paar kamers verderop. Phaedra probeerde naar de geluiden van de nacht te luisteren, maar David was overal. Hij was in de wind, in het geweeklaag van de uil en in de kreten die af en toe klonken van een dier dat door een vos werd belaagd. Zijn gezicht lichtte op in het donker toen ze zichzelf dwong te gaan slapen, en toen ze eindelijk indommelde, bevolkte David haar dromen en was George verdwenen.
De volgende ochtend ontbeten ze met Phaedra’s pannenkoeken en reden toen met de Landrover de heuvel op naar het tuinhuis, in de hoop Antoinette daar aan te treffen. Het was een heldere, zonnige ochtend, maar een koude oostenwind blies over de velden en joeg grote donzig witte wolken langs de lucht. Phaedra droeg een trui over haar jurkje, maar ze zag dat ze nog steeds kippenvel op haar blote benen had. Had ze maar een spijkerbroek aangetrokken, dacht ze, maar de wens om er mooi uit te zien voor David had het gewonnen van haar gezonde verstand.
Ze reden over het pad. Een stelletje zwaluwen maakten hun duikvluchten en een dikke patrijs met zes jongen achter zich aan rende over het gras om zich in het kreupelhout te verschuilen. Phaedra glimlachte naar David en hij lachte terug, blij dat ze net zo van de natuur kon genieten als hij.
Eindelijk waren ze bij het tuinhuis. Toen ze uitstapten, konden ze Antoinette binnen tevreden horen zingen. ‘Moeder!’ riep David. Het gezang hield op en Antoinette kwam naar buiten, gekleed in een blauwe overall en met haar haar met een elastiekje naar achteren gebonden.
‘Ha, Phaedra!’ zei ze blij. Ze probeerde niet te denken aan het beeld van die twee die hand in hand over het gazon renden. ‘Wanneer ben jij aangekomen?’
‘Gisteren,’ zei Phaedra. ‘Ik had het helemaal gehad met Londen. Ik kon het er geen minuut meer uithouden. Het is ongelooflijk mooi hier. Je boft maar dat je buiten woont en hier altijd kunt zijn.’
Dus het was inderdaad Phaedra geweest, dacht Antoinette. Ze drukte het onrustige gevoel snel de kop in. ‘Toen George nog leefde, zat ik vrijwel de hele week in Londen. Achteraf gezien kan ik me niet meer voorstellen hoe ik dat heb uitgehouden. Na zijn dood nam ik me voor er vaker naartoe te gaan, maar nu ik de tuin eenmaal heb ontdekt, staat de gedachte om terug te gaan naar de stad me ontzettend tegen. Het is hier zo vredig.’
‘Waar ben je mee bezig?’
‘Ah, mijn nieuwe project. Kom kijken.’
‘David zei dat je hulp nodig hebt.’
‘Graag. Dokter Heyworth komt morgen, en Tom en Joshua zijn er vanavond al.’
‘Geweldig! De hele familie dus.’
Antoinette lachte; ze kon Phaedra toch niet vertellen dat ze allemaal kwamen om haar van Margaret te verlossen? ‘Vele handen maken licht werk. Jullie ontkomen er morgenochtend niet aan!’
‘Wie heeft het tuinhuis gebouwd?’
‘Geen idee.’ Antoinette ging haar voor naar binnen. ‘Romantisch, hè? Er is ongetwijfeld iemand die het weet, maar ik weet niet aan wie ik het moet vragen.’
‘Ik hou wel van een mysterie,’ zei Phaedra.
‘Ik vrees dat dit geheim nooit ontsluierd zal worden, maar we kunnen het tuinhuis wel in zijn oude glorie herstellen.’ Ze zuchtte. ‘Wat jammer dat die muren niet kunnen praten.’
Ze lunchten allemaal samen in het grote huis. Phaedra zag meteen dat Rosamunde een nieuw kapsel had; ze zag er veel liever uit met haar haar los. Toen Phaedra haar een complimentje maakte, keek Rosamunde verlegen. ‘Ik heb mijn haar het grootste deel van mijn leven uit mijn gezicht gedragen. Ik heb het gevoel dat het een beetje laat is om iets nieuws te beginnen.’
‘Het is absoluut niet te laat. Je bent nog jong!’ zei Phaedra.
‘Dat is lief gezegd, kind.’
‘Leeftijd doet er niet toe. Volgens mij gaat het om karakter. Iemand kan op zijn tachtigste jong zijn, of oud op zijn twintigste. Het is maar net hoe je vanbinnen bent.’
‘Daar ben ik het mee eens,’ zei David.
Rosamunde schoof blij heen en weer op haar stoel. ‘Maar in dat geval, Phaedra, ben jij een heel oude en wijze eenendertigjarige, hoewel je er niet ouder uitziet dan twintig.’ David ving Phaedra’s blik en glimlachte stilletjes voor zich heen toen hij haar zag kleuren. Antoinette had het meteen in de gaten. Nu ze gemerkt had hoe na ze elkaar stonden, zag ze iedere verstolen blik en glimlach die die twee uitwisselden. Ze wilde dat niet. Hun groeiende liefde voor elkaar ging verder dan gewoon gedrag tussen broer en zus, en gaf haar beslist een bijzonder ongemakkelijk gevoel. Het was maar goed dat Phaedra de rest van het weekend bij Margaret zou logeren. Voortaan moet ze maar hier in huis overnachten, dacht Antoinette. Het was niet gezond voor David en haar om te vaak samen alleen te zijn. Daar kwam alleen maar narigheid van.
Toen die middag dokter Heyworth op de thee kwam, zat Rosamunde bij het tuinhuis op een stoel met een deken over haar knieën, terwijl Antoinette, Phaedra en David de klimop van de buitenmuren af trokken. Mevrouw Gunice had hem een Tupperware-bakje met koekjes gegeven en een mand met cake, sandwiches, een paar thermoskannen thee, kopjes, borden en bestek om in zijn auto mee te nemen. Dokter Heyworths hart klopte sneller bij de gedachte dat hij de hele middag zou doorbrengen met de vrouw van wie hij hield, en hij trapte op het gaspedaal om zo snel mogelijk boven aan de heuvel te zijn.
‘Hallo, William,’ zei Rosamunde vrolijk toen zijn auto stilhield bij de meidoorns. Ze zwaaide naar hem en hij zwaaide terug; zijn mond verbreedde zich tot een gulle glimlach. ‘Wat heb je daar?’ vroeg ze toen ze zag dat hij een grote mand van de achterbank tilde.
‘Thee,’ zei hij.
Toen hij over het pad naar hen toe liep, greep een windvlaag zijn strohoed en blies die van zijn hoofd. ‘O jee!’ riep hij.
‘Het is hier behoorlijk winderig. En koud ook, als de zon achter de wolken verdwijnt,’ zei Rosamunde. Hij zette de mand bij haar voeten en rende weg om zijn hoed te pakken voor de wind hem verder weg zou blazen.
‘Aha, heerlijk, koekjes van mevrouw Gunice,’ mompelde Rosamunde terwijl ze de inhoud van de mand inspecteerde.
‘Goed werk, lady Frampton,’ riep dokter Heyworth uit toen een lange sliert klimop als een dode octopus op de grond viel.
‘Ik word goed geholpen,’ zei Antoinette.
‘Vele handen maken licht werk,’ zei Rosamunde. ‘Ik zou ook wel graag willen helpen.’
‘Maar dat moet je niet doen,’ zei dokter Heyworth vriendelijk. ‘Hoe is het vandaag met onze patiënte?’
‘Ik voel me stukken beter. Ik ben heel voorzichtig naar boven gelopen en nu zit ik lekker onder deze deken.’
‘Mag ik je een kopje thee inschenken?’
‘Graag!’
Dokter Heyworth haalde een thermosfles uit de mand. ‘Morgen zal ik me erop kleden; dan kan ik meehelpen,’ zei hij.
‘Misschien mag ik dan ook wel meedoen.’
‘Je zus heeft heus wel een karweitje voor je dat niet te inspannend is – toch, lady Frampton?’
‘Ze mag de ramen lappen,’ riep Antoinette vanaf het dak.
‘Waarom drinkt u niet ook een kopje thee, lady Frampton? Dan trek ik wel klimop los. U wilt ongetwijfeld ook wel even uitblazen.’
Antoinette glimlachte naar hem. ‘Als de dokter het zegt, moet ik wel luisteren.’ Ze lachte en klom voorzichtig langs de ladder naar beneden. Toen ze daar was aangekomen stond dokter Heyworth al klaar om haar te helpen. Ze pakte zijn hand, sloeg de laatste sporten over en sprong op het gras’. ‘Dank u wel.’
Dokter Heyworth rolde zijn mouwen op. ‘Ik kan niet stilzitten terwijl jullie aan het werk zijn. Dat is niets voor mij.’
‘Dan drink ik een kopje thee met Rosamunde en kijk ik lekker toe terwijl jullie drieën het werk doen.’
Antoinette spreidde het kleedje uit dat mevrouw Gunice boven op de mand had gelegd en ging zitten. David en Phaedra stonden op ladders en trokken de klimop van het timpaan dat op de zuilen rustte. Het was zwaar werk, omdat de plant zich had vastgehecht aan de stenen en niet van plan was los te laten. Met plamuurmessen wrikten ze de hechtworteltjes los, voorzichtig om de stenen eronder niet te beschadigen. Ze praatten gezellig met elkaar. Af en toe klonk hun lach op, en zelfs Rosamunde voelde de dynamiek tussen hen.
‘Alsof ze elkaar hun hele leven al kennen,’ merkte ze op tegen haar zus.
‘Ja,’ antwoordde Antoinette nerveus.
Rosamunde kneep haar ogen samen toen ze haar zusters toon hoorde. ‘Ze zijn wel érg dol op elkaar, hè?’
Antoinette kromp ineen. ‘Hoe bedoel je?’
‘Niets. Alleen dat er iets tussen hen is – een soort geladenheid. Maar misschien zijn ze alleen maar dikke maatjes. Ze kunnen het in ieder geval heel goed samen vinden.’
‘Denk je dat ze op elkaar vallen? Nou, daar kunnen ze dan verder niets mee. Ze zijn familie.’
Rosamunde zag dat haar zus van slag was. ‘O, kom op, Antoinette, je hoeft je nergens druk om te maken. David is een verstandige jongen.’
‘Dat weet ik wel, maar ik vind het verschrikkelijk als hij ongelukkig is. Onbeantwoorde liefde is heel erg.’
De zussen dronken samen hun thee en keken hoe de anderen langzaam al de klimop omlaaghaalden. Plotseling riep David verrast: ‘Kijk nou eens! Er staan iets op het steen geschreven!’ Dokter Heyworth klom naar beneden om het beter te kunnen bekijken. Phaedra veegde de laatste restjes klimop weg. Daar stonden duidelijk de woorden: DUM SPIRO TI AMO in het steen gebeiteld, gevolgd door een datum.
Antoinette stond op en zette haar handen in haar zij. Ze keek verbaasd omhoog naar de inscriptie. ‘Niet te geloven!’ bracht ze ademloos uit. ‘Een aanwijzing voor ons mysterie. Wat betekent het? U kent vast Latijn, dokter Heyworth!’
‘Jazeker. “Zolang ik ademhaal, heb ik je lief,”’ antwoordde hij.
‘O, wat romantisch!’ riep Phaedra uit.
‘En de datum, dokter Heyworth?’ vroeg Antoinette.
‘1954.’
‘Dus het tuinhuis is niet zo oud als wij dachten.’
‘Als iets door de natuur wordt verwoest, ziet het er veel ouder uit dan het in werkelijkheid is. Gebouwen kunnen in een paar jaar verweren,’ wist dokter Heyworth.
‘Nou, wie kan het dan gebouwd hebben?’ vroeg Rosamunde.
‘Ik neem aan dat een man het heeft laten bouwen voor de vrouw van wie hij hield,’ zei David. ‘En in 1954 woonde opa hier – verder niemand.’
‘Die moet toen in de twintig zijn geweest… Denk je dat hij het voor Margaret heeft laten bouwen?’ vroeg Antoinette verwonderd.
‘Als het speciaal voor haar gebouwd is, waarom heeft zij het dan zo laten vervallen?’ vroeg David.
‘Geen idee,’ antwoordde Antoinette peinzend. ‘Ik bedoel, het tuinhuis kan alleen maar gebouwd zijn door Arthur.’
‘En hij kan het voor niemand anders gebouwd hebben dan voor Margaret.’
‘Haar familie komt uit Bath, als ik me niet vergis,’ voegde Antoinette eraan toe.
‘Vandaar de Bath-stenen.’
‘Dat kan dan wel kloppen,’ zei dokter Heyworth.
‘Phaedra, je hebt een opdracht dit weekend,’ zei Antoinette opgewonden. ‘Jij bent de enige die het verhaal bij haar los kan krijgen.’
‘Ik zal mijn best doen,’ antwoordde Phaedra, terwijl ze de ladder af klauterde.
‘Laten we een kopje thee nemen om het te vieren,’ stelde David enthousiast voor.
‘Er zijn cake en koek en sandwiches met ei,’ vertelde Rosamunde. ‘Mevrouw Gunice heeft weer een feestmaal klaargemaakt.’
Die avond bracht David Phaedra naar het huis van zijn grootmoeder aan de andere kant van het landgoed. Phaedra was er de vorige keer toen ze op Fairfield Park was op bezoek geweest, maar nu bloeide de clematis en het huis zag er in de rozige avondschemer mooier uit dan ooit. Ze parkeerde de auto bij de haag tussen het huis en de tuin, terwijl David zijn auto op het grind zette. Hij liet Rufus in de auto, omdat hij niet van plan was lang te blijven.
Margaret was dolblij toen ze Phaedra zag. Ze kwam haastig met een brede glimlach op haar gezicht uit haar werkkamer de hal in lopen. Ze spreidde haar armen en sloeg ze enthousiast om Phaedra heen. David had haar nog nooit zo opgewekt meegemaakt. ‘Fijn dat je haar even gebracht hebt, David. Wil je voor je weggaat haar tas nog naar boven brengen? Naar de gele kamer, graag.’
David deed wat hem gezegd was en bracht de tas naar boven. Die was niet erg zwaar. Ze had kennelijk niet veel meegenomen.
Hij probeerde aan Phaedra’s gezicht af te lezen of ze het fijn of vervelend vond om alleen bij Margaret achter te blijven. Ze lachte hem jolig toe en hij wist niet of ze zich alleen maar groot hield of dat ze het echt leuk vond om hier te zijn. Toen hij wegging, voelde hij zich verloren als een jongetje dat zojuist alle feestballonnen de lucht in had laten vliegen.
Hij liep terug naar zijn auto en naar Rufus, die blij kwispelde toen hij zijn baasje zag, maar de gedachte dat hij nu alleen naar huis moest gaan stemde David somber.
‘Nou, meisje, wat zal ik je te drinken inschenken? Ik heb een bijzonder goede sauvignon, als je wijn wilt. Ik neem een glaasje sherry,’ zei Margaret terwijl ze Phaedra voorging naar de zitkamer.
Phaedra liet haar ogen door het fraaie vertrek dwalen. Het was een harmonieuze, vierkante kamer, met een hoog plafond, hoge ramen en een brede honingkleurige schoorsteen waarboven een portret hing van Margaret als jonge vrouw. Ze was bepaald een schoonheid geweest. De kamer was smaakvol ingericht in zachtgeel en blauw, met antiek houten meubilair en grote zachte banken en stoelen, en straalde warmte uit die te danken was aan de positieve energie die er hing en niet aan de cv. ‘Wat een prachtige kamer,’ riep ze welgemeend uit terwijl ze op de bank ging zitten.
‘Ja, maar ik ben niet verantwoordelijk voor de inrichting,’ antwoordde Margaret. ‘Antoinette heeft dat gedaan toen ze hier nog woonde. Ik heb er erg weinig aan veranderd. Het is nog steeds mooi, hè?’
‘Ik vind hem echt prachtig.’
‘Mooi, ik vind het prettig dat je hem mooi vindt. Antoinette heeft iets met geel.’
‘Het is een gelukkige kleur.’
‘Dat ben ik met je eens; het is inderdaad een gelukkige kleur. Ik zal het meisje even bellen.’ Ze drukte een knopje in op een zilveren houder op de wandtafel. Even later verscheen er een opgewekte jonge vrouw met een blauw-met-wit gestreept schort in de deuropening. Haar bruine haar was naar achteren gekamd en ze had een rond, sproetig gezichtje met de grote blauwe ogen. ‘Ah, Jenny, dit is Phaedra. Wat wilde je drinken, kind?’
‘Een glaasje witte wijn graag,’ zei Phaedra.
‘Mooi, en voor u een sherry, mevrouw?’ vroeg Jenny aan Margaret.
‘Zoals altijd,’ zei Margaret kordaat.
‘Mooi, ik ben zo terug.’ Jenny verdween.
‘Ik geloof dat zij te veel geel heeft gehad,’ zei Margaret met een lachje. ‘Ze is veel te vrolijk.’
‘Is ze altijd zo?’
‘Altijd.’
‘Dan boft ze maar.’
‘Je kunt haar beter om je heen hebben dan iemand die de hele tijd loopt te chagrijnen, zou ik zeggen. En bovendien kookt ze heel goed.’ Margaret ging naast Phaedra zitten. ‘Wat gezellig,’ zei ze met een zucht. ‘Nu heb ik je helemaal voor mezelf. Ze vechten allemaal om je in het grote huis, hoor.’
‘Vast niet,’ antwoordde Phaedra bescheiden.
‘O, jawel. Je hebt iets sprookjesachtigs in de familie gebracht. Ik kan er de vinger niet op leggen, maar je straalt een bijzonder licht uit, Phaedra, en daar willen we ons allemaal in koesteren.’
‘Echt, zo’n compliment verdien ik helemaal niet. Jullie zijn allemaal erg aardig voor me geweest. Ik voel me heel welkom.’
‘Ik denk dat Antoinette graag een dochter had gehad, en wat mij betreft – ik had alleen George maar. Ik had het heerlijk gevonden om een meisje te hebben.’ Margarets gezicht betrok even. ‘Maar dat zat er niet in.’
‘Wat jammer.’
‘Ach, het hindert niet meer. Ik heb nu een kleindochter en dat is heerlijk. Ah, Jenny, kom maar binnen.’
Het meisje gaf Margaret haar sherry aan en ze nam een slokje. Phaedra proefde haar wijn, die precies op temperatuur was.
‘David heeft me over jullie bezoek aan Murenburg verteld,’ zei Margaret.
‘Het was louterend, en het heeft ons denk ik allemaal goedgedaan.’
‘Het was een geluk voor de jongens dat jij met hen mee bent gegaan.’
‘Ik vond het fijn. Ik had er behoefte aan om de plek te zien waar George van ons is weggenomen, om hem te kunnen loslaten. Ik heb er nu vrede mee. Ik mis hem natuurlijk, en ik denk veel aan hem, maar het doet niet meer zo verschrikkelijk veel pijn. Ik denk dat dat komt doordat ik zijn dood nu kan aanvaarden. Het is nu eenmaal zo en ik kan niets doen om hem weer tot leven te wekken. Maar ik kan wel zijn herinnering koesteren en verdergaan met mijn eigen leven, dat zo veel beter is geworden doordat ik hem een tijdje heb mogen kennen.’
Margarets gezicht gloeide van bewondering. ‘Jij bent een oude ziel, Phaedra. Ik heb het met dominee Morley over je gehad en hij is het met me eens. Je bent heel wijs voor je leeftijd. Toen je in de blauwe kamer van Antoinette met me praatte, is er iets wonderbaarlijks gebeurd. Niemand heeft ooit zo met me gepraat. Ik was nog niet naar George’ graf geweest, moet je weten. Ik wilde niet accepteren dat hij dood was. Het was te veel. Toen, die dag, ging ik met Joshua naar het kerkhof en gebeurde er iets waarvan ik schrok. Ik kwam bij toeval bij George’ graf terecht en opeens schaamde ik me heel diep omdat ik niet had geweten waar het was. Hij was mijn zoon, en ik wist niet eens welke grafzerk van hem was! Ik heb me zelfs niet bemoeid met de tekst die op de officiële steen komt. Dat heb ik allemaal aan Antoinette overgelaten. Maar ik had me er wél mee moeten bemoeien. En toen kreeg ik erge spijt. Ik dacht dat ik een hartaanval kreeg, maar jij maakte het me allemaal duidelijk toen je met me praatte. Ik had niet gerouwd. Ik bedoel, hoe kon ik nu rouwen terwijl ik zijn dood niet eens accepteerde? Maar met jou kon ik over hem praten en over hoe ik me voelde. Dat was een hele opluchting. Ik voelde me daarna een ander mens.’ Ze glimlachte beverig. ‘Ik heb gisteren een boeketje gele bloemen op zijn graf gelegd. Omdat geel zo’n vrolijke kleur is, dacht ik dat dat mooi zou zijn. En dominee Morley is heel aardig geweest.’
De bloemen waren dus toch geen hulde van de dominee, dacht Phaedra. ‘O, Margaret, wat vind ik het fijn dat je je beter voelt,’ zei ze.
De oude vrouw gaf een klopje op Phaedra’s hand. ‘Jij hebt me de weg gewezen, liefje.’
‘Echt?’
‘Jazeker. Jij was een lichtje dat me de weg naar God wees. Dominee Morley is mijn leraar en gids geweest. Ik kan me nu niet voorstellen dat ik zo oud ben geworden zonder te beseffen dat God bestaat. Het is heerlijk, en ik heb het aan jou te danken.’
‘Maar die eer komt mij echt niet toe.’ Phaedra voelde zich kleintjes onder zo veel lof.
‘Die komt je wel toe, echt, liefje. En nu heb ik iets voor jou.’ Ze pakte een met rood fluweel bekleed etui op dat op de wandtafel lag. ‘George wilde dat jij ze kreeg, en ik vind dat je ze helemaal verdient. Eerst was ik er eerlijk gezegd tegen. Het zijn Frampton-sieraden en ik vond dat ze in de familie moesten blijven. Maar nu ik je ken, weet ik geen betere kandidate om ze aan te geven, hoewel je natuurlijk zult trouwen en ze zult doorgeven in een andere familielijn.’
Phaedra’s hart begon te bonzen. Met een wee gevoel pakte ze het etui aan.
‘Toe maar, doe maar open.’
Phaedra klapte het deksel open. Daar lagen ze: de Frampton-saffieren. Ze schitterden zoals ze nog nooit iets had zien schitteren. Phaedra hapte naar adem. Toen deed ze het etui snel dicht. ‘Margaret, dit kan ik niet aannemen.’
Margarets gezicht betrok. ‘Hoezo? Waarom in ’s hemelsnaam niet?’
‘George was impulsief, dat weet je. Hij wilde dat ik ze kreeg. Maar ik weet zeker dat als hij langer geleefd zou hebben, hij van gedachten zou zijn veranderd.’
‘Dat kun je niet weten.’
‘Jawel. Echt wel.’ Ze lachte bitter. ‘Zijn dood heeft me in een heel lastig parket gebracht, daar heb je geen idee van. Het zou verkeerd van me zijn om ze aan te nemen. Jouw eerste gevoel klopte helemaal: ze moeten in de familie blijven.’
‘Maar jij bént familie.’
‘Zoals je net zei: ooit zal ik trouwen en dan neem ik ze voor altijd mee. Dan behoren ze nooit meer toe aan de Framptons. Dat klopt niet. Jij weet toch ook, diep in je hart, dat dat niet klopt?’
‘Maar mijn zoon wilde het zo.’
‘Het was een gril van hem, Margaret. Echt, ik vind het verschrikkelijk…’
‘Ik sta erop!’ Margaret gaf haar weer een klopje op haar hand. ‘Slaap er maar een nachtje over. Morgen denk je er vast anders over.’
Phaedra zuchtte. Ze wilde haar gastvrouw niet grieven. ‘Goed, ik slaap er een nachtje over.’
‘Mooi. En dan gaan we nu een hapje eten. Je hebt vast honger.’ Phaedra liep achter haar aan naar de eetkamer. ‘Dan kun je me vertellen wat er aan de hand is, daar bij het tuinhuis. David heeft het je vast verteld. Antoinette is het kennelijk aan het restaureren. Weet jij waarom? Ik snap niet wat haar bezielt.’