6

De volgende ochtend banjerde David met Rufus door de velden, en omdat hij in een goed humeur was, was zijn tred veerkrachtig. In de fletse lucht dreven een paar roze wolken voorbij en de zon voelde al warm aan op zijn gezicht. Hij glimlachte, want vandaag maakte de gedachte dat Phaedra zou komen logeren alles een stuk mooier. De gewassen kwamen de aarde uit en hun groene kopjes reikten naar het licht. Vogeltjes dartelden kwetterend rond en hoog in de lucht cirkelde een buizerd met wijd gespreide vleugels boven zijn prooi. Het deed hem goed de in knop staande hagen te zien, en de groene sprieten van wilde hyacinten die in de bossen nog in bloei moesten komen. Rufus verdween in het struikgewas, waar de krullerige groene tentakels van varens zich al begonnen te ontvouwen. Plotsklaps leek de dagelijkse routine van zijn leven op de boerderij helemaal niet gewoon meer, maar glorieus. De bomen reikten uit om hem te omhelzen, de zon straalde op hem neer om hem te omhullen, en het zachte briesje voerde de geur van vruchtbaarheid en nieuw leven met zich mee. Zijn borst zwol door de zinnelijke vreugde van dit alles.

Toen hij bij zijn moeders huis aankwam, trof hij haar in de keuken, waar ze met Rosamunde aan het ontbijt zat. ‘Ik heb nieuws voor jullie,’ kondigde hij aan, terwijl hij tegen de servieskast leunde.

‘Goed nieuws, mag ik hopen,’ zei Rosamunde.

‘Ik denk dat het jullie wel zal bevallen, ja.’

Zijn moeder wierp hem een licht bezorgde blik toe. ‘Nou, hou ons dan maar niet langer in spanning.’

‘Phaedra komt het weekend logeren.’

Antoinette keek hem verbijsterd aan. Op haar wangen verschenen roze blosjes. ‘Hoe weet jij dat? Heb je haar gebeld?’ vroeg ze.

‘Ik ben naar Londen gereden om haar persoonlijk te spreken,’ bekende hij.

Zijn moeder glimlachte dankbaar. ‘Heb je dat voor mij gedaan?’

‘Ja. Ik zag hoe erg je van streek was. Ik wilde iets doen om te helpen.’

‘En wat zei ze?’

‘Ze voelde zich er ongemakkelijk onder dat ze op papa’s begrafenis zomaar was komen binnenvallen, maar ik heb haar ervan weten te overtuigen dat we haar dat wel vergeven.’

Rosamunde beboterde een sneetje toast. ‘Goeie god, dat had ik nou nooit achter je gezocht, David!’

‘Keek ze niet vreemd op toen jij ineens op de stoep stond?’ vroeg Antoinette.

‘Uiteraard, maar ze vroeg toch of ik binnen wilde komen en ze heeft voor me gekookt.’

‘Heeft ze voor je gekookt?’ zei Rosamunde hem na. ‘Lieve help, Antoinette, ze heeft voor hem gekookt!’

‘Ze kan best goed koken.’

‘Wat hebben jullie gegeten?’ vroeg Rosamunde.

‘Spaghetti Napoletana.’

‘Een van je vaders lievelingsgerechten,’ merkte Antoinette zachtjes op.

‘Het was erg lekker.’ David grijnsde schuldbewust bij de herinnering, terwijl hij heel goed besefte dat zijn gevoelens voor Phaedra niet op hun plaats waren.

‘Hoe heb je haar zover weten te krijgen dat ze toch komt?’ vroeg Antoinette.

‘Ze mist papa. Ik heb tegen haar gezegd dat ze hier bij ons troost zou vinden.’

‘Dat is heel lief,’ zei Rosamunde.

‘Ik kan Tom maar beter het goede nieuws gaan vertellen,’ zei Antoinette opgewekt. ‘Ik vraag me af of Josh en Roberta ook komen.’

‘Hun laat je het toch niet weten?’ merkte David verschrikt op.

‘Dat lijkt me wel raadzaam. Misschien komen ze niet, maar het zou niet aardig zijn om ze erbuiten te houden. Phaedra is tenslotte ook Josh’ zus.’

‘Als je wilt dat Phaedra nog een keer terugkomt, zou ik het niet doen. Als iemand haar kan wegjagen, is het Roberta wel.’

Antoinette keek om steun zoekend naar haar zus, en Rosamunde schoot haar al snel te hulp. ‘Antoinette heeft gelijk, David. Het zou niet eerlijk zijn om hen buiten te sluiten. Roberta voelt zich al zo onheus behandeld.’

‘Dan moet Phaedra maar bij jou in huis logeren,’ stelde Antoinette voor. ‘Dan kan ze even ontsnappen als Roberta tactloos doet.’

Rosamunde schudde haar hoofd. ‘Ik weet niet of dat wel zo gepast is, Antoinette.’

‘Ze is mijn zus!’ bracht David haar in herinnering.

‘Ja, dat is waar,’ beaamde Rosamunde.

‘Jouw huis is minder intimiderend dan dit.’

David kon zijn geluk niet op. Hij had het gevoel dat zijn etentje met Phaedra op de een of andere manier de aanspraak die hij op haar kon maken bevestigde. ‘Als jij het zo wilt, mam.’

‘Ik denk dat ze zich dan meer op haar gemak voelt. Jou kent ze nu tenslotte.’

Rosamunde bleef bedenkingen houden. ‘Ik weet het niet, hoor. Het voelt niet goed. Ze mag dan je zus zijn, David, maar je kent haar nog maar net.’

‘We zijn geen pubers meer, tante Rosamunde,’ reageerde David grinnikend.

‘Maar je hebt nog nooit een zus gehad!’

‘Nu wel, en ik heb me voorgenomen haar te leren kennen.’ Hij keek zijn tante grijnzend aan, die inmiddels met een zorgelijk gezicht weer een sneetje toast zat te smeren. ‘En vergeet niet dat Rufus er ook nog is. We zijn heus niet alleen.’

Rosamunde nam een hapje en kauwde met smaak. ‘Dan zal ik wel ouderwets zijn.’

David griste een appel van de fruitschaal. ‘Goed, dat is dan geregeld. Ze komt vrijdag. Ik stel voor dat we dan met z’n allen hier eten. Nu moet ik gaan. Tot later.’ Hij huppelde bijna de zonneschijn in, waar Rufus met Bertie en Woester op het gras aan het spelen was.

 

Die avond vertelde Joshua toen hij thuiskwam van zijn werk Roberta het nieuws. Ze geloofde haar oren niet. ‘Wát? Komt dat mens het weekend logeren? Is je moeder gek geworden?’

Joshua zette zijn aktetas in de hal en liep naar de keuken om een snack uit de koelkast te halen. ‘Nee, ze is alleen maar in de rouw, Roberta.’

‘Dan heeft die rouw wel haar gezonde verstand aangetast.’

‘Schat, kalm nou. Misschien is Phaedra wel heel aardig. Vind je het niet een beetje unfair om haar al te veroordelen nog voor je haar hebt leren kennen?’

Roberta liep achter hem aan de keuken in en keek toe terwijl hij een stuk cheddar uit de koelkast afsneed. ‘Wij moeten natuurlijk ook komen opdraven.’

‘Mam wil uiteraard graag dat we erbij zijn.’

‘Ik had al zo’n donkerbruin vermoeden.’

‘Ze is mijn zus.’

‘Dat weet ik nog niet zo net. Het past allemaal veel te mooi in elkaar. Er zit een luchtje aan.’

Vermoeid liet Joshua zijn schouders zakken. ‘Jij en die complottheorieën van je! Je leest te veel Patricia Cornwell.’

‘Is het jou dan niet opgevallen hoe vergenoegd Beecher klonk toen hij mededeelde dat de Frampton-saffieren naar Phaedra gaan?’

‘Niet wéér die verrekte saffieren!’

‘Dat is belangrijk, Joshua, als jouw familie wordt opgelicht. Antoinette is op het moment ontzettend kwetsbaar. Voor George’ zaakwaarnemer is het een fluitje van een cent om haar een poot uit te draaien.’

‘Moeten we het hier echt weer over hebben?’

Hij nam de kaas en een blikje crackers mee naar de tafel en ging zitten. ‘Wat denk jij dat we moeten doen, Roberta?’

Ze nam tegenover hem plaats en sloeg haar armen op het tafelblad over elkaar. ‘Ten eerste lijkt het mij niet dat Phaedra ervoor beloond moet worden dat ze op de dag van George’ begrafenis, toen zijn familie diep in de rouw was, plotseling komt vertellen dat ze zijn onwettige dochter is. Ten tweede vind ik het niet erg oprecht van je vader dat hij die informatie bijna twee jaar lang heeft stilgehouden. Ten derde is het onvergeeflijk dat zij de Frampton-saffieren heeft gekregen, terwijl die naar ons hadden moeten gaan. Ten vierde had hij schoon schip moeten maken en Antoinette alles moeten opbiechten. Ze is heel goedhartig; ze zou er nooit een punt van hebben gemaakt. Hij had geen enkele reden om aan haar te twijfelen.’

‘Dat komt op hetzelfde neer als nummer twee, maar ga verder…’

Ongeduldig slaakte Roberta een zucht. ‘Vergeet die nummers, Josh. Voor mij is het wel duidelijk dat die Phaedra haar best doet om met list en bedrog de familie binnen te dringen. Op haar leeftijd is dat een tikje merkwaardig. Heeft ze zelf soms geen familie?’

‘Misschien zit die in Canada.’

‘We leven in de eenentwintigste eeuw, en met het geld dat ze heeft gekregen kan ze daar elke week naartoe, als ze zou willen!’

‘Dan hééft ze misschien geen familie. Wie weet zijn wij wel de enige naasten die ze heeft.’

‘Toch is het raar om als je in de dertig bent ineens een familie te adopteren. Ze zou zelf een gezin moeten stichten. Jij vond haar knap, zei je. Dan is het gek dat ze geen man kan vinden om mee te trouwen.’

Vermoeid schudde Joshua zijn hoofd. ‘Ik weet het niet, Roberta, en het kan me ook niet schelen. Ik ga er het weekend naartoe om met haar kennis te maken, omwille van mama. Het zou fijn zijn als jij ook meekwam, met Amber, maar als je een scène gaat schoppen heb ik liever dat je hier blijft.’

Ze glimlachte boosaardig. ‘O nee, ik ga maar al te graag mee om te zien waar het schip strandt, ook al heb ik Kathy het weekend vrij gegeven. Ik ben best bereid zelf voor Amber te zorgen als ik dan getuige kan zijn van iets wat, als het niet zo tragisch was, een schitterende zwarte komedie zou zijn!’

 

De middag daarop stond Antoinette voor het graf van haar man en legde een boeketje lentebloemen tegen de provisorische grafzerk van hout die Barry had gemaakt. De aanblik van de jaartallen 1954-2012 greep haar even sterk aan en ze liet zich op haar knieën zakken om haar hoofd in haar handen te nemen. Het was bijna niet voor te stellen dat George hier onder de grond lag, net als de honden die aan de rand van hun eigen tuin begraven lagen. Hij liet alleen zijn bezittingen achter, maar nu hij er niet meer was leek alle leven daaruit geweken.

‘Ik voel me zo ellendig, George,’ fluisterde ze. ‘Ik weet niet meer hoe ik het in mijn eentje moet redden. Maar erger is nog dat ik zo kwaad ben. Ja, ik ben woedend op je, omdat je tegen me hebt gelogen. Waarom heb je me niet verteld over Phaedra? Dan had ik je immers zonder meer gesteund. Twijfelde je aan me? Is dát de reden waarom je haar geheim hebt gehouden? Dacht je soms dat ik kwaad zou worden? Hoe kon je dat nou denken, terwijl ik er nooit over heb geklaagd dat je me zo vaak alleen liet? Jij ging altijd op reis en ik liet je gaan, omdat ik van je hield en wilde dat je gelukkig was. Maar wanneer heb jij míj op de eerste plaats gesteld, zoals ik jóú altijd op de eerste plaats stelde? Je bergbeklimmerij ging vóór mij en er kwam me geen klacht over de lippen; je wist toch zeker wel dat ik over Phaedra ook nooit zou klagen? Jij was alles voor me, George, maar voor jou was ik niet alles. Dat besef ik nu, en daar word ik heel kwaad om. Als ik voor jou alles was geweest, zou je niet zulke risico’s hebben genomen. Dan zou je niet zo jong gestorven zijn en mij als weduwe hebben achtergelaten. Maar je hebt me weer alleen gelaten, en ditmaal voorgoed, en ik kan het niet aanvaarden. Ik kan het gewoon niet!’

Met de rug van haar hand veegde ze over haar wangen. Op het kerkhof wemelde het van de grafzerken, vele met de naam Frampton erop, met data die helemaal teruggingen tot de veertiende eeuw. Sommige waren zo oud dat je de inscriptie niet eens meer kon lezen. Maar elk van deze graven getuigde van een leven – een leven dat ooit even kleurrijk was geweest als het hare. Op een dag zou ze hier naast George liggen en zou háár kleurrijke leven ook afgelopen zijn. Van de dingen die belangrijk hadden geleken, zou niets overblijven. Haar bestaan zou ook zo ten einde komen: op een kil kerkhof, en de jaren die zo lang hadden geleken zouden uiteindelijk niet meer zijn dan een paar in steen gebeitelde zielloze data. Wat was het leven toch kort – en wat had het voor zin?

Een golf van angst spoelde over haar heen en ze hield haar adem in. De dood was onvermijdelijk en zou hoe dan ook komen, zoals na elke zomer de herfst aanbreekt. Het was niet zomaar iets wat met iedereen gebeurde, maar iets wat haarzelf zou overkomen. Je kon er niet onderuit.

Ze stond op en haastte zich de kerk in. Daar was niemand. Het was er schemerig, maar het middaglicht viel door de glas-in-loodramen naar binnen en scheen neer op de banken; de stofdeeltjes die erin ronddwarrelden schitterden als vuurvliegjes. Ze liep het gangpad door en nam plaats op de voorste kerkbank, tegenover het altaar. Terwijl ze neerknielde in gebed, klampte ze zich vast aan de tradities uit haar jeugd zoals een zeeman die schipbreuk heeft geleden zich vasthoudt aan de restanten van zijn schip.

Wees daar alstublieft, God. O, wees er alstublieft, omdat ik niets onder ogen kan zien. Ik kan er niet tegen dat ik tot stof zal vergaan. Ik wil niet geloven dat George onder de grond ligt. Hij is zo veel groter dan dat. Er moet ergens een onsterfelijk deel van hem zijn dat verder leeft. Hij heeft tenslotte bergen beklommen. Hij was een dappere avonturier. Ik kan niet geloven dat het avontuur voorbij is en dat die bovenstebeste George van me in een kist ligt te vergaan onder de grond. Waar heeft het allemaal toe gediend? George was een goed mens; hij verdient beter. Alstublieft, God, wees ergens daar boven. Ik wil in U geloven, dat wil ik echt. Ik wil graag denken dat George in de hemel is. Ik wil graag geloven dat daar ook een plekje is voor mij, omdat ik bang ben om alleen achter te blijven. Tranen welden op onder haar wimpers en ze drukte haar gebalde vuisten tegen haar mond. O God, ik ben bang om alleen te zijn in het donker.

Ze bleef nog een poosje op het knielkussen zitten luisteren naar haar ademhaling en het vertragende ritme van haar hartslag. Uiteindelijk vond haar gekwelde ziel vertroosting in de stilte, en de zachte vibraties van vele eeuwen van kaarslicht en gebed brachten haar tot bedaren. Toen ze weer overeind ging zitten, voelde ze zich merkwaardig verkwikt. Weg was de verschrikkelijke angst. Daarvoor in de plaats was nu een vreemd soort berusting gekomen – een gevoel dat iemand die sterker was dan zij wel zou zorgen dat alles goed kwam.

Ze liep naar buiten en kneep haar ogen in het felle licht tot spleetjes. Ze wierp een blik op haar horloge; het was even over zessen in de namiddag. Ruim een uur was ze binnen geweest, dus geen wonder dat het even duurde voordat haar ogen zich hadden aangepast.

Toen ze het pad op liep, zag ze tot haar afgrijzen dat haar schoonmoeder onder de houten overhuiving van de kerkpoort met dominee Morley stond te praten. Ze waren zo in hun gesprek verdiept dat ze haar niet opmerkten. Antoinette verstijfde en probeerde naarstig te bedenken of er een andere weg naar buiten was. De enige officiële uitgang was de poort, waar haar auto vlakbij geparkeerd stond, maar er moest achter de kerk een ontsnappingsroute zijn.

Langzaam draaide ze zich om om niet hun aandacht te trekken, en zo zachtjes en zo snel als ze kon liep ze om de kerk heen naar de achterkant. Zodra ze eenmaal uit het zicht was versnelde ze haar pas, en ze haastte zich over het gras naar een hoge muur die iemands terrein afgrensde. In de muur zat een roestig ijzeren hek. Ze tuurde erdoorheen en zag tot haar verbazing een liefdevol onderhouden tuin. Die was heel groot, met een keurig gemaaid gazon en netjes verzorgde borders met vaste planten en ander ontluikend groen. Tegen de muur was een kruidenperk en aan de rechterkant piepten al groepjes narcissen en tulpen door de humus­laag heen, glanzend in de avondzon. Het huis aan de overkant van de tuin was een fraai georgiaans gebouw met een rood pannendak, waarop een koppel duiven zat, al net zozeer in elkaar verdiept als dominee Morley en Margaret Frampton.

Antoinette wist niet wie hier woonde. Ze ging niet veel om met de bewoners van het stadje, en veel van dit soort panden lagen verscholen achter oprijlanen en hoog oprijzende bomen en struiken. Het zag er niet naar uit dat de eigenaar thuis was – hij was althans niet in de tuin –, dus glipte ze door het hek heen, dat tot haar opluchting niet op slot zat.

Met bonzend hart liep ze langs de rand van de tuin. Ze voelde zich net een inbreker – hoewel bij nader inzien alles beter was dan te moeten blijven staan om een praatje met haar schoonmoeder te maken. Terwijl ze zich een weg zocht, rook ze ineens de onmiskenbare geur van Daphne odora. Ze bleef staan om het zoete, jasmijnachtige aroma van de vroegbloeiende struik op te snuiven en haalde haar hart eraan op. Ze snoof nog een keer diep, genietend van de geur. Sinds George was overleden was ze niet meer in haar eigen tuin geweest. Ze wist niet eens of daar de Daphne odora al bloeide, en dat mocht voor Antoinette wel iets heel bijzonders heten, omdat ze deze plant als het grootste cadeautje van de lente beschouwde. Terwijl ze met gesloten ogen het bedwelmende parfum stond op te snuiven, drong langzaam tot haar door dat ze door iemand werd gadegeslagen. Plotseling deed ze haar ogen weer open, waarna er een blos op haar wangen verscheen, die nog dieper werd toen ze besefte dat de man die in de deuropening van zijn serre stond niemand anders was dan dokter Heyworth.

Ze wrong haar handen en glimlachte verontschuldigend. ‘O hemel, u vraag zich vast af wat ik hier doe in uw tuin,’ mompelde ze, en ze haastte zich het grasveld over om haar aanwezigheid te verklaren.

‘Vindt u mijn daphne mooi?’ vroeg de dokter met een lach.

‘O, ja, uw daphne is verrukkelijk. Weet u, ik weet niet zeker of de onze al bloeit; ik heb nog niet gekeken. Het is mijn lievelingsstruik en de eerste die in bloei komt.’ Ze realiseerde zich dat ze ontzettend snel praatte en alle mogelijke moeite deed om te doen alsof haar onverwachte verschijning in zijn tuin de gewoonste zaak van de wereld was.

‘Ik denk dat die van u nu ook wel bloeit.’ Er verscheen een bezorgde frons op zijn gezicht toen ze bij hem kwam staan, en het drong ineens tot Antoinette door dat aan haar gezicht te zien moest zijn dat ze eerder in de kerk had gehuild. ‘Is alles wel goed met u, lady Frampton?’

‘Ik ben net naar George’ graf geweest,’ antwoordde ze terwijl ze haar schouders liet zakken.

‘Aha.’

‘Daarna heb ik een poosje in de kerk gezeten. Daar is het heel vredig. Ik knapte er erg van op. Het is balsem voor de ziel om je op zo’n stille plek te bezinnen als er verder niemand is. Dat wil zeggen, ze stonden op het punt naar binnen te gaan…’

Dokter Heyworth trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ze?’

‘Dominee Morley en mijn schoonmoeder,’ verklaarde ze zich snel nader. ‘Ik wilde hen niet tegenkomen op het pad, dus ben ik achterom gelopen, en ik wist weg te komen zonder dat ze me hadden gezien. Althans, ik weet vrij zeker dat ze me niet hebben gezien. Daarom ben ik ook in uw tuin.’

Dokter Heyworth grinnikte geamuseerd, en ze wist dat ze wartaal uitsloeg. ‘Tja, de meeste andere mensen komen via de voorkant,’ zei hij.

Ze staarde hem aan en wist niet wat ze moest zeggen. Toen begon hij zo hard te lachen dat zijn hele gezicht ervan rimpelde, en voelde ook zij ineens een lach opborrelen vanuit haar buik. Het overviel haar, want het was lang geleden dat ze zo gelachen had. ‘Lieve hemel, u zult me wel heel raar vinden,’ zei ze met haar handen op haar buik.

‘Nou ja, als u hier toch bent, wilt u misschien binnenkomen voor een kopje thee?’ Het was heel goed mogelijk dat dominee Morley en Margaret nog steeds bij de kerkpoort stonden te praten, dus zou het moeilijk worden om ongezien haar auto te bereiken.

‘Heel graag,’ antwoordde ze, en ze volgde hem naar binnen.

‘Mooi. Laten we dan maar eens water gaan opzetten.’

 

Rosamunde maakte zich inmiddels grote zorgen om Antoinette. Ze was nu al uren weg en het begon donker te worden. Hoe lang had je ervoor nodig om bloemen neer te leggen op het graf van je man? Ze legde haar borduurwerk neer en keek op haar horloge. Het was al over zevenen. Ze spitste haar oren of ze de auto het grind op hoorde draaien, maar hoorde alleen een paar late hanen kraaien.

Harris verscheen in de deuropening en vroeg of ze iets wilde drinken. ‘Ja, sherry graag, en schenk maar een flink glas in. Wat denk jij dat lady Frampton uitspookt, Harris?’

‘Vermoedelijk komt ze zo terug. Ik zou me maar geen zorgen maken. Geen nieuws is goed nieuws, is mijn ervaring.’

‘Tja, daar zit iets in. Ik denk…’ Op dat moment flitste het licht van de autokoplampen door het raam. ‘Ah, mooi, daar zul je haar hebben.’ Rosamunde stond op en vloog opgelucht naar de hal. Harris liep voor haar uit om de deur open te maken. Maar het was niet Antoinette die zich het bordes op haastte, maar Margaret.

‘Goedenavond, lady Frampton,’ zei Harris, die helemaal niet verrast leek.

Margaret snoof. ‘Waar is Antoinette?’ wilde ze weten.

Rosamunde keek met een bezorgd gezicht langs haar heen of ze de auto van haar zus al zag. ‘Ze is er niet,’ antwoordde ze uit het veld geslagen.

‘Haar auto staat buiten voor de kerk, maar ze is nergens te bekennen. Ik dacht dat ze misschien lopend terug was gegaan en was vergeten dat ze de auto had genomen. Verdriet kan immers rare dingen met je doen. Ik rijd niet graag auto, zoals je weet, maar ik zag me genoodzaakt hiernaartoe te komen en uit te zoeken wat er in vredesnaam aan de hand is.’

‘Ze is bloemen gaan leggen op George’ graf…’

‘Waar is dat nou weer goed voor? Daar ziet hij toch niets van!’ Ze beende de gang door naar de salon. ‘Wil je me een glas sherry brengen, Harris? Ah, mooi, de haard brandt. Nou, dat is tenminste iets.’

Rosamunde verheugde zich er niet op om met de onverzoenlijke schoonmoeder van haar zus samen te moeten zijn, en al helemaal niet omdat ze haar niet kon vertellen waar Antoinette was. Margaret liet zich neerzakken in een fauteuil. ‘Ik wil eens een hartig woordje met haar spreken over dat meisje.’

‘Phaedra, bedoel je,’ antwoordde Rosamunde, blij dat ze over háár in elk geval wel alles wist wat er te weten viel.

‘Ik hoor dat ze het weekend komt logeren?’

‘Ja. Antoinette heeft haar uitgenodigd.’

‘Mij heeft niemand daar iets over gezegd. Mocht ik het soms niet weten?’

‘Ze had het vast nog willen vertellen. Ze heeft Joshua en Tom gebeld. David wist het natuurlijk, omdat hij naar Londen is gereden om haar uit te nodigen en ze samen gegeten hebben.’

‘Dat heb ik ook van Roberta gehoord. Ze wil de Frampton-saffieren lenen voor een liefdadigheidsbal op Buckingham Palace, waar de prins van Wales en de hertogin van Cornwall ook acte de présence geven. Een prettig idee dat ze in zulk voortreffelijk gezelschap zullen worden gedragen. Antoinette heeft nooit iets om sieraden gegeven, maar Roberta houdt wel van opsmuk en ze staan haar vast en zeker prachtig.’

Rosamunde begreep dat Roberta Margaret niet had verteld dat de kostbare familiejuwelen aan Phaedra waren nagelaten.

Margaret snoof geërgerd. ‘Er is tenminste nog iemand in de familie die bereid is me op de hoogte te houden van wat zich hier allemaal afspeelt.’

Harris kwam binnen met een dienblad waar twee glazen sherry op stonden, met een schaaltje pistachenootjes ernaast. ‘Waar denk jij dat Antoinette naartoe is?’ vroeg Margaret.

‘Ik stel me zo voor dat ze een vriendin tegen het lijf is gelopen en dat ze iets zijn gaan drinken,’ zei Rosamunde, die niet van plan was te laten merken hoeveel zorgen ze zich maakte.

Margaret wierp een blik op haar horloge. ‘Ach, ik heb toch niets anders te doen, dus blijf ik wel wachten.’ Ze nipte van haar sherry en sloeg met halfgeloken ogen Rosamunde gade. Die nipte van haar eigen sherry en keek terug. Het leek een hele tijd te duren voordat ze buiten eindelijk het geluid van Antoinettes auto op het grind hoorden.

‘Ah, mooi,’ zei Margaret met een zucht. ‘Nu kan ze ons vertellen waar ze geweest is.’

Rosamunde glimlachte veelbetekenend. ‘Of niet. Ik denk niet dat ze zich geroepen voelt om ons alles aan onze neus te hangen.’