29

Phaedra zat in de Eurostar op weg naar Parijs. In Engeland had ze niets meer te zoeken. Ze had de hele nacht door de kamer geijsbeerd en haar koffer ingepakt en toen had ze voorgoed de deur van het huis aan Cheyne Row achter zich dichtgetrokken. Het had toch nooit als een thuis gevoeld.

Ze zat als verdoofd in de trein en keek naar het landschap dat aan de andere kant van het raam voorbijgleed. Ze wilde zo veel mogelijk afstand scheppen tussen Fairfield en zichzelf. Iedere gedachte aan de Framptons was als een messteek in haar hart. Ze werd verteerd door schuldgevoel en ze maakte zichzelf grote verwijten om wat ze David had aangedaan. Al meteen in het begin had ze weg moeten gaan, toen ze de kans nog had. Dan zou ze de onwettige dochter zijn gebleven die ze één keer en daarna nooit meer hadden ontmoet, maar ze had zich door de familie laten verleiden en had het laten gebeuren dat ze verliefd was geworden op David.

Ze trok het mes uit haar hart en probeerde aan haar toekomst te denken. Ze zou naar Parijs teruggaan en haar leven weer oppakken zoals dat geweest was voor ze George had leren kennen. Dat leven moest daar nog ergens zijn, onder de brokstukken. Ze moest het weer opdiepen en het opnieuw opbouwen. Haar verdriet zou haar verder helpen, hield ze zichzelf voor. Ze zou een beter mens worden, een barmhartiger mens – iemand die sterker was.

Ze stapte uit op het perron en bleef even verloren staan terwijl andere passagiers haastig lang haar heen liepen, op weg naar hun echtgenoot, hun vrouw, hun werk en hun leven. Zij had niemand. Ze was nog meer alleen dan ze ooit was geweest, want ze wist nu hoe het was om deel uit te maken van een familie.

Langzaam, zeulend met haar koffer, liep ze over het perron en door de drukke stationshal naar de taxistandplaats buiten. Ze zou teruggaan naar haar flat, haar boek afmaken en de tijd haar wonden laten helen. Misschien zou de tijd haar zelfs helpen te vergeten. Op dit moment haatte ze George vanwege de verwoestingen die hij had aangericht. Hij had opnieuw haar hart gebroken, dit keer door zijn zoon.

Het begon te regenen. Ze stond daar in haar zomerjurk en spijkerjasje en liet zich natregenen. Toen begon ze te huilen. De andere mensen in de rij voor de taxi’s deden of ze het niet zagen. Een kind trok aan de hand van zijn moeder en wees naar haar. Toen ze eindelijk vooraan stond, was ze nat tot op haar huid. Een vriendelijke taxichauffeur zette haar bagage in de kofferbak en hield het portier voor haar open. Hij glimlachte haar meelevend toe. ‘Alles goed, mevrouwtje?’ vroeg hij in het Frans.

‘Ik heb heimwee,’ antwoordde Phaedra, en toen moest ze nog harder huilen bij de gedachte aan wat ze had achtergelaten.

 

De week die op de onthullingen volgde was de somberste van Davids leven. De uren leken leeg, de nachten zonder ziel. De omgeving stond machteloos, omdat zijn hart te zwaar was om van de schoonheid ervan te genieten. De herinneringen aan Phaedra bleven door zijn hoofd spoken en ze varieerden van rozig tot inktzwart, omdat ze allemaal uiteindelijk uitkwamen bij haar bedrog.

Hij vroeg zich af of ze nog in Londen was of dat ze naar Parijs zou zijn gevlucht. Hij speelde regelmatig met de gedachte haar te sms’en en merkte dat hij telkens naar zijn telefoon staarde in de hoop dat zij contact met hem zou opnemen, maar dat deed ze niet. Ondanks zijn woede miste hij haar verschrikkelijk, zo erg dat hij niet in staat was zich op iets anders te concentreren dan op zijn eigen verdriet. Hoe meer hij aan haar dacht, hoe verdrietiger hij werd. Hij hield van haar – kon hij de liefde maar dichtdraaien, als een kraan.

De rol van Julius Beecher in het bedrog wekte nog het meest zijn woede. Waren ze een stel, zoals Roberta gesuggereerd had, of was Phaedra het slachtoffer van zijn egoïstische intriges? Hij móést het weten, en eindelijk, na dagen zonder contact, besefte hij dat er maar één manier was om een eind te maken aan deze ellendige speculaties. Hij moest haar bellen en het vragen.

Zoals hij al verwacht had, was Phaedra’s telefoonnummer buiten dienst. Ze had haar iPhone waarschijnlijk in de Theems gegooid. Dus reed hij naar Londen. Hij wist dat er een kans bestond dat ze niet thuis was. Dat ze naar Parijs zou zijn gevlucht, of nog verder: terug naar Canada. Hij klemde zijn handen om het stuur en sloeg van de Embankment af naar Oakley Street. Eindelijk reed hij Cheyne Row in en parkeerde voor haar huis. Hij keek naar de ramen. Het zag er niet uit alsof er iemand thuis was. De ruiten waren donker. Er zat een stapel post in de brievenbus gepropt, te dik om erdoorheen te gaan. Zijn hart sloeg een slag over toen het tot hem doordrong dat ze hier al een tijdje niet meer was geweest, misschien al dagen niet. Hij stapte uit, trok de post uit de brievenbus en keek door de spleet. Het gangetje was in duister gehuld. Er lag niets op het ronde tafeltje bij de wenteltrap. Er lag post op de deurmat. Ze was weg.

Voor het eerst sinds hij een jongetje was, huilde David. Hij zakte neer op de stoep en nam zijn hoofd in zijn handen. Zijn snikken bleven niet in zijn keel steken en hij had de kracht niet meer om ze te onderdrukken. Hij ontspande zijn borst en gaf zich over aan zijn verdriet. Gezien de post had ze geen nazendadres achter gelaten. Hij voelde zich machteloos. Ze kon overal zijn – Genève, Parijs, Amerika, Canada… Tibet… Er waren eindeloos veel mogelijkheden. Ze had geen wortels die hij kon natrekken.

Opeens ging het er niet meer om om uit te zoeken of Julius en Phaedra minnaars waren geweest, maar om Phaedra te vinden. Daar, op de stoep voor haar huis, doemde dat kleine reepje licht voor hem op waar hij doorheen kon springen om haar te vergeven. Hij kon gewoon niet zonder haar – dat was het. Hoe erg het ook was wat ze gedaan had, hij kon niet altijd boos op haar blijven. Zij was zelf ook bedrogen, net als zijn moeder. Als er iemand schuld had, dan was het zijn vader.

Maar hoe kon David haar vinden nu ze geen sporen had achtergelaten? Er was maar één persoon die het misschien wist. Hij hief zijn hoofd en zijn gezicht verstrakte: Julius Beecher.

 

Julius hield kantoor in een fraai achttiende-eeuws gebouw, om de hoek van Berkeley Square in het chique West End. Toen David zijn naam noemde, trok de receptioniste wit weg. ‘Gecondoleerd, lord Frampton. Ik zal meneer Beecher laten weten dat u er bent,’ zei ze, en ze pakte de telefoon. Even later stond Julius in de receptie, zijn armen gespreid en met een huichelachtige glimlach op zijn roze gezicht. David zag dat zijn ogen zo koud bleven als ijs. Hij had zijn vaders zaakwaarnemer nooit gemogen, en nu mocht hij hem nog minder.

‘Mijn beste David! Wat een aangename verrassing.’ Julius stak zijn hand uit en David schudde hem zonder de glimlach te beantwoorden. ‘Kom mee naar mijn kamer. Mevrouw Carrington zal wel een kopje thee voor je halen. Of heb je liever koffie?’

‘Nee, niets, bedankt,’ zei David. ‘Ik ben zo weer weg.’ Hij liep achter Julius door de met tapijt belegde gang naar een ruime kamer aan de linkerkant. De ramen boden uitzicht op het plantsoen van Berkeley Square. Julius’ bureau was groot, voorzien van nette stapels papier in leren brievenbakjes en twee beeldschermen. Er stonden een bank en twee leunstoelen bij een salontafel vol catalogi van Christie’s en glossy’s over Engelse landhuizen. De mahoniehouten boekenkast stond vol met antiquarische boeken en de nieuwste bestsellers op het gebied van geschiedenis en biografie in gebonden uitgave. Een stel zilveren prijsbekers waren op een prominente plek in het midden neergezet, boven een flatscreen. David vroeg zich af wat voor bekers het waren; hij betwijfelde of die kleine dikkerd ooit iets gewonnen had. Misschien waren ze van zijn vader geweest.

Terwijl hij rondkeek in het vertrek, viel zijn blik op de grote fotocollage die een hele muur in beslag nam. Het waren stuk voor stuk foto’s van George – of Julius met George, of Julius met George en een of andere hoogwaardigheidsbekleder. David voelde zich slecht op zijn gemak nu het gezicht van zijn vader hem vanuit zo veel lijsten toelachte. Hij had altijd wel geweten dat Julius zijn opdrachtgever bewonderde, maar niet dat die bewondering zo groot was. Het leek wel een obsessie.

‘Ah, mijn wall of fame is je opgevallen,’ zei Julius lachend. ‘Ik had een zeer hoge dunk van je vader, dat weet je. Hij was een geweldige man. Tragisch wat hem is overkomen. Meer kan ik er niet over zeggen. Een tragedie die mijn leven voor altijd veranderd heeft. Er zal nooit meer iemand als George Frampton zijn.’

Hij ging op de stoel achter het bureau zitten en vlocht zijn vingers afwachtend in elkaar. ‘En, wat voert jou naar ons mistige Londen?’

Davids haren gingen overeind staan bij zijn joviale toon. ‘Je hebt gelogen over die DNA-test,’ zei hij terwijl hij aan de andere kant van het bureau ging zitten.

Julius’ gezicht betrok; zijn glimlach verdween zo snel alsof hij een masker had afgetrokken. ‘Je weet het dus.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, het moest eens uitkomen.’

‘Nee, het is alleen maar uitgekomen omdat jij daarop aangestuurd hebt. Je wist heel goed wat er op die dvd stond.’

Julius pakte een pen op en begon hem tussen zijn korte vingers heen en weer te draaien. Hij zuchtte zogenaamd meewarig. ‘O jee, het zal je moeder wel veel verdriet hebben gedaan. Wat erg voor haar!’

‘Bespaar me je medeleven, Julius.’

Een glimlachje deed Julius’ mondhoeken krullen. ‘Ik neem aan dat Phaedra nu niet meer zo welkom is op Fairfield? Wat jammer nou! Tja, de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens.’

David zag hoe hij zich verkneukelde over Phaedra’s ondergang, en plotseling werd het hem allemaal duidelijk. ‘Ze heeft je afgewezen, hè?’ zei hij met bonzend hart.

‘Ik weet niet waar je het over hebt.’

‘Je dacht dat je wraak kon nemen door mijn moeder die dvd te sturen, omdat Phaedra je trots gekrenkt heeft. Na alles wat je voor haar gedaan hebt, al die listen en bedrog, wilde ze je niet.’

‘David, je hebt het helemaal bij het verkeerde eind.’

‘Je hebt niet alleen Phaedra verraden, je hebt ook mijn vader verraden.’ David liet zijn blik over de muur vol foto’s dwalen. ‘Je beweert wel dat je om hem geeft, maar toch vernietig je zijn nagedachtenis en iedereen van wie hij hield.’

‘Je weet niet waarover je het hebt,’ snauwde Julius. ‘Ik zou mijn leven voor George hebben gegeven. Jouw vader was beter dan al zijn zonen bij elkaar.’

‘Maar dat hij jou als zijn rechterhand aanstelde, was toch een misser. Of misschien heeft hij jou juist wel uitgekozen omdát je achterbaks bent. Ik heb altijd gedacht dat mijn vader een integer man was. Nu ben ik daar niet meer zo zeker van.’

Julius was zichtbaar van slag. ‘Je vader was briljant. Phaedra heeft hem verleid, en vanwege haar verslapte zijn aandacht voor dingen waar hij zijn hoofd bij had moeten houden. Ze haalde hem naar beneden. Misschien zou hij niet gestorven zijn als zij hem niet zo ellendig had gemaakt. Hij werd roekeloos toen ze hem niet meer wilde zien. Hij heeft zich van die berg af gestort alsof hij dood wílde.’

‘Je bedoelt zeker dat hij geen aandacht meer had voor jou, Julius? Geef maar toe: je was jaloers. Ze zijn er samen op uit geweest – hoe vaak, twee keer? Lange reizen naar de Himalaya, iets wat hij met jou nooit heeft gedaan. Op mijn moeder was je niet jaloers, omdat zij jou niet in de weg stond. Maar Phaedra wel. Hij was helemaal stapel op haar, hè? Opeens was jij naar het tweede plan verwezen en liep je alle pret mis.’

‘Het zou toch van korte duur zijn geweest,’ snauwde Julius. ‘Het was een obsessie. Je weet hoe je vader was; hij had zo zijn obsessies, maar die duurden nooit lang. Hij zou zijn testament uiteindelijk wel weer veranderd hebben.’

‘Was het jouw idee om te doen alsof Phaedra zijn dochter was?’

‘Ze kwam in paniek bij mij toen ze erachter was gekomen dat hij haar in zijn testament had opgenomen. Ze wilde zijn familie geen verdriet doen. Dus heb ik dat plan bedacht om George te beschermen. Hij zou Antoinette nooit verlaten hebben; Phaedra was niet meer dan een bevlieging voor hem. En nu staat Phaedra waar ze gestaan zou hebben als hij niet gestorven was: in de kou. Zoals ik al zei: hij had ongetwijfeld genoeg van haar gekregen.’

‘Ze heeft je echt van je stuk gebracht, hè?’ zei David. ‘Maar die vlieger van je ging niet op. Ik ga haar vragen of ze terugkomt, als ik haar gevonden heb.’

Julius herstelde zich enigszins toen het tot hem doordrong dat hij nog steeds aan het langste eind trok. ‘Aha, ze is ervandoor!’

‘Zoals jouw plan was. Ze was geschokt en gekwetst door de onthullingen op de dvd. Maar ik ga haar vinden.’

‘Nou, als je hierheen gekomen bent in de hoop erachter te komen waar ze zit: ik heb geen idee.’ Hij haalde onverschillig zijn schouders op. ‘En als ik het wel wist, hoef je niet te denken dat ik het jou zou vertellen.’

David had zin om hem op zijn uitgestreken smoel te slaan. Dat zou niet moeilijk zijn – de man was maar half zo groot als hij en zo zacht en week als een pudding –, maar hij beheerste zich. Het had ook geen zin om Julius voor te houden dat hij George’ zaken niet langer hoefde te behartigen. David behield zijn waardigheid, stond op en stak zijn handen in zijn zakken om te voorkomen dat hij domme dingen zou doen.

‘Ik wens je veel geluk, Julius. Als het eenmaal bekend wordt dat jij die DNA-test vervalst hebt, dan denk ik niet dat je nog veel opdrachten zult krijgen. Het verbaast me: voor een man die zo nauwgezet is als jij, heb je ongelooflijk stuntelig gehandeld.’

Julius glimlachte listig. ‘En ik wens jou veel geluk, David. Dat zul je nodig hebben om Phaedra te vinden. Ik stel me zo voor dat ze zich terug­trekt in de verste uithoeken van Amerika. Een vrouw als Phaedra kan heel gemakkelijk spoorloos verdwijnen: geen wortels, geen banden – niets.’ Hij knipte met zijn vingers. ‘Weg! Als een vlam in de wind. Je komt er zelf wel uit, hè?’

Van Davids vernisje van kalmte bleef weinig over toen hij weer buiten op de stoep stond. Hij begon te beven en wankelde naar zijn auto, waarin hij een hele tijd bleef zitten en diep ademhaalde om de opwellende misselijkheid te onderdrukken. Het draaide hem voor de ogen en hij kon zijn gedachten niet op een rijtje krijgen. Waar moest hij nu naartoe? Kende hij iemand die Phaedra kende? Nee, niemand.

Verslagen verliet hij Londen. Hij kon nu alleen nog maar hopen dat zij de moed zou hebben om contact op te nemen met hém.

 

Toen hij bij Fairfield Park kwam, trof hij zijn moeder en Margaret bij het tuinhuis aan met dokter Heyworth. Ze zaten met z’n drieën voor het vuur te praten, als vluchtelingen voor een storm die beschutting zochten in het kleine huisje op de heuvel. Natuurlijk ging het over Phaedra – een onderwerp dat sleets raakte omdat ze het er onophoudelijk over hadden.

Toen David onverwacht binnenstapte, schrokken ze ervan hoe onverzorgd hij eruitzag. Het leek wel alsof hij in geen dagen geslapen had of zich had gewassen. Het ging Antoinette vreselijk aan het hart toen ze de wanhoop van haar zoon zag, en opeens leek de hare nog maar weinig voor te stellen.

‘David, gaat het wel?’ vroeg ze. Hij zag eruit als een man die alles had verloren.

‘Lieve jongen, kom zitten,’ zei Margaret zacht. ‘Ze is vertrokken, hè?’

David plofte naast zijn moeder op de bank neer en verborg zijn gezicht in zijn handen. Hij vond het niet erg dat ze zagen hoe ongelukkig hij was. Waarom zouden ze de waarheid niet mogen weten?

‘Ze is weg en ze heeft alles meegenomen,’ zei hij. ‘Ze komt niet meer terug.’

Antoinette legde haar hand op zijn schouder. ‘Je houdt heel veel van haar, hè?’ Hij kon niet antwoorden en Antoinette wist ook niet wat ze nog moest zeggen. Ze had geen woorden om hem te troosten.

‘Ik weet niet waar ze naartoe is. Ze kan overal zijn. Ik denk dat ze haar mobieltje in de Theems heeft gegooid, want ze neemt niet op en ze beantwoordt mijn sms’jes niet. En die klootzak van een Julius Beecher heeft me ook niet echt geholpen.’

‘Ben je naar Beecher toe geweest?’ Margaret was ontzet.

David hief zijn hoofd. ‘Die man is ziek!’

‘Hoezo ziek?’ vroeg dokter Heyworth.

‘Hij heeft een hele muur vol foto’s van papa, alsof hij door hem geobsedeerd was. Griezelig gewoon. Ik denk dat hij jaloers was op Phaedra, omdat zij tussen hen in kwam. Je weet hoe dik papa en Julius met elkaar waren. Julius was net een schaduw: altijd een stapje achter hem, maar hij week nooit van zijn zijde. Toen papa gestorven was, heeft hij geprobeerd Phaedra voor zich te winnen, alsof hij in zijn voetsporen wilde treden. Opeens was er de kans om, via haar, George te worden, met een dikke bankrekening en de Frampton-saffieren. Die kans was te mooi om hem voorbij te laten gaan. Maar ze heeft hem afgewezen; dat zou elke vrouw met een beetje gezond verstand en een gezonde smaak doen, en dus heeft hij haar verraden.’

‘Bedoel je dat hij die dvd met opzet heeft gestuurd, omdat hij wist dat Phaedra erdoor ontmaskerd zou worden?’ riep Antoinette uit. Ze keek naar dokter Heyworth. ‘Wat ben ik toch naïef!’

‘Het is helemaal niet verkeerd om het beste van iedereen te denken. Dat is juist een bewonderenswaardige eigenschap, Antoinette,’ zei dokter Heyworth teder.

‘Dat weet ik nog zo net niet,’ zei ze met terneergeslagen ogen. ‘Ik ben de laatste tijd veel te goed van vertrouwen geweest.’

‘Het verbaast me niets dat die weerzinwekkende man die dvd expres gestuurd heeft. En het heeft gewerkt,’ zei Margaret. ‘Wat een gluiperd.’

‘Nou, hij is nu ook alles kwijt. Ik denk niet dat iemand hem nog zal inhuren als ze erachter komen wat hij gedaan heeft.’

‘Hij wás alles al kwijt. Daarom wilde hij Phaedra zo graag in zijn val meeslepen,’ merkte Margaret wijs op. ‘Een man pleegt alleen professioneel zelfmoord als hij niets meer te verliezen heeft.’

David schudde spijtig zijn hoofd. ‘Ik had meteen toen ze wegging achter haar aan moeten gaan. Wat ben ik stom geweest! Zij verdiende net zo veel medelijden als jij, mama. Echt, ik weet wel dat ik dat niet mag zeggen en dat jij het niet wilt horen, maar volgens mij is het de waarheid. Ze hield van papa en hij heeft tegen haar gelogen, net als hij tegen jou gelogen heeft. Jullie hebben meer gemeen dan je zelf beseft.’

Antoinette hoorde hem aan, maar ze zei niets. Zo vergevingsgezind was ze nog niet.

‘Ik denk dat we allemaal tijd nodig hebben om het stof te laten neerdalen,’ opperde Margaret tactvol. ‘Het is een verschrikkelijke schok geweest en we voelen ons allemaal zwaar verraden. We weten niet wat de toekomst brengt, en op dit moment zijn we er nog niet aan toe om vooruit te kijken. Que será será, zeggen de Spanjaarden toch? Wat zal zijn, zal zijn. Maar we moeten onze zinnen verzetten en iets ondernemen. We kunnen niet blijven kniezen, als honden die geen baasje meer hebben.’

‘Dit tuinhuis was mijn liefhebberij,’ zei Antoinette verdrietig. ‘Maar nu is het klaar.’

‘Er is altijd een hele hoop te doen in de tuin,’ opperde dokter Heyworth.

David wreef nadenkend over zijn kin. ‘Wat dacht je van een boerderijwinkel?’

Het voorstel leek zomaar uit de lucht te vallen. Margaret en Antoinette keken hem verrast aan.

‘Dat vind ik nou een briljant idee,’ zei Margaret. ‘Niet te geloven dat we zoiets niet eerder hebben bedacht.’

‘Waar moeten we die winkel dan inrichten?’ vroeg Antoinette.

‘In een van de bijgebouwen van de boerderij. We hebben genoeg schuren om uit te kiezen.’

‘Zoiets bestaat nog niet in de buurt van Fairfield,’ zei dokter Heyworth enthousiast. ‘Het zal vast goed lopen.’

‘We kunnen dieren houden,’ zei Antoinette, die steeds meer warmliep voor het idee. ‘Kippen… en koeien…’

‘En varkens,’ voegde David eraan toe, met zijn gedachten bij Phaedra. ‘Biggetjes zijn heel schattig.’

Margaret kneep haar ogen samen. ‘Schattig’ was niet bepaald een woord dat David snel zou gebruiken. ‘Ik heb het gevoel dat er iemand anders achter dit plan zit,’ zei ze.

‘Phaedra kwam ermee,’ gaf David verlegen toe.

‘Het is een goed plan,’ zei dokter Heyworth. ‘Tenminste, dat vind ik wel.’

‘Wat heeft ze nog meer voorgesteld?’ vroeg Margaret.

‘Om het park open te stellen voor publiek.’ David kon zich voorstellen dat dit een brug te ver was voor zijn grootmoeder, maar Margaret hield haar hoofd schuin alsof ze de voors en tegens tegen elkaar afwoog.

‘Helemaal geen slecht idee. Fairfield is tenslotte gebouwd om bewonderd te worden en om er plezier aan te beleven.’

‘We zouden het alleen in de zomer kunnen openstellen, voor een paar weken of zo,’ zei Antoinette opgewekt. ‘Dan hebben Barry en ik een stimulans om de tuinen zo mooi mogelijk te maken. Ik zou nog een heleboel aan het meertje willen doen. We zouden bijvoorbeeld eenden kunnen houden.’

‘Eenden, Antoinette? Ik denk dat je ganzen en zwanen moet nemen,’ merkte Margaret op.

‘Zijn zwanen niet het eigendom van de koningin?’ vroeg dokter Heyworth. ‘Ik weet zeker dat hare majesteit er ons wel een paar wil lenen als we haar dat netjes vragen,’ zei Margaret met een lachje. ‘Nou, wat denken jullie ervan? Zijn we het allemaal eens? Dít wordt ons nieuwe project. We wentelen ons niet langer in zelfbeklag, maar steken de handen uit de mouwen.’

Antoinette keek bekommerd naar David. ‘Ik doe mee,’ zei ze toen.

‘Ik ook,’ zei hij op matte toon, maar hij wist dat zijn hart niet meedeed.

‘Dat is dan afgesproken.’ Margaret richtte haar haviksblik op dokter Heyworth. ‘Bent u goed met dieren, dokter?’

‘Ik kan het altijd proberen,’ zei hij met een glimlach.

‘Dan doet u ook mee.’

‘Het zal me een waar genoegen zijn.’

‘Mooi!’ Margaret keek op haar horloge. ‘Sherrytijd. Zal ik Harris even bellen?’