31
Drie dagen later stortte Margaret in. Ze slaagde er nog net in om de telefoon te bereiken en David te bellen, die toevallig thuis zat te ontbijten. ‘David, goddank. Ik voel me helemaal niet goed. Je moet meteen komen. Ik heb misschien een hartaanval.’ David vond dat ze iets te levendig klonk voor iemand die een hartaanval had, maar hij reed meteen in zijn Landrover naar haar toe.
Hij trof Margaret op de bank aan. Ze lag met haar ogen dicht en haar handen op haar borst gevouwen, alsof ze al dood was. Hij kwam angstig op zijn tenen binnenlopen, maar zodra zijn voet het tapijt raakte vlogen Margarets ogen open. ‘O, ben jij het,’ zei ze met zwakke stem. ‘Ik schrik me een ongeluk!’
‘Sorry, oma.’ Hij liep opgelucht naar de bank. ‘Hoe voel je je?’
‘Zwakjes.’ Margaret haalde moeizaam adem. ‘Heel zwak.’
‘Ik bel dokter Heyworth wel.’
‘Nee, je moet niemand bellen. Ik moet meteen met je praten. Als ik doodga, heb ik tijd nodig om te zeggen wat ik op mijn hart heb.’
David keek ontsteld. ‘Je gaat niet dood!’
‘Dood gaan we allemaal. Luister nou maar.’ Hij ging naast haar in een leunstoel zitten en schoof die dichterbij. ‘Het gaat over Phaedra.’
‘Oma, weet je zeker dat ik dokter Heyworth niet moet bellen? Als het een hartaanval is…’
‘Het is geen hartaanval. Ik weet niet wat het wel is. De dood, waarschijnlijk. Luister nu. Het is belangrijk. Ik heb nog één wens voor ik sterf. Geef me mijn zin nou maar.’
‘Goed. Wat wil je dan?’
‘Je moet naar Parijs gaan en Phaedra mee terugbrengen.’ David deed zijn mond al open om bezwaren te maken, maar Margaret sloot haar ogen weer, en een verschrikkelijk ogenblik lang leek ze weg te zakken.
‘Ga door,’ drong hij zachtjes aan.
Ze ademde diep in en opende haar ogen. ‘Het is mijn laatste wens dat Phaedra terug wordt gebracht in de familie, zodat we allemaal weer gelukkig kunnen zijn.’
‘Maar oma, ik zou niet weten waar ik haar kan vinden.’ Toen fronste hij zijn wenkbrauwen. ‘Zei je nu net Parijs?’
‘Ja. Parijs. Ik heb haar adres.’
‘Hoe kom je daar in vredesnaam aan?’
‘Vraag daar nu maar niet naar. Het is een lang verhaal en ik heb de tijd niet meer.’ Ze nam zijn hand en klemde hem vast. ‘Het staat op een stuk papier op mijn bureau. Je moet snel zijn. Misschien overleef ik het niet…’
David liep met grote passen naar het bureau en vond het papier onder het vloeiblok. Hij staarde naar wat erop geschreven stond en zijn hart ging als een razende tekeer. Dus Phaedra was in Parijs! Maar stel dat ze verder was gegaan met haar leven en hem niet langer wilde zien?
Margaret had zijn gedachten gelezen. ‘Dit gaat niet om jou, David,’ zei ze vanaf de bank. ‘Dit gaat om mij en mijn laatste wens voor ik sterf. Ik wil haar vergeven voor ik voor Gods aangezicht verschijn.’
‘Oma!’
‘Je moet het voor mij doen.’
‘Waarom stuur je niet iemand anders?’
‘Wie dan, David? Echt, je doet erg moeilijk. Ik ga dood!’
David was niet overtuigd. ‘Hoe weet je dat ze daar is?’
‘Dat weet ik niet. Het is een gok, maar het is het enige aanknopingspunt dat ik heb.’
‘Wat moet ik tegen haar zeggen? Ze zal het vast niet fijn vinden om me te zien na…’
‘Mijn hemel, David! Als je nu niet opschiet, ben ik dood voor jij het land uit bent.’
‘Goed, ik ga al. Maar ik bel moeder en dokter Heyworth, of je dat nu leuk vindt of niet.’
‘Vooruit dan maar. Ik neem aan dat je me inderdaad hier niet rustig in mijn eentje mijn laatste adem kunt laten uitblazen.’
David wachtte tot zijn moeder er was en ging toen haastig weg om voorbereidingen te treffen voor een onmiddellijk vertrek. Hij vroeg zich af hoe zijn grootmoeder aan het adres gekomen was en hoe lang ze het al had. Het was allemaal heel verbijsterend. Hij wist niet of Phaedra op het opgegeven adres zou zijn; ze reisde tenslotte veel. Voor hetzelfde geld zat ze ergens in de bergen, aan de andere kant van de wereld. Maar zijn grootmoeder had het met alle geweld gewild, dus had hij geen keus. Als ze werkelijk stervende was, dan moest hij zijn plicht doen en Phaedra ophalen. Hij was opeens ziek van de zenuwen. Wat moest hij tegen haar zeggen? Er was zo veel tijd verstreken dat ze vreemden voor elkaar waren geworden.
Antoinette schrok toen ze Margaret languit op de bank aantrof. Ze vloog naar haar toe en nam in tranen haar hand in de hare. ‘Margaret, laat me nu niet in de steek, net nu we vriendinnen zijn geworden.’
Margaret opende haar ogen met de zware oogleden als een sluwe leguaan. ‘Waar is dokter Heyworth?’
‘Hij komt eraan. David heeft hem ook gebeld. Hij zal er zo wel zijn. Kan ik iets voor je doen?’
‘Nee, laat mij hier maar gewoon lekker liggen.’ Ze vlocht haar vingers ineen en zuchtte tevreden.
‘Hoe voel je je?’
‘Verlamd
Antoinette werd door paniek bevangen. ‘Verlamd? Waar?’
‘Overal. Ik heb het gevoel dat ik langzaam wegglijd.’
‘Niet doen! Even volhouden: William kan er elk moment zijn.’
Margaret trok een wenkbrauw op. ‘Jij mag dokter Heyworth wel, hè?’
‘Jazeker.’
‘Hij komt dan misschien niet uit de beste kringen, maar hij past wel bij je.’
‘O, Margaret, hoe kun je nu op dit moment aan zulke dingen denken?’
De oude dame nam haar schoondochter kritisch op en zag twee roze blosjes op haar jukbeenderen. ‘Omdat ik, als ik opstap, het prettig vind om het gevoel te hebben dat alles geregeld is.’
‘Maar je stapt niet op!’
‘Nou, ik ben al wel heel oud.’
‘Je bent heel sterk.’
‘Ik verheug me er eerlijk gezegd nogal op om Arthur weer te zien.’
‘Die kan nog wel even wachten.’
Margaret glimlachte. ‘Wat ben je met dokter Heyworth van plan? Je zei dat je hem graag mocht.’
‘Niet op die manier!’
‘Waarom niet op die manier? Wat mankeert er aan die man?’
‘Niets. Alleen, George…’
‘George is er niet meer, lieve kind. Hij komt niet meer terug. Jij hebt de rest van je leven nog voor je en het is niet erg gezellig om alleen te zijn. Geloof mij maar, ik weet er alles van. William, zoals jij hem noemt, mag je heel graag, dat kan een kind zien. Je moet hem een beetje aanmoedigen, Antoinette.’
‘Maar hoe?’
Margaret zuchtte ongeduldig. ‘Echt, op het gebied van de liefde schijnt niemand hier in staat voor zichzelf te zorgen.’
Opeens hoorden ze de buitendeur opengaan en met een dreun weer dichtvallen. Zware voetstappen kwamen hun richting op. Een tel later verscheen dokter Heyworth in de zitkamer en vlak achter hem kwam een bijzonder somber kijkende dominee Morley.
‘O, mooi dat jullie er allebei zijn,’ riep Margaret uit. ‘Dominee, u kunt me bedienen.’
De dominee keek ontzet. Dokter Heyworth lachte. ‘Ik zie dat de patiënte zich al een beetje beter voelt.’
‘William, je moet haar meteen onderzoeken!’ zei Antoinette op dringende toon. ‘Dominee Morley en ik wachten wel in de hal.’ Ze stond op en rende naar hem toe. ‘Je moet haar beter maken, William!’ fluisterde ze. ‘Ze mag niet sterven. Ik kan niet zonder haar.’
‘Ik doe mijn best,’ antwoordde hij.
Antoinette en de dominee gingen in de hal zitten, terwijl dokter Heyworth de deur van de zitkamer dichtdeed en naar de patiënte liep. Na een kort onderzoek nam hij plaats in de leunstoel en keek haar streng aan. ‘Ik vermoedde het al, lady Frampton: uw gezondheid is uitstekend.’
‘O, mooi,’ zei Margaret. Ze ging rechtop zitten en zwaaide haar benen van de bank. ‘Wat een opluchting.’
‘Voor lady Frampton zeker.’
‘Noem haar toch Antoinette,’ zei Margaret. ‘Het is erg verwarrend, twee lady’s Frampton.’
‘Ik ben blij dat dominee Morley hier niet nodig is. Hij kan naar huis gaan zonder het droevige vooruitzicht van weer een begrafenis.’
‘Ik heb hem geloof ik wel aan het schrikken gemaakt. Hebt u zijn gezicht gezien? Hij zag lijkbleek.’
‘U hebt Antoinette ook laten schrikken.’
‘Dat was niet de bedoeling,’ antwoordde ze snel.
‘Mag ik vragen wat dan wel de bedoeling was?’
Margaret glimlachte een beetje schaapachtig. ‘Ik heb dit plannetje samen met Roberta uitgebroed. David stort helemaal in, en ik kon het niet langer aanzien. Zijn hart is gebroken en het leek er niet op dat dat nog in orde zou komen. Roberta herinnerde zich dat Phaedra in Londen op het huis van een vriendin paste. Ze is erheen gegaan en heeft naar Phaedra’s adres in Parijs gevraagd. Het was geen probleem. Die vrouw gaf het met alle plezier.’
‘Waarom die “hartaanval”?’
‘Omdat David met geen tien stokken naar Parijs te krijgen zou zijn. Hij denkt dat Phaedra verder is gegaan met haar leven en niets meer met hem te maken wil hebben. Dus ik dacht dat als het mijn laatste wens zou zijn, hij wel zou moeten gaan.’
‘Er was toch wel een makkelijker manier? Zonder iedereen de stuipen op het lijf te jagen?’
‘Hoe dan, dokter Heyworth? Roberta en ik konden niets bedenken.’ Ze lachte schalks. ‘Ik moet zeggen dat ik het best prettig vind om te weten dat er mensen zijn die om me geven.’
‘Meer dan u beseft.’
‘Verraad me niet, dokter. Antoinette wordt hels als het tot haar doordringt dat ik gelogen heb.’
Dokter Heyworth zuchtte; hij wilde niet graag bij Margarets intriges betrokken worden. ‘Goed, voor deze keer dan. Maar u moet dit niet nog eens doen.’
‘Dat beloof ik. Gaat u haar nu maar het goede nieuws vertellen.’
Toen dokter Heyworth de deur van de zitkamer opende, sprongen Antoinette en dominee Morley op. ‘Hoe is het met haar?’ vroeg Antoinette.
‘Het komt helemaal in orde,’ antwoordde dokter Heyworth. ‘Ze moet rusten, meer niet.’
Antoinette was zo opgelucht dat ze haar armen om zijn hals sloeg. ‘O, dank je wel!’ zuchtte ze. ‘Ik wist wel dat je haar zou redden!’
Dokter Heyworth was overrompeld. ‘Dat komt niet door mij,’ zei hij gegeneerd. ‘Ze is gewoon heel sterk.’
Antoinette liet hem blozend los. ‘Ik maakte me zo’n zorgen. Ik had het niet kunnen verdragen als ik nóg iemand was kwijtgeraakt van wie ik hou.’
‘Het is in orde. Je zult haar nog een tijdje bij je hebben.’
‘Dat is geweldig goed nieuws,’ zei dominee Morley. Hij liep langs hen heen en ging de zitkamer binnen.
‘U bent helaas voor niets gekomen,’ zei Margaret.
‘Integendeel, ik heb te horen gekregen dat het goed met u gaat. Ik kan dus weer blij naar huis.’
‘Het spijt me, maar ik kan u geen kopje thee aanbieden. Ik heb Jenny een dagje vrij gegeven.’
‘Wat een pech dat u nu uitgerekend op de dag dat Jenny er niet is ziek bent geworden.’
‘Ik weet het: als het misgaat, gaat het ook goed mis. Maar ik kan u wel een sherry serveren.’
‘Wat zou de dokter daarvan zeggen?’
‘Ik denk dat het hem niets uitmaakt. Hij heeft wel iets beters te doen,’ antwoordde ze. Haar ogen twinkelden ondeugend.
Dokter Heyworth en Antoinette namen afscheid van de dominee en Margaret in de zitkamer en liepen naar buiten naar hun auto’s. ‘Wat denk je, zal ik haar een tijdje bij mij thuis te logeren vragen? Tot ze weer helemaal beter is?’ vroeg Antoinette.
‘Ze zit daar prima, echt,’ antwoordde dokter Heyworth.
‘Maar als ze nu weer niet lekker wordt?’
‘Dat zal niet gebeuren, denk ik. Het was iets eenmaligs.’
Antoinette glimlachte. ‘Gelukkig. David zei tegen me dat ze stervende was. Ik maakte me verschrikkelijke zorgen.’
‘Zíj zei tegen David dat ze stervende was. Oude mensen zijn geneigd het ergste te denken.’
‘Ik weet niet waar David zo haastig naartoe is.’
Dokter Heyworth besloot haar niet in te lichten. Als David had gewild dat zijn moeder het wist, had hij het haar wel verteld. ‘Ik ook niet. Maar hij is vast opgelucht als hij hoort dat zijn grootmoeder nog springlevend is!’ Hij deed het achterportier van zijn Volvo open en zette zijn dokterskoffertje op de achterbank.
‘William,’ zei Antoinette dapper, en haar hart ging opeens als een razende tekeer.
‘Ja?’
‘Ik geloof dat ik Zonsondergang nu in de vingers heb.’
Hij glimlachte vergenoegd. ‘Ik zou het fijn vinden het jou te horen spelen.’
‘Echt?’
‘Ja, echt.’
‘Ik speel het graag voor je. Ik heb het de laatste tijd vaak geoefend. Het gaat echt goed, volgens mij.’
Op dat moment opende dominee Morley de voordeur van het huis en kwam naar buiten. ‘De hemelpoort gaat nog niet open voor de douairière lady Frampton,’ zei hij opgewekt, terwijl hij naar zijn auto liep.
‘Ze overleeft ons allemaal nog,’ zei dokter Heyworth.
‘Nou, dat zou echt een wonder zijn,’ voegde Antoinette eraan toe; ze merkte dat haar hart weer tot bedaren kwam. Haar poging om dokter Heyworth aan te moedigen was alweer afgelopen voor die goed en wel begonnen was. Misschien was het te snel na de dood van George. Misschien was ze er nog niet klaar voor. En natuurlijk kon het best zijn dat dokter Heyworth haar gevoelens niet beantwoordde en dat hij alleen maar vriendschap wilde; dan had ze zich nogal belachelijk gemaakt. Ze keek toe hoe hij in zijn auto stapte en zwaaide hem uit. Toen ging ze het huis weer in om te kijken hoe het met Margaret was, met een verbazend bezwaard gemoed.
David nam de trein naar Londen en vandaar de Eurostar naar Parijs. Hij had een kleine weekendtas met het allernoodzakelijkste bij zich. Hij verwachtte niet lang te blijven. Als Phaedra niet thuis was, zou hij teruggaan en tegen zijn grootmoeder zeggen dat hij zijn best had gedaan.
Hij zat in de eerste klas en keek naar het Engelse platteland dat aan de andere kant van het raam voorbijtrok. Op het moment dat de trein zoevend de Kanaaltunnel binnenreed en het glas zwart werd, besefte hij ineens dat hij niet langer naar buiten keek, maar naar zijn eigen gekwelde spiegelbeeld. Hij staarde er ontzet naar. Hij had niet gemerkt hoe hij zichzelf had verwaarloosd. Zijn magere gezicht en holle ogen leken iemand anders toe te behoren en hij liet zijn hand peinzend over de baardstoppels op zijn kin glijden. Wat zou Phaedra denken? Zou ze hem wel herkennen? Ze zou hem in elk geval niet aantrekkelijk vinden – misschien had ze hem wel nooit aantrekkelijk gevonden. Had hij maar beter voor zichzelf gezorgd. Hij had zich in ieder geval wel even mogen scheren.
Toen de trein Parijs naderde, werd hij zenuwachtig. Hij had maar een paar bladzijden van zijn boek kunnen lezen, want zijn gedachten werden steeds afgeleid en hij herleefde gebeurtenissen uit het verleden alsof het een kapotte dvd was die bleef steken bij een favoriete filmscène. Hij had die herinneringen al zo vaak teruggehaald dat ze zo langzamerhand verbleekt moesten zijn, maar ze waren nog steeds stralend helder en bezaten nog steeds de kracht hem pijn te doen.
Hij keek de eerste klas rond, naar zakenlieden, vrouwen in mantelpakjes en een elegant geklede moeder met jonge kinderen. Ze leken allemaal geen enkele zorg te hebben zoals ze daar hun tijdschrift of krant zaten te lezen, en de kinderen speelden rustig op hun gameboys. Het voelde onwerkelijk, alsof David de enige op de wereld was met een gebroken hart.
Eindelijk reed de trein het station binnen en hij stapte uit. Hij bewoog zich als in een roes door de menigte, zijn ogen op de grond gericht terwijl hij alle mogelijke scenario’s opnieuw de revue liet passeren.
David stapte in een taxi en gaf het adres rue de Longchamps op. De auto reed weg en hij voelde zijn maag samentrekken tot een strakke knoop. Hij wist niet of zijn misselijkheid veroorzaakt werd door de zenuwen of door de taxi, die hortend tot stilstand kwam voor een stoplicht. Het was vroeg in de avond; Parijs baadde in een zacht gouden licht terwijl de zon langzaam onderging en het water van de Seine rood en goud kleurde. De etalages waren verlicht en straatlantaarns beschenen een warreling van bruine bladeren die werden voortgeblazen door de wind, waarna ze zich in hoopjes verzamelden op de vochtige trottoirs en in de goten. Hij liet zijn blikken dwalen over de herenhuizen met hun elegant gebogen grijze daken, de dakkapellen en fraaie smeedijzeren balkonnetjes, en hij begreep waarom Phaedra zo veel van Parijs hield. Het had de charme van een verdwenen tijdperk
Phaedra’s flat bevond zich in het centrum. Hij had niet verwacht dat hij er al zo snel zou zijn en had het gevoel dat hij niet goed voorbereid was. Nadat hij de taxichauffeur had betaald, ging hij op zoek naar een café waar hij bij een kop koffie kon bedenken wat hij zou gaan zeggen. Aan een tafeltje bij het raam zat hij naar buiten te staren, balancerend tussen hoop en vrees dat Phaedra zou langslopen.
De wind wakkerde aan en de mensen kwamen en gingen. Maar David bleef zitten waar hij zat met zijn lege koffiekopje en tuurde zorgelijk naar buiten naar de donkere straat. Hij probeerde zich voor te stellen wat hij zou zeggen, maar het klonk allemaal even geforceerd. Allereerst wilde hij uitleggen dat Margaret een hartaanval had gehad, maar hij eindigde steeds met verward geklets – en dit was dan nog maar een repetitie, die zich slechts in zijn hoofd afspeelde. Eindelijk drong het tot hem door dat hij Phaedra onder ogen moest komen en maar moest zien wat ervan kwam. Er was altijd nog kans dat hem onder de druk van de omstandigheden iets zinnigs zou invallen. Of misschien was ze wel helemaal niet thuis. Hij rekende af en gaf een fooi, ook al was de ober bijzonder chagrijnig geweest.
David stond op om weg te gaan. Het café was nu vol. Hij had niet gemerkt dat het zo druk was geworden. Hij wrong zich langs de tafeltjes en langs mensen die op een plaatsje stonden te wachten. Toen werd zijn blik getrokken naar de andere kant van het café, waar een vermoeid ogende blonde vrouw hem strak aanstaarde, haar lichtgrijze ogen groot en angstig. Hij bleef staan en keek nog eens goed. Eerst herkende hij haar niet. Ze was mager geworden; haar huid stak wit af tegen het zwart van haar truitje en haar haar zat in een strakke paardenstaart. Een ober onttrok haar even aan het gezicht en David probeerde om hem heen te kijken. Was ze het nu wel of niet? De ober liep door. De vrouw stond daar nog steeds tegen de muur geleund en staarde hem aan.
David hield zijn adem in. Het was Phaedra. Hij kreeg een benauwd gevoel op zijn borst toen hij naar haar toe liep, maar de mensen versperden hem de weg en hinderden hem, alsof hij door een woeste zee waadde: één stap naar voren, en dan weer en stap achteruit. Ze stond op, en één verschrikkelijk ogenblik was ze verdwenen achter een groepje slonzige tieners. David zocht de menigte af; zijn blik vloog paniekerig van het ene gezicht naar het andere, tot hij haar opeens zijn kant op zag komen, als een meeuw die op een golf naar hem toe werd gedragen.
Het deed er niet langer meer toe wat hij zou gaan zeggen, omdat het verlangen in haar ogen bevestigde dat zij zich net zo ellendig voelde als hij. Zijn hartslag versnelde, een wilde blijdschap beving hem en de knoop in zijn maag loste op toen ze haar hand uitstak en hij die vastgreep en haar de laatste stappen naar zich toe trok, tot ze eindelijk herenigd waren, lichaam tegen lichaam, borst tegen borst, en in een zoen meer zeiden dan ze ooit in woorden hadden kunnen uitdrukken.
Thuis op Fairfield Park zat Antoinette aan de vleugel. Haar vingers vlogen over de toetsen, want ze kende het stuk nu uit haar hoofd. De honden lagen op de kleedjes, het vuur smeulde in de haard en het huis was stil. Ze dacht aan dokter Heyworth en kromp ineen bij de herinnering aan haar onhandige poging om hem aan te moedigen, zoals Margaret haar had aangeraden. Had ze maar niet tegen hem gezegd wat ze had gezegd; het had heel onnatuurlijk geklonken. Ze hoopte maar dat ze dokter Heyworth er niet mee had afgeschrikt. Hoe haalde ze het in haar hoofd om te denken dat hij zich misschien tot haar aangetrokken voelde? Ze sloeg de toetsen krachtiger aan.
De telefoon onderbrak haar spel. Ze zuchtte en stond op om op te nemen. ‘Hallo,’ zei ze.
‘Met William,’ klonk het.
‘O, William.’ Antoinettes stem werd helderder. ‘Wat een verrassing.’
‘Ik vroeg me af of ik langs kon komen om naar je pianospel te luisteren.’
‘Nu?’
‘Nou… als het niet te laat is.’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Mooi. Ik bel bij je aan.’
Antoinette had de telefoon nog niet neergelegd of de deurbel ging. Ze fronste haar wenkbrauwen. Het was onmogelijk dat hij zo snel hier was. Haar hartslag versnelde. Wie kwam er zo laat op bezoek? Plotseling wilde ze dat ze niet alleen in dit grote huis was. Harris was in de cottage aan het einde van de oprit; David was niet thuis. Als ze gilde, zou niemand haar horen. Even stond ze als aan de grond genageld, niet in staat zich te verroeren. De bel ging weer; dit keer werd hij langer ingedrukt. De honden werden wakker en sprongen overeind.
Met de Deense doggen naast zich vond ze de moed om door de kamer naar de hal te lopen. Toen bleef ze handenwringend staan. ‘Wie is daar?’ riep ze.
‘Ik ben het!’
Bertie begon te blaffen.
‘William?’ Ze kon wel huilen van opluchting. ‘Wat doe jij hier?’
‘Ik zei toch dat ik zou aanbellen?’
Antoinette haastte zich om de deur open te doen. ‘Maar wat ben je er snel!’
Hij stond glimlachend op de stoep. ‘Ik was hier al,’ antwoordde hij. Toen hij haar gezicht zag, betrok het zijne. ‘Heb ik je aan het schrikken gemaakt?’
‘Een beetje wel,’ bekende ze.
‘Mijn liefste Antoinette, wat spijt me dat.’ Toen keek hij plechtig op haar neer. ‘Goed, ik zal maar eerlijk zijn. Ik ben hier níét gekomen om naar je pianospel te luisteren.’
‘Nee?’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee. Ik kwam hier…’ Hij aarzelde. Even keek hij heel verlegen. Antoinette glimlachte en meer aanmoediging had hij niet nodig. Hij nam haar gezicht in zijn handen, boog zich naar haar toe en zoende haar.