21
David kwam om zeven uur bij zijn moeder thuis. Ze leek zich steeds meer zorgen te maken bij het vooruitzicht dat ze Phaedra het weekend naar haar schoonmoeder moest sturen. ‘Alsof je een maagd naar de Minotaurus stuurt om door hem opgevreten te worden,’ zei ze terwijl ze met een glas wijn in haar hand door de keuken heen en weer liep. Ze had nog steeds haar overall aan en haar pet op, en er zat vuil onder haar nagels en een veeg modder op haar wang.
‘De hele familie is er in ieder geval om haar daar weg te halen,’ zei Rosamunde bemoedigend. David vrolijkte op. ‘Komt iedereen?’
‘Het wordt volle bak,’ zei Antoinette. ‘Zodra het bekend werd, heeft iedereen zich gemeld om Phaedra te steunen. Ze heeft veel fans in onze familie. Wat zou George dat fijn gevonden hebben.’ Over Roberta zei ze maar even niets. Ze was er zeker van dat Phaedra Roberta uiteindelijk voor zich zou winnen.
‘Kunnen jullie niet één front vormen tegenover Margaret en het gewoon tegen haar zeggen?’ opperde Rosamunde.
‘Die geeft geen haarbreed toe,’ zei David. ‘Ik heb al laten doorschemeren dat Phaedra het misschien fijner vindt om hier bij ons allemaal te logeren…’
Antoinette draaide zich om. ‘Dat heb je dan verkeerd aangepakt,’ zei ze. ‘Je moet nooit subtiel zijn met Margaret.’
‘Te laat, mam.’
‘Wat moeten we doen?’
‘We verzinnen wel iets,’ zei David. ‘Ondertussen moet ik Phaedra op de hoogte brengen.’
‘Als ze niet zo beleefd was, denk ik dat ze zou proberen eronderuit te komen,’ zei Antoinette.
‘Mag ik jullie tweeën eraan herinneren dat Phaedra Margaret wel leek te mogen?’ kwam Rosamunde tussenbeide. ‘Ik weet dat jullie allemaal vinden dat ze de Boze Heks is, maar Phaedra vond haar, als ik het me goed herinner, heel aardig.’
David grijnsde cynisch. ‘Na dit weekend denkt ze er wel anders over.’
Na Julius’ telefoontjes een week lang genegeerd te hebben, stond Phaedra hem uiteindelijk te woord. ‘Wat ben jij lastig te pakken te krijgen,’ zei hij wrokkig. ‘Waarom heb je me niet teruggebeld?’
‘Sorry. Ik heb het heel druk gehad sinds ik uit Zwitserland terug ben. Ik was de hele week bezet.’
‘Nou, dat is in ieder geval iets. Hoewel jij niet meer hoeft te werken.’
‘Ik werk omdat ik het leuk vind, Julius. Een vrouw die niets omhanden heeft, is heel erg saai.’
‘En, hoe was het?’
‘Hoe was wat?’
‘Murenburg.’
‘O, sprookjesachtig.’
‘En heb je het nu allemaal kunnen afsluiten, zoals je hoopte?’
‘Jazeker. Ik heb het gevoel dat ik nu verder kan met de rest van mijn leven.’
‘Mooi. Wat dacht je ervan om vanavond samen uit eten te gaan?’
Ze lachte om zijn vasthoudendheid, maar kreeg het er benauwd van, alsof de muren op haar af kwamen en ze amper ruimte had om adem te halen. ‘Ik ben erg moe.’
‘Wat een onzin! Ik neem je mee naar een gezellig restaurantje en dan eten we vroeg. Wat dacht je van acht uur?’
‘Ik moet nog zo veel doen om mijn boek af te krijgen.’
‘Morgen dan?’
‘Julius…’
Zijn toon werd hard. ‘Kom op, zeg. Ik heb hemel en aarde voor je bewogen. Het minste wat jij kunt doen is met me uit eten gaan. Ik ben Jack the Ripper niet!’
‘Woensdag dan.’
‘Geweldig. Dan kom ik je om acht uur halen.’ Hij moest lachen. ‘Jij en ik zijn een geweldig stel, Phaedra.’
‘Ik begrijp echt niet wat je bedoelt.’
‘Niet zo koket, schat. Ik zal een trendy restaurantje uitzoeken.’
‘Ik vind alles best.’
‘Ik laat mijn secretaresse wel een tafeltje bespreken bij Le Caprice. Daar kun je meestal heerlijk mensen kijken.’
‘Mooi,’ zei ze. Ze probeerde een beetje enthousiast te klinken. De muren kwamen nog dichterbij. ‘Ik moet ophangen, Julius.’
‘Tot woensdag dan, schat.’ Ze vroeg zich af waarom hij haar opeens ‘schat’ begon te noemen. Het beviel haar niets.
Ontdaan plofte ze neer op de bank: wat moest ze doen? Als George nog geleefd had, was dit allemaal niet gebeurd. Dan zou Julius haar nooit mee uit hebben gevraagd. Dat zou hij niet gedurfd hebben. Maar nu George er niet langer was om haar te beschermen, voelde ze zich als een vis in een glazen kom terwijl er een hongerige kat op hem zit te azen. Een kat die ze een hele hoop verschuldigd was.
Ze pakte haar telefoon en stuurde een sms’je naar David: Rufus, als je er bent, wil je me dan bellen… Ik moet eventjes met een lieve brave hond praten. Phaedra
David was net terug van het eten met zijn moeder en tante toen zijn iPhone piepte omdat er een berichtje was. Toen hij zag dat het van Phaedra was, maakte zijn hart een sprongetje. Hij knipte het licht aan, liep naar de keuken en toetste haar nummer in. Ze nam na één keer overgaan op.
‘Ben jij dat, Rufus?’ vroeg ze.
‘Woef!’ zei David.
Ze lachte. ‘Heerlijk om je stem te horen.’
‘Alles goed met je?’
Ze zuchtte. ‘Ach, ik word doodmoe van een vent.’
Davids hart stond stil. ‘Een vent?’ bracht hij met moeite uit.
‘Hij jaagt me de stuipen op het lijf.’
‘Wie is het?’
‘O, zomaar iemand. Hij vraagt me alleen steeds mee uit.’
‘Je kunt toch nee zeggen?’
‘Ik ben hem nog iets verschuldigd.’
‘Wat dan?’ David was verontrust. ‘Geld?’
‘Nee, geen geld. Hij is alleen heel aardig voor me geweest, meer niet. Ik vind het onbeleefd om nee te zeggen. En het is maar een etentje.’
‘Phaedra, je hoeft niet met een man uit te gaan omdat hij aardig voor je is geweest! Hij is waarschijnlijk alleen maar aardig voor je geweest om ervoor te zorgen dát je met hem uit zou gaan.’
Nu was het Phaedra’s beurt om verontrust te zijn. ‘Daar had ik niet aan gedacht.’ Ze zuchtte en liet het onderwerp rusten.
‘Ik verheug me op het weekend,’ zei ze.
‘Ach…’ zei David langzaam. ‘We hebben een klein probleempje.’
Dat was een domper voor Phaedra. ‘Kan ik niet komen?’
‘Natuurlijk kun je komen. Het probleem is dat we allemaal om je vechten, maar dat oma helaas gewonnen heeft.’
Phaedra was zo opgelucht dat de uitnodiging niet van de baan was dat ze haar armen om David heen zou hebben geslagen als hij nu voor haar had gestaan, in plaats van aan de andere kant van de lijn. ‘Ik vind het heerlijk om bij Margaret te logeren.’
‘Echt?’
‘Natuurlijk. Ik vind het prima. Ze is heel lief.’
David verslikte zich. ‘Lief? Dat kun je niet menen – dat ze lief is.’
‘Hoor eens, ik zou liever bij jou logeren, maar ik ga heus niet dood van een weekendje bij je grootmoeder. Ik vind het gewoon heerlijk om te komen.’
‘Je bent altijd welkom, wanneer je maar wilt.’
‘Mag ik dan op donderdag komen?’ Fairfield was een veilige haven. Ze stelde zich voor dat ze door die grote poort heen reed en verlangde er opeens hevig naar.
‘Natuurlijk. Kom donderdag bij mij logeren, dan breng ik je vrijdag naar oma. Ze hoeft dat verder niet te weten.’
Phaedra haalde opgelucht adem. ‘Fijn.’ Toen liet ze er zacht op volgen: ‘Kon ik nu maar komen…’
‘Wat houdt je tegen?’
Even had ze bijna toegegeven. Het zou heel makkelijk zijn om gewoon in de auto te stappen en naar Fairfield te rijden. Maar haar verstand waarschuwde haar voorzichtig te zijn, en voor deze keer luisterde ze. ‘Ik moet werken…’ Ze ging op iets anders over. ‘Wat doet Rufus?’
‘Die ligt op zijn kussen in de keuken.’
‘En waar ben jij?’
‘Op een kruk in de keuken.’
‘Hoe gaat het met de boerderij?’
‘We zitten op regen te wachten.’
‘Ik zal een regendans doen.’
‘Ja, graag.’
Ze lachte. ‘Geef die schat van een hond maar een dikke kus van me.’
‘Doe ik.’ Had ze maar een kus voor hém over, dacht hij.
‘Tot donderdag dan.’
Hij voelde haar aarzeling en zei: ‘Hoor eens, als je ergens mee zit, kun je me altijd bellen.’
‘Doe ik. Dank je wel.’
‘En laat die man geen misbruik van je maken.’
‘Oké.’
‘Wat er ook gebeurt, zeg gewoon nee.’
‘O, daar hoef je je geen zorgen over te maken. Ik zeg echt wel nee,’ zei ze vastberaden.
‘Ik bedoel maar. Veel kan hij toch niet doen.’
Phaedra voelde zich opeens misselijk. ‘Je hebt gelijk.’ Maar toen ze de telefoon had weggelegd, verborg ze haar gezicht in haar handen. Ze wist heel goed dat Julius wel degelijk veel kon doen.
De daaropvolgende dagen leken zich voort te slepen. Phaedra miste David en wilde dat het al donderdag was. Ze bad om regen en werd tot haar grote vreugde midden in de nacht wakker van dikke druppels die tegen de ramen kletterden. Ze moest glimlachen bij de gedachte dat de boerderij van David nu de regen kreeg waar hij zo naar snakte.
Ze werkte aan de begeleidende tekst bij de foto’s. Dat was lastig. Ze was veel beter in fotograferen; het schrijven ging haar niet makkelijk af. Bovendien kon ze haar aandacht er niet helemaal bij houden. Ze moest steeds aan George denken: hij was er zo vaak bij geweest toen ze de foto’s genomen had. Ze wekten herinneringen tot leven, en die leidden weer tot gevoelens van verdriet en spijt en uiteindelijk angst, omdat iedere gedachte uiteindelijk uitkwam bij Julius Beecher.
Ze miste het platteland. Het was heel warm geworden. De bloesem aan de bomen had plaatsgemaakt voor dik groen gebladerte en in de parken schitterden de bloemen. Ooit hadden de drukte en het verkeer in de stad haar het gevoel gegeven dat ze ergens bij hoorde; nu voelde ze zich alleen maar eenzaam en losgeslagen. Ze verlangde naar Fairfield, waar het rustig was en weelderig groen. En ze verlangde naar David.
Het werd woensdag en ze pakte nauwgezet haar weekendtas in voor de volgende dag. Vanbinnen was ze één bonk zenuwen: opgewonden omdat ze de volgende dag weg zou gaan, terwijl ze zich tegelijkertijd zorgen maakte over haar afspraakje met Julius. Het was net alsof ze nog één hindernis te nemen had voor ze naar de veilige haven van Fairfield kon vluchten.
Die avond stond hij stipt om acht uur op de stoep. Ze had niet de moeite genomen iets moois aan te trekken, omdat ze bang was dat een jurkje hem een verkeerde indruk zou geven In plaats daarvan droeg ze een witte spijkerbroek en een gebloemd topje. Ze had haar haar opgestoken en zich nauwelijks opgemaakt.
Julius was heel blij haar te zien. Hij had wel werk gemaakt van zijn kleding en droeg een mooi zwart jasje, een kraakwit overhemd en een rode das van Hermès. Zijn schoenen glommen zo dat ze de straat erin weerspiegeld zag. Hij rook sterk naar aftershave.
Hij kuste haar, waardoor er een wolkje parfum op haar wang bleef hangen, en hield het portier van zijn auto voor haar open. Zuchtend stapte ze in. Was de avond maar voorbij en stapte ze maar uit in plaats van in, dacht ze.
Hij reed naar Piccadilly en parkeerde in Arlington Street. Le Caprice zat zoals Julius haar al had beloofd vol met hippe mensen, maar Phaedra had geen zin om om zich heen te kijken en nam de stoel met de rug naar de zaal, zodat Julius in de hoek kon zitten en naar iedereen die hij kende kon glimlachen.
Tot haar verrassing liet hij haar met rust en drong hij zich niet aan haar op. In plaats daarvan hield hij haar aangenaam bezig met amusante verhalen over George. Phaedra ontspande zich en begon er plezier in te krijgen. Ze voelde zich dom dat ze zich zo had zitten opwinden over niets.
Aan een tafeltje aan de andere kant van het restaurant had Roberta hen binnen zien komen. Ogenblikkelijk was haar interesse gewekt. Ze luisterde niet meer naar het verhaal dat haar echtgenoot aan het gezelschap aan hun tafel vertelde en kneep haar ogen samen, zodat geen detail haar zou ontgaan. Zo, dacht ze voldaan, Phaedra en Julius waren dus toch een stel. Ze had het bij het rechte eind gehad. Toen, alsof hij haar vermoedens wilde bevestigen, legde Julius zijn hand teder op die van Phaedra. Roberta voelde triomf. Ze had verder geen bewijzen nodig. Het feit alleen al dat Phaedra een spijkerbroek droeg en weinig aan haar haar en make-up had gedaan gaf aan dat ze al een hele tijd samen waren. Ze waren op hun gemak in elkaars gezelschap. Joost mocht weten wat voor plannetjes ze nu weer zaten uit te broeden. Toen de ober twee glazen champagne bracht, verstrakte Roberta. Wat walgelijk! Vierden ze het dat hun zwendel was geslaagd? Nou, dat feestje was dan een beetje voorbarig, dacht ze kwaad. Ze hadden dan misschien wel de rest van de familie om de tuin geleid, maar háár niet. Ze zou Phaedra als leugenaarster ontmaskeren, al was het het laatste wat ze deed.
Na het eten bracht Julius Phaedra naar huis. Hij vroeg niet of hij mee naar binnen mocht, en hij wilde ook niet opnieuw afspreken. Hij kuste haar gewoon onschuldig op haar wang, bleef wachten tot ze veilig binnen was, en liep toen terug naar de auto.
Phaedra legde haar tas op de keukentafel en vroeg zich af of haar angst veroorzaakt werd door een slecht geweten. Julius had gelijk: ze was hem haar vriendschap verschuldigd. En het kostte haar niets om die te geven.
‘We moeten nóg een DNA-test laten afnemen,’ zei Roberta dwingend tegen Joshua terwijl ze zich klaarmaakten voor de nacht.
‘Ze zaten samen te eten, liefje. Dat wil nog niet zeggen dat ze een stel zijn.’
‘God, hoeveel bewijzen van vals spel heb jij nog nodig?’ Ze hing haar jurk aan een kleerhanger en borg hem in de kast. ‘Toe nou, Joshua, vind je het niet vreemd dat de zaakwaarnemer van George en zijn zogenaamde dochter samen uit eten zijn, alleen met hun tweetjes?’
‘Jij leest te veel detectives,’ antwoordde hij terwijl hij zijn jasje over de stoelleuning hing en zijn overhemd losknoopte. ‘Weet je, ik geloof helemaal niet dat een vrouw als Phaedra op een man als Julius valt. Daar klopt niets van.’
‘Mannen met macht zijn heel aantrekkelijk, Josh. Als hij net heeft geregeld dat ze tonnen erft, om nog maar te zwijgen over de Frampton-saffieren, dan zal ze hem toch wel een klein beetje aantrekkelijk vinden, wat dacht jij?’
‘Wil je beweren dat Julius papa’s testament heeft vervalst?’ Hij keek haar ernstig aan.
‘Ik weet het niet. Zou hij dat gedaan kunnen hebben?’
Joshua schudde zijn hoofd. ‘Dat gaat niet zo gemakkelijk.’
‘Maar de DNA-test kan hij wel vervalst hebben, toch? Ik bedoel, we hebben toch geen van allen de uitslag gezien?’
‘Nee, we hebben Julius op zijn woord geloofd.’
‘Een grote fout.’ Roberta kneep wat tandpasta op haar elektrische tandenborstel en begon te poetsen, terwijl ze peinzend naar haar gezicht in de spiegel staarde. Uiteindelijk spuugde ze de tandpasta uit in de wasbak. ‘Laten we dan nog zo’n test doen,’ stelde ze voor.
Joshua stapte in bed. ‘Hoe dacht je dat voor elkaar te krijgen? Mam staat dat nooit toe. En David en Tom ook niet. Die vinden haar geweldig.’
‘Ik pik wel wat haren van haar of zo.’
‘Het lijkt me geestig om jou daarmee bezig te zien.’
‘Ik haal ze uit haar haarborstel.’
‘Dat betekent dat je bij oma haar slaapkamer moet binnensluipen. Jij liever dan ik!’ zei hij lachend.
‘Jij neemt dit helemaal niet serieus,’ zei ze woedend terwijl ze naast hem in bed stapte.
Joshua draaide zich naar haar toe en kuste haar op haar strakke gezicht. ‘Ik denk dat je zult ontdekken dat ze wel degelijk is wie ze beweert te zijn en dat Julius probeert haar te versieren, maar dat zal hem niet lukken. Hij is haar bondgenoot in deze hele zaak, omdat hij papa’s rechterhand was. Hij is waarschijnlijk van het begin af aan haar vriend geweest. Je moet niet vergeten dat zij ook in de rouw is. Julius is waarschijnlijk heel geschikt om bij uit te huilen.’
‘Geloof dat maar niet, Joshua. Ze deugt niet.’
‘Oké, speurneus. Ik laat het aan jou over om de waarheid aan het licht te brengen.’ Hij kuste haar weer, maar Roberta merkte het niet. Ze dacht na over hoe ze dat zou aanpakken.
De volgende ochtend vertrok Phaedra in een vrolijke stemming naar Fairfield. Ze luisterde naar de radio en zong zo hard mogelijk mee met de liedjes die ze kende. Ze had de raampjes laten zakken en het dak opengeschoven, en ze voelde zich steeds blijer terwijl ze over de snelweg reed. Alle zorgen over Julius waren weggeblazen door de wind en ze verheugde zich op de vier dagen met David.
Ze verliet de snelweg en reed langs de bochtige weggetjes naar Fairfield. Donzige wolken fluitenkruid en witte meidoorn sierden de hagen. Het had die nacht geregend en in het gras glinsterden de druppels. De vogels scheerden door de lucht, de lammetjes dartelden in de wei en de paarden sloegen met hun staarten om de vliegen weg te jagen. Ze reed langs schattige rietgedekte cottages en over een schilderachtige stenen brug die een kronkelend beekje overspande. Het was allemaal zo mooi dat ze wilde dat ze buiten kon wonen, waar ze elke dag omgeven zou zijn door deze schoonheid. Vergeleken daarmee stelden de parken in Londen niets voor.
Toen ze langs de kerk reed, zag ze Davids grootmoeder in de zonneschijn staan praten met de dominee. Ze gingen op in hun gesprek en Margaret hield een boeketje gele bloemen vast. Phaedra maakte zich klein in de auto en reed door, en Margaret was te zeer in beslag genomen door dominee Morley om de Fiat Uno op te merken.
Eindelijk reed ze door de poort van Fairfield Park. Nu was ze helemaal blij. Ze wist de weg naar de cottage van David en sloeg rechts af het karrenspoor op. Ze reed door het bos, dat in een zee van blauw leek te drijven. De wilde hyacinten vormden zo’n adembenemende aanblik dat ze de auto stilzette.
Toen ze uitstapte, kwam er een Landrover de hoek om. Ze verwachtte een van Davids werknemers te zien die haar kwam zeggen dat ze op verboden terrein was, maar toen de auto dichterbij kwam, zag ze dat het David was.
‘Phaedra!’ riep hij verheugd uit terwijl hij uitstapte. ‘Wat een fijne verrassing. Ik had je zo vroeg nog niet verwacht.’ Rufus werkte zich de auto uit, sprong op haar af en begroette haar als een oude vriendin. Ze klopte hem op zijn zachte kop.
‘Ik moest zo snel mogelijk weg uit de stad. Het is daar niet meer uit te houden.’
‘Dat begrijp ik heel goed. Ik zou nooit in Londen kunnen wonen.’
‘En ik miste Rufus.’ Ze krauwde hem achter zijn oren.
‘Hij heeft jou ook gemist.’ David keek toe hoe ze neerhurkte. Ze droeg een gebloemde zomerjurk en een spijkerjasje. Haar blonde haar zat in de war en hing in dikke krullen over haar schouders en rug. Elke keer werd hij weer overweldigd door haar schoonheid, alsof hij haar voor het eerst zag. ‘Ben je uitgestapt om naar de hyacinten te kijken?’
‘Ik kon het niet laten. Ze zijn zo mooi.’
‘Als je wilt kunnen we erdoorheen lopen. Ik heb geen haast.’
‘Het boerenleven is fijn.’
Hij grijnsde. ‘Vandaag wel. En nog bedankt voor de regen!’
‘Het heeft geholpen, hè?’
‘Jazeker.’
Phaedra liet haar ogen over de korenvelden dwalen. ‘Het staat er allemaal heel gezond bij.’
‘We hadden de regen nodig voor de meststoffen. De grond is heel kalkrijk, dus die houdt het water goed vast. Maar ik maakte me zorgen over hoe het bovengronds ging.’
‘Boeren maken zich altijd wel ergens zorgen over, toch? Te veel regen, te weinig. Niet genoeg zon, te veel.’
Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik maak me er niet al te druk om. Ik kan er toch niets aan doen, dus ik neem het zoals het komt. Laten we door het bos lopen. Je ziet het nu op zo’n mooist.’
Ze liepen over het pad dat tussen de bomen door slingerde. Het gras was welig en vochtig, de lucht zoet van de geur van de hyacinten. ‘Zal ik er een paar plukken voor in de keuken?’ vroeg ze.
‘Dat heeft jammer genoeg geen zin. Ze verleppen heel snel als je ze afplukt. Je kunt ze beter ter plekke bewonderen.’ Voor hen stond een groep rododendronstruiken in roze, rood en wit. ‘Daar kun je er wel een paar van plukken als je wilt.’ Hij gaf haar zijn zakmes.
‘Je bent een echte padvinder.’
‘In iedere boer schuilt volgens mij een padvinder.’ Hij keek naar haar terwijl ze de bloemen bekeek. Hij wilde er een plukken en in haar haar steken, maar dat zou geen pas geven. Dus ging hij maar op een stapel hakhout zitten van een boom die tijdens een winterse storm was omgewaaid.
‘Ik zag je grootmoeder nog voor de kerk met de dominee praten,’ zei ze.
‘Er is daar iets aan het handje,’ antwoordde David terwijl hij peinzend over zijn kin wreef.
‘Wat bedoel je?’
‘Nou, ik stoorde hen laatst toen ze bij haar in de zitkamer zaten. Ze hielden elkaars hand vast en ze praatten over de liefde.’
Phaedra sneed een grote roze bloemtros af. ‘Bedoel je dat ze iets met elkaar hebben?’
Hij keek kritisch. ‘Ik weet niet wat ik ervan moet denken. Zoiets is niets voor haar.’
‘Het zou leuk voor haar zijn.’
‘Maar minder leuk voor de dominee.’
Ze lachte. ‘Ik denk dat hij haar net een bosje bloemen had gegeven. Misschien maakt hij haar het hof.’
‘Dat is net zoiets als een schorpioen het hof maken, vind je niet?’
‘Dat is helemaal niet aardig van je, David,’ zei ze quasibestraffend. ‘Ik mag Margaret wel.’
‘En zij jou ook. Ze wil je de saffieren geven.’
Phaedra kwam met haar bloemen naar hem toe en ging naast hem op de stapel hout zitten. ‘Ik wil ze niet, David.’
‘Waarom niet?’
Ze keek neer op de kelk van een rode rododendron waarin een grote hommel omstandig nectar zat te zuigen. ‘Ik draag nooit sieraden. Wanneer moet ik die saffieren om doen? En ik geloof bovendien niet dat ze mij toebehoren.’
‘Papa wilde dat jij ze kreeg.’
‘Dat weet ik. Maar dat wil nog niet zeggen dat ik ze ook moet hebben. Ik bedoel, ik ben geen Frampton. Niet echt.’
‘Strikt genomen wel.’
‘Als ik trouw, draag ik een andere naam en dan zijn die prachtige sieraden voor altijd voor jouw familie verloren. Ik denk niet dat je overgrootvader dat gewild zou hebben.’
David probeerde de gedachte dat Phaedra zou trouwen te verdringen. ‘Mijn overgrootvader is dood, dus hem kan het niets meer schelen,’ zei hij.
‘Maar George is ook dood, David,’ zei ze zachtjes. ‘Het is veel belangrijker om aan de levenden te denken.’
Op dat moment vloog de hommel uit de bloem en streek onvast neer op Phaedra’s arm. David wilde hem wegjagen, maar ze hield hem tegen. ‘Niet doen, het is een vriendje,’ zei ze. Ze keken toe hoe het insect dronken van de nectar over haar arm naar haar hand liep. ‘Hij steekt me heus niet, daar is hij veel te verstandig voor.’
‘Of te slaperig,’ merkte David op. Ze keken een tijdje naar het diertje. ‘Hoor eens, oma zal wel beledigd zijn als je die saffieren niet aanneemt. Ze vindt het geweldig om ze aan jou te geven.’
‘Dan wil ik ze wel voorlopig aannemen – te leen, zeg maar. Misschien mogen ze bij jou in de kluis. Ik heb er geen in Londen en ik ben als de dood dat ik ze kwijtraak.’
David glimlachte. ‘Weet je hoeveel ze waard zijn?’
‘Geen flauw idee.’
‘Meer dan een miljoen.’
Phaedra’s mond viel open. ‘Meer dan een miljoen pond? Mijn hemel!’
‘Weet je zeker dat je ze niet wilt hebben?’
Ze schudde verward haar hoofd. ‘Nu helemaal!’ Ze stond op en gaf David de bloemen aan. ‘Ik ga deze hommel ergens op een veilig plekje neerzetten waar hij zijn roes kan uitslapen.’ Voorzichtig legde ze haar vinger voor het insect en keek toe hoe het zijn ronde lijfje erop hees. Toen hield ze hem uitnodigend voor een bloemkelk. De hommel aarzelde even, maar de geur van nectar was te verleidelijk en hij waggelde naar binnen.
Ze liepen terug naar de auto’s en Phaedra reed achter de Landrover van David aan naar zijn huis. Nadat hij haar weekendtas naar boven had gebracht gingen ze met thee en koekjes op zijn terras zitten. Er daalde een geruststellend, vredig gevoel over Phaedra neer. De zonneschijn verwarmde haar huid en het gekwinkeleer van de vogels maakte haar blij. Londen en Julius Beecher leken ineens ver weg. Op Fairfield voelde ze zich veilig.
Ze liet haar blik op David rusten. Zijn donderblauwe ogen werden nog donkerder door het blauwe overhemd dat hij droeg en zijn huid was gebruind en verweerd door het buitenleven. Zijn opgerolde mouwen toonden zijn sterke bruine onderarmen en grote, sterke handen. Ze vond hem verschrikkelijk aantrekkelijk. Hij beantwoordde haar blik en een lang moment keken ze elkaar aan. Phaedra wist dat ze weg moest kijken, dat het niet verstandig was hem aan te moedigen; maar hoewel haar verstand haar voorhield dat ze voorzichtig moest zijn, negeerde haar hart de waarschuwing. Het was zo behaaglijk in de warmte van zijn blik en zo vertrouwd alsof ze daar altijd al vertoefd had.