11

Phaedra klopte op de slaapkamerdeur.

‘Binnen!’ riep Margaret.

Antoinette aarzelde toen Phaedra naar binnen liep en de deur achter zich dichtdeed. Ze had een angstig voorgevoel, alsof ze Phaedra zou kwijtraken zodra Margaret haar in haar klauwen kreeg. Antoinette bleef even staan en luisterde door de deur heen, maar de stemmen klonken zo zacht dat ze vooral het bonzen van haar eigen onrustige hart hoorde.

Margaret had het bedlampje aangedaan, maar de gordijnen waren nog dicht. ‘Wil je ze opendoen? Dan kan ik beter naar je kijken,’ vroeg Margaret, en ze hees zichzelf overeind in de kussens.

Phaedra deed wat er van haar werd gevraagd. Het zonlicht stroomde de kamer in en bracht een verandering teweeg in de zware atmosfeer. Ze wendde zich tot de oude vrouw in het bed. Margaret Frampton zat daar opgeblazen en enigszins verfomfaaid, als een dikke kip op haar nest. Haar mondhoeken wezen door het verdriet naar beneden en haar lichtgrijze ogen waren glazig en bloeddoorlopen. Phaedra werd getroffen door een onverwachte golf medelijden, want het was duidelijk dat George’ moeder één hoopje ellende was.

Margaret nam haar grondig op met haar ontzagwekkende blik, maar Phaedra wendde haar ogen niet af. Voor deze kleine daad van verzet oogstte ze Margarets bewondering, want die was het gewend dat mensen in haar aanwezigheid ineenkrompen. ‘Aha, dat heb je van mij,’ zei ze triomfantelijk. ‘Kom eens wat dichterbij.’ Ze klopte op het bed. Phaedra ging zitten. ‘Ja, ik was vroeger een schoonheid, net als jij. Het zit allemaal in de ogen, weet je. Jij hebt prachtige ogen.’

‘Dank u.’

‘Nee, die heb je van mij natuurlijk.’ Margaret glimlachte en Phaedra lachte hardop, meer uit opluchting dan van blijdschap.

‘Voelt u zich beter?’ vroeg ze.

‘Ik moest gewoon even gaan liggen. Antoinette zal wel gedacht hebben dat ik doodging.’

‘Nou, ze was heel ongerust.’

‘Soms denk ik dat ze me liever uit de weg wil hebben.’

‘Ik weet zeker van niet, diep in haar hart niet.’

‘O, ze ergeren zich aan mij, weet je dat? Toen George nog leefde, kwam ik hier vaak. Hij was mijn enige kind en we hadden een hechte band. Mijn man is al lang geleden overleden, dus ik ben heel lang met George alleen geweest. Maar nu hij er niet meer is, heb ik ontdekt dat ik de afleiding nog steeds nodig heb. Fairfield Park is het grootste deel van mijn leven mijn huis geweest, zie je. Antoinette vindt het natuurlijk vreselijk dat ik elke dag langskom. Ik ben net een soort postduif die steeds weer terugkomt. Ik kwam altijd voor George, maar nu… nu weet ik het niet meer.’ Ze zag er verward uit en haar stem stierf weg. ‘Ik word hiernaartoe getrokken…’

‘Wat een mooie kamer is dit,’ zei Phaedra mijmerend, en ze liet haar ogen over het blauwe bloemetjesbehang en de sprei gaan.

‘Ik hou van de kleur blauw. Heel rustgevend, vind je niet?’

‘Blauw kan een koele kleur zijn, maar hier voelt het warm aan. Helemaal niet koud.’

‘Het is een ramp om dit huis warm te houden, omdat het zo groot is. Toen ik hier woonde, voelde ik de kou niet. Als jongetje liep George altijd in korte mouwen, zelfs in de winter. Maar nu voel ik de kou wel. Het is de ouderdom, ben ik bang. Daar kun je je niet tegen verzetten. Ik geloof dat ik de energie niet meer heb om me ergens tegen te verzetten.’ Ze slaakte een zucht en even zag ze er verloren uit, alsof haar geest in een onbekende richting werd getrokken.

‘Verzet maakt ongelukkig,’ zei Phaedra wijs. ‘Alleen door acceptatie en loslaten kunnen we vrede vinden.’

Margarets blik dwaalde weg. ‘Ik mis George ontzettend, voortdurend, maar ik moet hem loslaten, want als ik vasthoud aan de pijn, voel ik me alleen maar ellendig en hij komt er niet mee terug.’ Phaedra zag hoe de oude dame met haar mond trok, als de minieme eerste tekenen van een dijkdoorbraak. ‘Ik ben vandaag bij zijn graf geweest en we hebben er narcissen neergelegd. Ik weet dat hij daar niet is, maar het voelde goed om hem eer te bewijzen en te voelen dat ik tenminste iets dééd. Ik hoef zijn graf niet te bezoeken om het gevoel te hebben dat ik dicht bij hem ben. Hij is voortdurend om ons heen, dat weet ik zeker. Maar ik wilde zien waar zijn lichaam is begraven, voor mijn eigen gemoedsrust, en om het af te sluiten. Ik moet accepteren dat hij er niet meer is – en hem laten gaan.’

Margaret trok steeds heviger met haar mond. Plotseling greep ze Phaedra’s arm vast en staarde haar met grote, bange ogen aan. ‘Het is mijn hart weer. Ik geloof dat ik een hartaanval heb,’ hijgde ze. Maar de vuurbal die weer in haar maag was begonnen, trok langs haar hart heen naar haar keel, waar hij rondkolkte alsof hij zich wanhopig een weg naar buiten probeerde te banen. Margaret verzette zich en spande haar keelspieren, hield alles binnen uit vrees voor wat er zou gebeuren als ze het liet ontsnappen.

Phaedra keek verontrust toe hoe Margarets gezicht steeds roder werd. Net op het moment dat ze wilde opspringen om de anderen te waarschuwen, slaakte Margaret een luide jammerkreet, en haar hele lichaam schokte toen haar verdriet in één gigantische snik naar buiten kwam.

Phaedra herkende haar smart en sloeg haar armen om haar heen. Margaret trok zich niet terug. De barst in de dijk was nu een gapend gat en het verdriet van de oude vrouw stroomde als water naar buiten. Ze snikte en zuchtte, en de tranen rolden langs de rimpels in haar gezicht. Ze zag er geschokt uit, alsof het vrijkomen van emoties een ongewenste nieuwigheid voor haar was, die haar bovendien met afschuw vervulde.

‘Het is goed om te huilen,’ zei Phaedra, en ze voelde ook in haar eigen ogen de tranen prikken. ‘U steekt mij aan. Maar het is goed. Dan huilen we samen.’ Ze glimlachte, terwijl Margaret langzaam kalmeerde, haar lichaam nog steeds trillend van de naschok. Phaedra liet haar los, maar hield één hand geruststellend op haar arm.

‘Lieve hemel!’ riep Margaret uit, tussen twee sidderende ademtochten in. ‘Ik weet niet wat me vandaag bezielt.’

‘Lady Frampton…’

‘Na die beschamende vertoning vind ik dat je me maar Margaret moet noemen.’

‘Margaret, je hoeft je er niet voor te schamen. Je bent een moeder die haar enige kind heeft verloren. Ik weet dat het heel Brits is om alles binnen te houden, maar het is ongezond. En het is onnatuurlijk. Het is niet voor niks dat wij mensen tranen hebben en de mogelijkheid om te huilen. Het is een uitlaatklep, waardoor we uiteindelijk kunnen helen. Want hoe zouden we kunnen helen als we niet erkennen dat we pijn hebben?’

Margaret staarde Phaedra verrast aan. ‘Mijn lieve kind, ik weet niet van wie je die wijsheid hebt, want George was nooit zo wijs.’

‘Ik ben niet wijs, Margaret. Ik weet alleen wel het een en ander over ongelukkig zijn.’

Margaret kneep haar ogen tot spleetjes. ‘Weet je, ik voel dat ik jou kan vertrouwen, Phaedra.’ Haar gezicht verstrakte en haar blik gleed naar haar handen. ‘Ik heb vandaag voor het eerst George’ graf gezien. Eerder durfde ik niet te gaan. Ik kon de aanblik niet verdragen. Die losse grond en de gedachte aan zijn kist… Ik kon het niet aan… Het was allemaal te veel.’

‘Het is goed dat je bent gegaan. Je hebt afscheid genomen. Je kunt nu de eerste stap zetten uit je verdriet.’

‘Het raakt me diep in mijn ziel.’ Ze legde haar hand op haar hart.

‘Ik weet het.’

‘Antoinette huilt voortdurend. Dat irriteert me, omdat ik het niet kan.’

‘Maar nu wel,’ zei Phaedra. Ze zag hoe de vrouw die zo in de knoop had gezeten zichzelf langzaam ontwarde, en voelde zich trots dat zij haar daarbij had geholpen.

‘Vertel eens, Phaedra: heb jij een grootmoeder?’

‘Nee. Ik heb niemand.’

‘En je moeder dan?’

‘Die is in Canada. We zijn niet zo close.’

‘Dus George was de enige familie die je had?’

‘Je kunt je vast wel voorstellen hoe blij ik was dat ik hem vond en dat we het zo goed met elkaar konden vinden.’ Margaret glimlachte toen Phaedra’s gezicht begon te stralen. ‘Hij heeft me zo veel geweldige kansen geboden. Ik zou nooit de moed hebben gehad om mijn boek te maken als hij me niet had meegenomen op zijn reizen.’

‘O ja, je bent fotograaf, is het niet?’

‘Ja, ik fotografeer het leven graag van een afstand. Ik bedoel, ik sla het gade zoals het is, zonder te manipuleren. Eerst fotografeerde ik vooral gezinnen en kinderen, omdat daar een goede boterham mee te verdienen valt. Maar toen heb ik besloten iets avontuurlijkers te gaan doen. Het idee kwam van George.’

‘O ja?’

‘Ik zou jou graag fotograferen, als je het goedvindt.’

Margaret trok een gezicht. ‘Ik ben niet fotogeniek, hoewel de camera vroeger dol op me was.’

‘Je hebt een sterk gezicht. Heel interessant, vol tegenstellingen. Ik denk dat je het heel goed zou doen op een foto.’

‘Nou, omdat je zo aandringt – hoewel het op mijn leeftijd geen zin meer heeft om ijdel te zijn. Je raakt alleen maar teleurgesteld.’

Phaedra lachte. ‘Zo oud ben je nou ook weer niet, Margaret. En je bent mollig; daardoor zie je er een stuk jonger uit dan je bent. Magere oude dametjes lijken altijd halfdood, als je het mij vraagt.’

‘Dat zal ik maar beschouwen als een compliment.’

‘Zo was het in ieder geval wel bedoeld.’

‘Nou, dan moeten we nu maar eens naar beneden gaan. Als ik je hier nog langer vasthou, denken ze dat ik je heb opgegeten als lunch!’ Margaret gooide het beddengoed van zich af. ‘Je bent een lief meisje, Phaedra. Ik ben blij dat je ons hebt gevonden. Hoewel ik die Julius Beecher absoluut niet mag. Een vreselijk arrogante man, die volgens mij niets goeds in de zin heeft. Ik heb George altijd gezegd dat hij voor hem moest uitkijken, maar hij wilde geen kwaad woord over hem horen. Ik denk dat Julius zijn zaken goed regelde als George elders zijn pleziertjes najoeg. Dus wees voorzichtig, Phaedra. Die man is niet te vertrouwen.’

‘Julius is heel goed voor me geweest.’

‘Daar twijfel ik niet aan, lief kind. Maar als je grootmoeder vind ik dat ik je moet waarschuwen. Het is geen fatsoenlijke man en het is een geldwolf.’

‘Ik zal je raad in gedachten houden.’

‘Goed, ik ga me even opfrissen. Ga jij maar vast naar beneden om te laten zien dat je nog ongedeerd bent. Ik weet dat ik erop kan vertrouwen dat dit gesprek onder ons blijft?’

‘Alles wat in Vegas gebeurt, blijft in Vegas,’ antwoordde Phaedra.

Margaret trok haar wenkbrauwen op. ‘Dat zal wel “ja” betekenen in Amerika.’

Phaedra liep naar beneden met een licht gevoel in haar hoofd. Het leven had haar in ieder geval geleerd dat onaardige mensen ongelukkige mensen zijn. Tot nu toe had ze nog nooit een echt tevreden persoon ontmoet die onaardig was. Dus als je het zo bekeek, voelde Margaret zich gewoon ellendig. Ze doorkruiste de hal, waar Bertie en Woester samen met Basil op het vloerkleed lagen te slapen. Een warm, voldaan gevoel maakte haar passen veerkrachtiger. Het voelde heerlijk om iets goeds te doen.

‘Ha, Phaedra!’ riep Rosamunde toen ze haar zag.

‘Alles goed?’ vroeg Antoinette, opgelucht dat de jonge vrouw lachte.

‘Margaret voelt zich al beter,’ deelde Phaedra mee.

‘Maar hoe voel jij je?’ vroeg Tom vanaf het haardbankje.

‘Prima, dank je. Ze is een heel lieve vrouw.’

Ze staarden haar allemaal stomverbaasd aan. ‘Weet je zeker dat we het over dezelfde persoon hebben?’ vroeg David.

‘Luister eens, ik ken haar niet zoals jullie haar kennen, maar ze was ontzettend aardig tegen me.’ Ze ging naast David op de bank zitten.

‘Trek je van hen maar niets aan,’ zei Roberta. ‘Ik heb ontdekt dat Margaret een heel klein hartje heeft.’

‘Ze is gewoon ongelukkig,’ ging Phaedra verder. ‘Maar ze komt zo naar beneden, dus dan kunnen jullie het met eigen ogen zien. Het gaat prima met haar.’

‘Fijn om te horen,’ zei Antoinette.

‘Ik stel voor dat we met z’n allen gaan wandelen,’ zei Joshua. ‘Haal jij Amber uit bed?’ vroeg hij aan zijn vrouw, met een blik op zijn horloge.

‘Je kunt haar op je rug nemen,’ zei Roberta.

‘Fantastisch. Laten we er dan tussenuit piepen voordat oma beneden komt,’ zei Tom, en hij sprong overeind.

‘Hè, lieverd, dat is niet aardig,’ zei Antoinette bestraffend, maar ze lachte alsof zijn gezicht uit louter zonnestralen bestond.

Toen Margaret binnenkwam, zag ze nog steeds bleek, maar ze had haar strijdlust terug. ‘Joshua, wil je me naar huis brengen? Ik voel me nog niet sterk genoeg om te lopen.’

‘Ben je uitgerust?’ vroeg Antoinette.

‘Phaedra heeft me enorm opgevrolijkt.’ Margaret wendde zich tot haar nieuwbakken kleindochter en glimlachte hartelijk naar haar, wat voor Antoinette een openbaring was.

‘Daar ben ik blij om,’ zei Phaedra, en ze voelde alle ogen in het vertrek op haar rusten.

‘Ik hoop dat dit een thuis voor je wordt,’ ging Margaret verder. ‘Je bent in ieder geval van harte welkom in mijn huis als je even weg wilt uit Londen.’ Roberta voelde een steek van jaloezie; zíj was altijd degene geweest die een speciale band met Margaret had.

‘Heel erg bedankt. Ik wil je huis graag zien,’ zei Phaedra.

‘Dat gaat ook gebeuren. David brengt je morgenochtend en dan zal ik je foto’s laten zien van George als jongetje. Hij was echt een schatje. Nu wil ik graag naar huis. Joshua?’

‘We wachten wel op je,’ zei Roberta tegen Joshua.

‘Wees maar niet bang, liefje, ik zal hem niet ophouden.’ En ze liep de kamer uit, Basil bij zich roepend.

 

Toen Joshua terug was, wandelden ze met de hele familie over het pad de bossen in. Het was bewolkt geworden en het zag eruit alsof het zou gaan regenen. Er waaide een koude wind door de bomen, waar vogels op de takken speelden en eekhoorns hun eigen staart achternajoegen. Bertie, Woester en Rufus mochten loslopen nu het jachtseizoen voorbij was, en uit de bosjes vloog af en toe een dikke fazant op, terwijl zijn vleugels kraakten als roestige scharnieren.

Phaedra liep naast David. Ze mocht hem erg graag. Hij leek niet op zijn vader, maar hij had hetzelfde charisma, dat de ruimte om hem heen vulde en haar inspireerde. Ze werd tot hem aangetrokken als een verkleumde reiziger tot de haard in een hotel. Net als George gaf David haar een veilig gevoel.

Na een tijdje herkende ze de omgeving en merkte ze dat ze vlak bij Davids huis waren. ‘Gaan we vanmiddag nog een taart bakken?’ vroeg ze aan hem.

‘Is dat niet heel veel werk?’ antwoordde hij, en hij keek grijnzend op haar neer.

‘Voor mij is het geen werk, ik ben gek op bakken. Het enige wat jij hoeft te doen is het beslag proeven. En als je zoet bent mag je de schaal uitlikken.’

‘En de taart opeten.’

‘Die delen we met de rest van je familie. Ik wil wedden dat Tom ook wel van chocoladetaart houdt.’ Ze riep naar Tom, die tussen Rosamunde en zijn moeder in liep: ‘Tom, hou jij van chocoladetaart?’

‘Is er iemand die níét van chocoladetaart houdt?’ riep hij terug.

‘Ik niet,’ zei Roberta. Ze liep naast haar echtgenoot, die Amber in een draagzak op zijn rug had.

‘Dan maken we voor jou een citroenmuffin,’ zei Phaedra.

‘O, doe voor mij geen moeite,’ zei Roberta.

‘Maar je houdt toch wel van citroencake?’ vroeg Phaedra.

‘Jawel.’

‘Ziet ze eruit als een vrouw die cake eet?’ siste David.

Phaedra negeerde hem. ‘We vergeten je niet, hè David?’

‘Nee, we vergeten Roberta niet,’ antwoordde David plichtmatig.

‘Je kunt hem met Amber delen,’ opperde Phaedra.

Roberta forceerde een glimlach.

‘Ze probeert aardig te zijn,’ zei Joshua fluisterend. ‘Geef haar een kans, lieverd.’

‘Ik hoef haar cake niet!’ brieste Roberta. Joshua schudde voorzichtig zijn hoofd.

‘Mag ik alsjeblieft de schaal van het citroencakebeslag ook uitlikken?’ vroeg David aan Phaedra.

Phaedra keek glimlachend naar hem op. ‘Ja, David, natuurlijk mag dat.’ Het voelde goed om deel uit te maken van zijn familie.

 

Toen ze terug waren in Davids keuken begon Phaedra de keukentafel leeg te ruimen. Ze zette een weegschaal neer, kommen, een spatel, twee houten lepels, een theelepel voor David, en de ingrediënten die Harris met de auto uit het grote huis had gebracht: eieren, extra boter, bloem, cacao en bakpoeder – dingen die David nooit in zijn voorraadkast zou hebben. David ging aan tafel zitten met een kop thee en keek toe hoe ze druk in de weer was, alsof ze nooit anders had gedaan dan een taart bakken in zijn keuken. Ze had een groen schort van zijn moeder om en een vastberaden uitdrukking op haar gezicht. Hij stelde vast dat alle vrouwen op dezelfde manier moesten denken, want zijn moeder had zijn pannen, bestek en serviesgoed opgeborgen en Phaedra leek instinctief te weten waar ze alles kon vinden.

Ze had haar haar in een staart gebonden, zodat hij haar gezicht nu beter kon zien. Ze was van een adembenemende schoonheid, vooral wanneer haar wangen rood opgloeiden als zoete pruimen. Een deel van hem was opgetogen dat ze zijn leven was binnengewandeld en het in lichterlaaie had gezet met haar enthousiasme en vrolijkheid, maar een ander deel betreurde het dat hij nooit iets met haar zou kunnen beginnen. Hij realiseerde zich dat hij, ondanks alle obstakels, verliefd op haar aan het worden was.

‘In plaats van me aan te staren alsof ik een buitenaards wezen ben, kun je me ook helpen met boter en poedersuiker te mengen voor de vulling.’ Ze gaf hem een kom en een houten lepel. ‘Maar er wordt niet gelikt, totdat ik toestemming geef.’

‘Je bent geen buitenaards wezen, Phaedra,’ antwoordde hij ernstig. ‘Je bent een heel mooie vrouw. Ik kan er nog steeds niet helemaal bij dat je mijn halfzus bent.’

Ze brak een ei op de rand van haar kom en liet de inhoud met een zacht plofje in het mengsel van bloem en suiker vallen. ‘Ik ook niet. Het ene moment heb ik niemand en dan ineens een hele familie.’

‘Kun je je terugkeer naar Parijs niet uitstellen?’ opperde hij.

Ze begon in het mengsel te roeren. ‘Het is de overkant van het Kanaal maar, David.’

‘Dat weet ik, maar we hebben je nog maar net gevonden.’

‘Ik voel me niet thuis in Londen.’

‘Fairfield kan je thuis worden. Wij zijn nu je familie. Zou je niet graag deel uitmaken van een grote familie?’

Ze stopte even met roeren en glimlachte weemoedig. ‘Ik keek altijd naar mijn vrienden met hun gezin en dan wenste ik dat ik dat ook had. Je weet wel, het oude cliché: moeder, vader, een paar honden. Ik voelde me altijd anders. Waar ik vandaan kom zijn de families uit de middenklasse heel traditioneel. Ik wilde graag net zo zijn als iedereen.’ Ze begon verwoed het beslag te kloppen. ‘Maar nu ben ik gelukkig. Ik hou van mijn leven.’

‘Ben je niet eenzaam?’

‘Natuurlijk niet.’

David geloofde haar niet. ‘Iedereen heeft familie nodig,’ hield hij vol.

‘Ik ben nu volwassen.’

‘Het maakt niet uit hoe oud je bent. Je hebt alleen maar geleerd om dat verlangen te onderdrukken. Stel Parijs uit en geef ons een kans. Ik denk dat je blij zult zijn dat je bent gebleven.’

Ze grijnsde naar hem en hij wist dat hij haar had overgehaald. ‘Als je nog een tandje bijzet met het kloppen van die vulling, zal ik erover nadenken.’ Ze verruilde haar lepel voor een elektrische mixer, die de keuken vulde met gezoem.

Toen het gebak in de oven stond, verdween Phaedra naar boven, naar haar kamer. Ze deed de deur achter zich dicht en ging op de rand van het bed bezorgd voor zich uit zitten staren. Ze had er niet op gerekend dat ze zich aangetrokken zou voelen tot een zoon van George. Ze had het zelfs niet als mogelijkheid aangemerkt. Maar ze kon niet ontkennen dat David haar erg aanstond sinds het moment dat ze hem had opgemerkt in de kerk. En toen hij naar Londen was gereden om haar over te halen het weekend naar Fairfield Park te komen, had ze genoten van de vlinders in haar buik en hoe dat gevoel haar de week door had gesleept, in combinatie met het vooruitzicht dat ze hem die vrijdag weer zou zien. Lieve hemel, wat zou George zeggen? Als hij haar nu zag, wat zou hij dan denken?

David was heel overtuigend geweest. Familie hebben vond ze een verleidelijke gedachte. Haar hele leven had ze zich alleen gevoeld – een last voor haar moeder, iemand die buiten de maatschappij staat omdat ze ‘dat arme meisje van Chancellor’ was, door haar moeder gedumpt bij vrienden als zij met haar minnaars weg wilde, of erger: meegesleept op vakantie als haar moeder geen ander alternatief zag dan haar mee te nemen. Phaedra herinnerde zich die eenzame zomers op winderige stranden, waar ze werd weggestuurd om te gaan spelen omdat haar moeder alleen met haar vriend wilde zijn. Wat had ze toen verlangd naar familie. En nu ze de kans had om een grote familie te hebben, zou ze wel gek zijn om die voorbij te laten gaan.

Toen ze weer beneden kwam, hing de zoete geur van gebak in de keuken. David zat nog steeds aan tafel en las de zaterdagkrant. ‘Het ruikt alsof ze klaar zijn,’ zei ze. Ze pakte de ovenhandschoenen en deed het deurtje van de Aga open. Er kwam een wolk van cakegeuren naar buiten. Ze haalde de muffinvorm met de citroencakejes er eerst uit en bukte zich toen om de taartvormen te pakken.

‘De vulling is perfect volgens mij,’ zei David, en hij tilde de Telegraph op, waaronder zijn beslagkom stond.

‘Ze moeten eerst afkoelen voordat we ze kunnen glazuren.’

‘Wat zullen we in de tussentijd doen?’

Phaedra stak haar vinger in het boter-suikermengsel dat David tot een dikke crème had geklopt. ‘Mmm, lekker zeg. Wil je ook wat?’ Ze gaf hem zijn theelepel.

Hij schepte een klodder op en stak die in zijn mond. ‘Heel lekker,’ zei hij enthousiast. ‘Zo, wat wil je doen terwijl de taarten afkoelen?’

‘Een potje kaarten?’

‘Prima.’

Ze begon de tafel af te ruimen. ‘Ik waarschuw je: ik ben heel fanatiek.’

‘Ik heb je fanatisme gezien aan de bridgetafel, weet je nog?’

‘O, dat was nog maar het begin.’

‘Mooi, want ik ben geen bridgespeler. Ik ben wel kampioen ezelen van de familie.’

‘Is dat het enige waar je kampioen in bent?’ vroeg ze met een lach.

‘Nee, in nog veel meer, maar ik zal je niet vermoeien met mijn prestaties. Laten we nu de kaarten maar pakken, nog een pot thee zetten…’

‘Een pot thee: jij pakt het echt serieus aan!’

‘Inderdaad. Thee is voor een Engelsman hetzelfde als spinazie voor Popeye.’

‘Laten we dan maar zien of je net zo veel hersens als spierkracht hebt! Schud de kaarten, vriend, ik ben er klaar voor.’