33
‘Zijn jullie hier nou nog?’ Adeline keek verbijsterd naar de verwachtingsvolle gezichten van alle oudste Deverill-zonen, die zich in de hal van het kasteel hadden verzameld voor hun bevrijding. ‘Het kasteel is weer van een O’Leary,’ zei Adeline. ‘Dus ik begrijp het niet. Jullie hadden al lang weg moeten zijn.’
Barton keek naar Egerton, Egerton keek Hubert aan, en die keerde zich op zijn beurt naar Adeline. De teleurstelling op zijn gezicht brak haar hart. Maar dat kan toch niet, dacht ze wanhopig. De vloek was heel duidelijk: Tot u dat onrecht ongedaan maakt, vervloek ik u en uw erfgenamen, en zal uw ziel geen rust vinden en dolen door het rijk der on-doden. Nu het land weer in het bezit was van een O’Leary, zou de vloek toch moeten zijn opgeheven?
Samen met de andere geesten zagen Barton, Egerton, Hubert en Adeline hoe JP en Alana opgewonden hand in hand de trap op liepen, terwijl Kitty, Bertie en Maud hen vanuit de hal verrukt nakeken. Het was een moment van triomf, maar het had ook een moment van bevrijding moeten zijn. Adeline wist dat Kitty hun aanwezigheid voelde, en dat ze net zozeer in verwarring verkeerde als zij.
Adeline voelde zich afschuwelijk. Ziek van ellende. Niet zoals een mens zich lichamelijk ziek voelt, maar tot in het diepst van haar ziel. Dat is een ander, oneindig veel erger gevoel. Het dreigde haar te vermorzelen, alsof een reusachtig, onzichtbaar gewicht op haar was neergedaald. Een combinatie van angst en teleurstelling. Teleurstelling vanwege Hubert, omdat het er alle schijn van had dat hij dit voorgeborchte nooit zou kunnen verlaten. En angst omdat zij het lot van haar ziel vrijwillig met dat van de zijne had verbonden. Als er voor hem geen verlossing bestond, dan gold voor haar hetzelfde. De liefde verbond hen. Dat was hun lot.
Plotseling viel Barton op zijn knieën, met een van zielenpijn vertrokken gezicht. Hij kneep zijn ogen stijf dicht en hief zijn gespreide armen. ‘O, Maggie!’ riep hij gekweld.
Blijkbaar werd het op slag ijzig koud in de hal. Adeline voelde het niet, maar ze zag dat Kitty en Maud huiverden, en dat Maud haar vest dichter om zich heen trok.
‘O, Maggie! Vergeef me dat ik de grond van je familie heb gestolen! Vergeef me dat ik je van je onschuld heb beroofd! Vergeef me dat ik je heb laten sterven op de brandstapel terwijl ik de macht had je te redden! O, Maggie! Ik ga al te lang gebukt onder mijn schuld. Ik kan hem niet langer dragen, noch mijn liefde loochenen voor jou. Mijn ziel wordt erdoor verteerd. Ik aanvaard mijn lot om tot in alle eeuwigheid de gevangene te blijven van dit kasteel als dat is wat ik verdien. Sterker nog, het is meer dan ik verdien. Zoals mijn leven een leugen was, zo is mijn dood dat ook. Maar één ding smeek ik je, Maggie. Vergeef me! Opdat jouw vergiffenis me in mijn eeuwige gevangenschap tot troost mag zijn.’ Hij sloeg zijn handen voor zijn gezicht en begon luid te snikken. De andere erfgenamen sloegen hem verbijsterd en vol afschuw gade. Als hun illustere voorvader, de eerste Lord Deverill van Ballinakelly, alle hoop had verloren, hoe konden zij dan ook nog maar een sprankje hoop koesteren?
Het werd nog kouder in de hal. Maud en Bertie besloten naar de bibliotheek te gaan, waar net als vroeger de haard brandde en een verse pot thee stond te trekken. JP zou zich bij hen voegen nadat hij zijn vrouw hun nieuwe huis had laten zien. Kitty koos ervoor om in de hal te blijven, want er verscheen een nieuwe geest tussen de reeds aanwezige.
Het was niemand minder dan Maggie O’Leary. Ze was gekleed in een lang wit gewaad. Haar golvende zwarte haren dansten rond haar hoofd alsof ze zich onder water bevond. De verzamelde Deverill-erfgenamen namen haar verwonderd op, want ze vormde als geest een nog opvallender verschijning dan tijdens haar leven. Even leek Maggie net zo verbaasd als zij, alsof ze niet had verwacht zich ooit hier, in de hal van het kasteel, te manifesteren. Om redenen die ze niet begreep, was ze bevrijd uit haar eigen duistere voorgeborchte en hierheen gevoerd, naar de plek waar het eeuwen geleden allemaal was begonnen.
Toen haar blik op Barton bleef rusten, weken haar lippen licht uiteen en verzachtte de uitdrukking op haar gezicht. Ze zweefde naar hem toe en nam voorzichtig zijn handen van zijn ogen. Hij keek haar verrast aan, maar ook angstig, om wat hij haar in de bossen had aangedaan en om haar dood op de brandstapel die hij had kunnen voorkomen. Met haar slanke, bleke handen om de zijne schonk ze hem een blik vol tederheid. ‘Je hebt me een zakje kruit gegeven om mijn lijden te verkorten. Ik had moeten weten dat je me niet in de steek zou laten. Dat je je weliswaar van me afkeerde, maar dat je geen keus had. Nu begrijp ik dat, Barton Deverill. Zoals ik nu ook mezelf begrijp. De eeuwen waarin ik tussen de werelden heb vertoefd, zijn niet voor niets geweest. Ze hebben me inzicht en begrip verschaft.’
De duisternis in de hal begon geleidelijk aan te wijken terwijl zich een stralende gloed verspreidde vanuit de handen van Barton Deverill en Maggie O’Leary, die elkaar nog altijd vasthielden. Hun blikken vonden elkaar, en de gloed werd steeds sterker, steeds stralender, tot de hele hal baadde in een verblindend gouden licht van een weergaloze schoonheid, waarvan Kitty wist dat het op deze grijze, bewolkte winterdag alleen maar afkomstig kon zijn van de wereld aan gene zijde.
‘Ik vergeef u, Lord Deverill,’ zei Maggie plechtig en met een serene glimlach. ‘En ik vraag u op uw beurt ook mij te vergeven voor de vloek die ik over u en uw erfgenamen heb uitgesproken.’
‘Ik vergeef je, Maggie.’ Barton richtte zich op. ‘Ik vergeef je met heel mijn hart, vanuit het diepst van mijn ziel.’
‘Laten we dan in liefde deze aarde verlaten,’ zei Maggie. ‘Het bloed van de O’Leary’s stroomt door Alana’s aderen, maar ook het bloed van de Deverills. Ons beider bloed, Barton.’
Barton fronste. ‘Ons beider bloed?’
‘Het bloed van ons kind, Barton,’ fluisterde ze.
Toen pas daagde het besef, en hij drukte haar hand tegen zijn hart. ‘Des te wreder mijn zonde,’ bracht hij kreunend uit.
Maar Maggie kuste zijn hand. ‘Het is goed zoals het is. Het verleden ligt achter ons, alle onrecht is vergeven en vergeten. Laten we rusten in vrede.’
Adeline besefte plotseling dat het bij de vloek nooit om de grond was gegaan, maar om vergeving; dat de vloek in wezen slechts Barton en Maggie had betroffen. Hoe had ze zo blind kunnen zijn?
Het licht werd zo stralend dat Kitty haar ogen moest sluiten. Ze voelde hoe de geesten een voor een vertrokken, alsof ze oplosten in het verblindende schijnsel. Toen ze haar ogen eindelijk weer opendeed was ze alleen. Hoewel, niet helemaal. Adeline stond voor haar.
‘Het is voorbij,’ zei haar grootmoeder tevreden. ‘En nu is het aan jou om het leven ten volle te beleven, Kitty. Om je hart te openen en je bereid te tonen anderen te vergeven, want alleen door vergeving kan onrecht ongedaan worden gemaakt. Vergeet dat nooit.’
‘Ik zal het onthouden,’ zei Kitty terwijl haar grootmoeder begon te vervagen.
‘Niet huilen, kindje. In gedachten ben ik bij je.’
Toen was ze verdwenen.
‘Tegen wie heb je het?’ JP kwam de trap af, op de voet gevolgd door Alana.
‘O, tegen niemand.’ Kitty veegde haar ogen droog. ‘Kom, dan gaan we een kop thee drinken.’
‘Goed idee.’ JP pakte de hand van zijn vrouw, en ze liepen samen naar de bibliotheek, waar Maud schaterde om iets wat Bertie had gezegd.
JP keek Kitty grijnzend aan. ‘Je zou bijna denken dat Maud de cannabis van Adeline heeft ontdekt.’
‘Hoe weet jij van de cannabis van Adeline?’ vroeg Kitty.
‘Van Celia. Adeline was een soort heks. Maar dan een goede!’ antwoordde hij lachend.
‘Nou en of!’ Kitty liep met nieuwe veerkracht in haar tred de bibliotheek binnen. ‘De aller-, allerbeste!’